niet te grabbel gegooid?’
‘Niemand kent u toch meer?’
Carl zei dat hij zonder papieren niet wettelijk bestond, dat alles met bewijzen moest worden gestaafd, dat hen nog heel wat problemen wachtten.
Grootvader tastte in de zak van zijn ouderwetse colbert en toonde Carl een klein guttapercha gebit van een griezelig onnatuurlijk rode kleur en met een bijzonder hoog gehemelte.
‘Het kunstgebit van je grootmoeder, ik bewaar dat als herinnering.’
‘Had ze zo'n kleine mond?’
Grootvader knikte beamend.
Carl opperde dat hij toch zou moeten aantonen bij de instanties waar hij tussen 1943 en heden was geweest. Waarom was hij niet ouder geworden?
‘Het was alsof ik sliep, af en toe werd ik even wakker. Gedachten bezat ik niet hoewel ik besefte dat ik bestond, warm en veilig. Vaag herinner ik me een zacht schijnsel.’
Carl opperde dat ze bij officiële instanties geen boodschap hadden aan dat sprookje. Hij zag zichzelf al met de oude opgescheept; die zou hulpbehoevend worden en wat dan?
‘We moeten proberen u in een goed bejaardentehuis te krijgen, we moeten aan uw toekomst denken.’ Maar welk bejaardentehuis neemt een reeds lang overledene op? vroeg zijn alter ego. Een pijnlijk bonzen boven zijn rechterslaap kondigde de bekende migraine-aanval aan. Kon ik hem maar terugsturen, waar hij ook vandaan komt, dacht hij.
‘Als je vanaf 1943 doortelt tot nu, ja, dan zou ik honderdnegenentwintig zijn, onzin natuurlijk. Ik denk maar liever niet na over mijn leeftijd.’
Carl opende een lade en pakte de enige, nogal vergeelde foto van grootvader; origineel en foto waren identiek.
‘Ik heb financieel weinig armslag, ìk kan u niet onderhouden’, zei Carl. Was hij maar sluimerend dáár gebleven, dacht hij, wat moet hij nu nog op deze wereld? Wat doe jij hier dan, je klooit maar wat aan, vriend, zei zijn alter ego.
‘Meneer Appelboom, waar heeft u deze oude excentrieke heer opgeduikeld?’ vroeg de maatschappelijk werkster. ‘Probeert u me nu wijs te maken dat hij papieren noch inkomsten heeft? Uw zogenaamde grootvader was in 1943 al negenentachtig, dus deze meneer zou honderdnegenentwintig jaar zijn? Krankzinnig absurde onzin, ik heb wel wat anders aan mijn hoofd dan dit soort spelletjes!’