Sociaal en cultureel rapport 1974
(1974)– Sociaal en cultureel rapport 1974– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§1 Het producerenDoor het nationale produktie-apparaat in de ruimste zin worden goederen en diensten als nationaal produkt voortgebracht. De omvang van het nationale produkt bepaalt het nationale inkomen. Voor het maatschappelijk en cultureel welzijn is zowel de wijze waarop wordt geproduceerd, als de omvang van het nationale inkomen van belang. Tenslotte is ook de verdeling van het besteedbaar inkomen, direct of via de overheid, over de leden der samenleving van invloed op het sociaal en cultureel welzijn. Beginnen wij met de wijze van produceren. De produktie wordt tot stand gebracht door combinatie van de produktiefactoren arbeid en kapitaal, met gebruikmaking van grondstoffen en energie; de produktie vergt bovendien ruimte en geschiedt in een bepaald organisatorisch kader. In ons land vindt de produktie voor het grootste deel plaats in particuliere ondernemingen, waarvan een aantal als multinationaal kan worden beschouwd. Een aantal aspecten van het produceren beïnvloedt het maatschappelijk en cultureel welzijn. De werkplaatsen, fabrieken en kantoren nemen ruimte in beslag; ruimte die dan niet meer voor andere doeleinden gebruikt kan worden. Door de tendens steeds grotere vestigingen te bouwen, wordt de ruimte ook opvallender gebruikt: grote fabrieken en kantoren tasten de fijnschaligheid van stad en landschap aan, net als - in veel gevallen - grote flatgebouwen. De concentratie van de produktie (zowel van goederen als van diensten) roept ook een toenemende verkeersbehoefte op, die zich vooral in de vorm van autoverkeer manifesteert; bij de keuze van de plaats voor nieuwe vestigingen speelt de nabijheid van spoorwegstations over het algemeen nauwelijks mee. De aanleg van nieuwe wegen vergt meer ruimte en doet een aanslag op de ruimtelijke structuur door zijn strakke doorsnijding van het landschap. Naast het gebruik van de weg om produktieve redenen is er ook een consumptief gebruik. Voor veel welzijnsactiviteiten is verplaatsing noodzakelijk. Bij het produceren komt vaak stank, lawaai en afval vrij. Niet minder dan 20% der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlanders (boven de 18 jaar) heeft naar eigen zeggenGa naar voetnoot1 thuis soms of vaak last van luchtverontreiniging. Het verschil tussen de last in de drie grote steden en de last op het plattelandGa naar voetnoot2 is opvallend: in de drie grote steden ondervond 30% van de mensen soms of vaakstankoverlast, op het platteland was dit slechts 10%. Van geluid ondervond 26% soms of vaak hinder, in de drie grote steden 35%, op het platteland 15% der bewoners. Ruwweg ⅔ van de geluidshinder wordt veroorzaakt door het verkeer: vliegtuig, auto en brommer; fabrieken en werkplaatsen worden maar in heel geringe mate als geluidshinderbronnen ervaren. Afval geeft overlast in de vorm van opeenhoping van vast afval en in de vorm van waterverontreiniging. In de toename van de waterverontreiniging is, dank zij de bouw van waterzuiveringsinstallaties, een kentering opgetreden; een verbetering is te verwachten, wanneer ook de geplande installaties zullen zijn voltooid. Veel afval in vloeibare vorm wordt geïmporteerd via Rijn en Maas; hier is een vermindering alleen via internationale afspraken te realiseren. Vast afval vindt in toenemende mate een bestemming: zo worden auto's - voorheen verzameld op autokerkhoven - nu versnipperd. De produktie is de laatste decennia in hoog tempo toegenomen; ten aanzien van een toenemend aantal grondstoffen is men zich de uitputtelijkheid van de wereldvoorraden bewust geworden; tijdens de oliecrisis 1973-1974 is dit bewustzijn uitgebreid tot de energievoorraden. Goederen die voorheen niet als schaars werden ervaren, gaan momenteel als schaars gelden (schoon water, schone lucht). Toenemende aandacht wordt besteed aan het leren kennen van de grondstoffensituatie en aan de mogelijkheden van substitutie. Het groei-enthousiasme van de laatste decennia heeft in ieder geval plaatsgemaakt voor bedachtzaamheid en discussie over de grenzen van de groei. Uit de mensen, wier levensvoldoening het welzijnsbeleid tracht te bevorderen, wordt tevens de produktiefactor arbeid gerecruteerd. Hoofdstuk 8 van dit Rapport is speciaal aan de arbeid gewijd. Het aantal personen dat een bijdrage aan de produktie levert, is, als percentage van de Nederlandse bevolking, gestaag gedaald. De ontwikkeling 1955-1974 is in tabel 4.1 weergegeven.
Oorzaken van de relatieve afname van de beroepsbevolking zijn de vergrijzing van de bevolking, de verlenging van de leerplicht en de toeneming van het aantal arbeidsongeschikten. Noch de toename van het aantal vrouwen in het arbeidsproces, noch de trendmatige afname van het aantal personen jonger dan 20 en ouder dan 64, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten opzichte van het aantal 20-64 jarigenGa naar voetnoot3 heeft deze tendens kunnen tegenhouden. Wellicht heeft ook de werkloosheid de laatste jaren een druk op de omvang van de beroepsbevolking gelegd in die zin dat een aantal mensen zich niet op de arbeidsmarkt meldt omdat er toch weinig kans is werk te krijgen. Er zijn anderzijds ook groepen werknemers die zich meer dan voorheen laten inschrijven (schoolverlaters, hoger geschoolden, gehuwde vrouwen). Het systeem van ondernemingsgewijze produktie, en daar buiten het bestaan van hiërarchisch gestructureerde instellingen als departementen en andere diensten leidt ertoe dat relatief weinigen over de ontwikkeling van de produktie en het produktiesysteem beslissen. Met betrekking tot de overheidsinstellingen is er uiteindelijk een algemeen besturingsmechanisme dat democratisch gekozen wordt (het parlement). Ondernemingen worden bestuurd door de eigenaars/managers. Hoewel in ons land de mogelijkheden om, gezien vanuit de samenleving, of vanuit de werknemers ongewenste beslissingen te nemen, sterk gebreideld is (door ondernemingsraden, fusie-regels, een zeker evenwicht in de machtsverhoudingen tussen werknemers- en werkgeversorganisaties) blijkt het systeem toch niet te verhinderen dat het personeel van bedrijven (of instellingen) van de ene dag op de andere ontdekt dat de werkgever heeft moeten besluiten zijn bedrijf op te heffen, met een ander samen te voegen, of naar een ander deel van het land te verplaatsen. De groei en mondigheid van de werknemers heeft in de afgelopen paar jaar tot nieuwe vormen van verzet tegen een dergelijke gang van zaken geleid, namelijk in de vorm van bedrijfsbezettingen. Deze bezettingen hebben in enkele gevallen de voornemens van de werkgevers kunnen ombuigen. Het overgaan tot verschillende vormen van verzet ziet men ook bij zelfstandigen. In 1974 werd geprotesteerd tegen overheidsmaatregelen, waarin een aantal mensen zich niet kon vinden: pomphouders (negeren van de benzinedistributieregeling), en agrariërs, die in de zomer van 1974 verkeerswegen versperden. De agrariërs kwamen tot hun verzet door de sterk stijgende grondstofprijzen en de te gering geachte vergoedingen voor landbouwprodukten. Bij particuliere instellingen (merkwaardigerwijs vaak bij intramurale instellingen van de geestelijke gezondheidszorg) komen steeds meer botsingen voor tussen besturen en uitvoerende krachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§2 Het geproduceerdeHet resultaat van de produktie bestaat uit materiële goederen en diensten. Van dit produktie-resultaat is een groot deel dienstig aan de doeleinden van het sociaal en cultureel welzijnsbeleid: gezondheidszorg, woningbouw, onderwijsvoorziening, recreatie-terreinen, maatschappelijke dienstverlening, arbeidsbemiddelingsdiensten, om er een paar te noemen. Het nationaal produkt vindt zijn uitdrukking in het nationaal inkomen. Dit inkomen vloeit in eerste instantie toe aan de dragers van de produktie-factoren die gezamenlijk het nationaal produkt tot stand brengen. Deze staan een belangrijk deel af aan de overheid (belastingen) en aan de sociale verzekeringsinstellingen (sociale verzekeringspremies). Tabel 4.2 geeft hiervan - voor de jaren 1955-1974 - een overzicht. De welvaart in de zin van de mogelijkheden tot het doen van bestedingen door particulieren en ondernemingen uit het primaire inkomen is, op deze wijze berekend, vanaf 1955 met 63% toegenomen. In steeds toenemende mate is het nationale inkomen herverdeeld via overheid of sociale verzekeringen. Men kan de toeneming van de welvaart ook uitdrukken in het nationaal inkomen per gewerkt uur van de beroepsbevolking. Houdt men rekening met het aantal mensen dat door hun arbeid het nationaal inkomen tot stand brengt, en het aantal uren, dat zij aan de produktie besteden, dan is de welvaartsgroei, nu in de zin van een arbeidsproduktiviteitstoename, 161%. De berekening hiervan is geschetst in tabel 4.3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierin is de verhouding berekend tussen het nationale inkomen en het aantal beschikbare arbeidsuren van de afhankelijke beroepsbevolking. Dit cijfer geeft alleen een indruk van de algemene arbeidsproduktiviteitstoename als de arbeidstijd-ontwikkeling van zelfstandigen en overheidspersoneel zich langs dezelfde lijnen heeft ontwikkeld. Er is dus slechts sprake van een globale schets. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3 De welvaartsverdelingDe welvaartsverdeling - de verdeling van de beschikkingsmacht over goederen en diensten - wordt vooral bepaald door de verdeling van het (beschikbare) inkomen over de gezinshuishoudingen of individuen. Daarnaast wordt de welvaart bepaald door de mate waarin men van overheidsvoorzieningen gebruik kan maken. Omdat op dit laatste terrein slechts zeer fragmentarische gegevens aanwezig zijn, zal slechts de verdeling van het (besteedbare) inkomen aan de orde kunnen komen. Met betrekking tot het voorzieningengebruik is in deel IV een schets gegeven van de verschillen in gebruik tussen de laagst geklasseerden en de gehele bevolking. Het primaire inkomen zoals dat voortvloeit uit het produktieproces wordt herverdeeld, enerzijds via de belastingen, anderzijds via de sociale verzekeringen. Het beschikbare inkomen bij de huishoudingen is anders, gelijkmatiger verdeeld dan het in het produktieproces verdiende inkomen; dit spreekt vanzelf omdat een groot deel der huishoudingen geen bijdrage levert aan de produktie (ouden van dagen, zieken) en dus ook geen primair inkomen geniet maar wel een sociale uitkering ontvangt. Mustert berekentGa naar voetnoot4 dat tussen 1950 en 1967 de ongelijkheid tussen de belastbare inkomens met 16% is afgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is vooral de instelling van de volksverzekeringen (A.O.W., Kinderbijslagregelingen) die deze inkomensnivellering tot stand heeft gebracht.Ga naar voetnoot4 De structuur van deze verzekering: een vast premiepercentage en daartegenover uitkering in vaste bedragen lijkt ook bij te dragen tot de inkomensnivellering; dit is echter in mindere mate het geval dan men zou denken.Ga naar voetnoot5 De belastingheffing heeft een duidelijke herverdelende werking; deze herverdelende werking is echter, althans tussen 1950 en 1967, niet toegenomen.Ga naar voetnoot4 De belastingstructuur heeft in de genoemde periode dus geen verdere bijdrage geleverd aan de inkomensnivellering. Een kenmerkend aspect van de huidige welvaartsverdeling is het bestaan van een sociaal minimum inkomen, een inkomen dat minimaal noodzakelijk is voor een leefbaar bestaan. Het sociale minimum inkomen, zoals dat door de overheid wordt bepaald, speelt een rol bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaling van de uitkeringsbedragen van A.O.W., A.W.W., de W.A.O., de Werkloosheidswetten en de Bijstandwet. De hoogte van dit sociale minimum is in belangrijke mate afhankelijk gesteld van de hoogte van het minimumloon. Het minimumloon is per 1 juli 1974 vastgesteld op ƒ 1 190,80 per maand bruto. Het netto minimum inkomen is per dezelfde datum op het niveau gebracht van het netto minimumloon. De hoogte van het sociale minimum wordt gekoppeld aan het minimumloon, en wordt niet ontleend aan een ‘minimum budget’ ofwel de som gelds die groot genoeg is om dat pakket goederen en diensten te kopen, waarvan men vindt dat het een sociaal minimum levensniveau waarborgt. Omdat ‘welvaart’ en ‘sociaal minimum’ relatieve begrippen zijn en alleen inhoud krijgen t.o.v. de welvaart en inkomenspositie van de anderen in de samenleving, verdient een koppeling van het sociale minimum inkomen aan het minimumloon, dat in ieder geval met de gemiddelde regelingslonen meestijgt, de voorkeur. Een eenmaal vastgesteld pakket ‘minimum’ goederen en diensten zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij toeneming van de welvaart, althans van de bestedingsmogelijkheden van de leden van de samenleving, snel verouderd blijken te zijn. Het is heel moeilijk actuele informatie te verwerven over de inkomensverdeling in ons land. Het meest volledig zijn de gegevens van de belastingdienst, die 6 tot 7 jaar oud zijn. De in tabel 4.4 geschetste verdeling geldt voor 1974. Het gaat om het inkomen - het besteedbare inkomen - dat de mensen volgens eigen zeggen hebben. Opvallend is dat 17%, respectievelijk 10% van de ondervraagden in de enquête geen antwoord heeft gegeven, terwijl het toch een anonieme enquête betrof. Dit percentage ‘onbekend’ is niet voor alle bevolkingsgroepen gelijk. In tabel 4.5 is de inkomensverdeling binnen een aantal groepen weergegeven. Het huishoudinkomen bestaat vaak uit bijdragen van meerdere personen. Uit het L.S.S. kwam naar voren dat het aantal gezinsleden dat een bijdrage levert aan het huishoudelijk inkomen, in 62% der huishoudens slechts één per huishouden is, in 26% der huishoudens twee, in 5% der huishoudens drie, en in 3% der huishoudens 4 of 5.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bezit van goederen met een welzijnskarakter Duurzame consumptiegoederen die de arbeid in het huishouden veraangenamen en versnellen en zodoende vrije tijd creëren, of goederen waarmee men zich binnenshuis of buitenshuis kan ontplooien of recreërenGa naar voetnoot6 zijn, naar verwachting, niet gelijkelijk over de bevolking verdeeld. Van de huishoudens die het met 5 of minder duurzame consumptiegoederen moeten doen, behoort niet minder dan 43% tot de categorie met een inkomen beneden de ƒ 11 000 netto per jaar. Aan de andere kant bevinden de huishoudens met meer dan 11 duurzame consumptiegoederen zich vooral (voor 43%) in de inkomenscategorie boven de ƒ 24 000 netto per jaar. Tabel 4.6 geeft hiervan een beeld. Wél valt op dat de huishoudens met 6 tot en met 10 duurzame | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welzijnsgoederen zeer groot is (71% van alle huishoudens). De beoordeling van de Nederlander van zijn inkomen is, en dit hoeft niet te verbazen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen. In tabel 4.7 zijn hierover enige indicaties verzameld. Onduidelijk is of men uitsluitend over de omvang van het eigen besteedbaar inkomen een mening gaf, of ook over de inkomensverdeling als zodanig. Het is tevens onbekend in welke mate de mening wordt bepaald door de maatschappelijke dan wel de financiële situatie van de ondervraagde. Het lijkt niet te boud te veronderstellen dat de meningen over deze twee aspecten van de persoonlijke situatie wel sterk met elkaar samenhangen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§4 De uitgaven op het gebied van het sociaal en cultureel welzijnDe overheid voert beleid op het gebied van het maatschappelijk en cultureel welzijn o.a. door het financieren van voorzieningen en activiteiten. Het is niet mogelijk om uit het rijksbudget precies de welzijnsuitgaven te isoleren. Neemt men aan dat de onderwerpen van staatszorg, behartigd door de ministers die samen de Welzijnsraad vormen, relevant zijn, dan zijn de volgende bedragen en percentages te noemen (zie tabel 4.8). In tien jaar tijds zijn de uitgaven voor sociale en culturele voorzieningen dus gestegen van 51% tot 61% van het rijksbudget. Uit de eigen gemeentelijke en provinciale budgetten wordt ten behoeve van sociale en culturele doeleinden belangrijk minder dan 60% besteed; de belangrijkste uitgavencategorie is hier openbare werken. Behalve het zelf voeren van een budget heeft de overheid ook deelname verplicht gesteld aan een toenemend aantal sociale verzekeringen. De verzekerden zullen in 1974 aan de sociale verzekeringsinstellingen 19,5% van het nationaal inkomen bijdragen (zie tabel 4.2). De totale bemoeienis van de overheid met het sociaal en cultureel welzijn is dan, als men de uitgaven van de overheid op de genoemde terreinenGa naar voetnoot7 en de inkomsten van de sociale verzekeringsinstellingen - maar nu zonder de overheidsbijdragen - bijeentelt, globaal te ramen op een kleine 40% van het nationaal inkomen.
Hoeveel de Nederlanders zelf besteden aan hun sociaal en cultureel welzijn, is niet bij benadering te ramen. De gehanteerde definitie voor wat betreft de overheidsbemoeienis - welzijn is dat wat de ministers van de Welzijnsraad nastreven - is niet hanteerbaar voor de particuliere bestedingen. Er wordt geld besteed aan goederen en diensten die in meerdere of mindere mate als sociale of culturele goederen kunnen worden aangemerkt: cursussen, medicijnen of doktershulp, verzekeringen tegen onverwachte gebeurtenissen (levensverzekeringen, brand, diefstal, wettelijke aansprakelijkheid), wonen, televisieapparaten, recreatie en vakanties. Om toch ook een indruk te krijgen van de bestedingen van de Nederlandse huishouding is in tabel 4.9 een beeld geschetst van de bestedingen der gezinshuishoudingen naar een aantal bestedingscategorieën, voor een aantal jaren. Algemeen kan gesproken worden van een afname van de uitgaven aan wat wel de eerste levensbehoeften heet, en derhalve van een toename van het ‘vrij’ besteedbare inkomen. De tabel geeft naast de verdeling der consumptieve gezinsuitgaven, in procenten van de totale uitgaven, de groei van de omvang van bestedingen in de verschillende categorieën consumptiegoederen, in constante prijzen gemeten: deze groei kan worden veroorzaakt doordat meer goederen of diensten worden aangeschaft, of doordat een betere kwaliteit van de goederen en diensten wordt gekozen. |
|