| |
| |
| |
De wonderlijke tweeling Bon Mot en Bon Ton
* Wim Verhoeven
Laat mij u een verhaal vertellen uit lang vervlogen tijden, toen alles nog goed had kunnen komen. Staat u mij toe, dan zal ik u vertellen over de gebroeders Bon Mot en Bon Ton die de redding der mensheid hadden kunnen zijn, als het bittere noodlot iets minder spotziek was geweest.
| |
De geboorte
Het huwelijk tussen de flamboyante, vlezige operazanger Bertino Ton en de schuchtere, tengere filosofe Sarah Mot was zonder twijfel een verbond uit ware liefde, want alleen een echte grote liefde kon in staat zijn zulke extreem verschillende temperamenten, die normaal gesproken elkaars aan- | |
| |
wezigheid niet eens zouden kunnen verdragen, zo innig met elkaar te verbinden.
Na twee jaar huwelijk bleek Sarah zwanger van een tweeling, en hoewel van meet af aan duidelijk was dat zij met haar tere gestel zo'n bevalling niet zou overleven, en hoe hard Bertino haar ook smeekte de ongeboren vruchtjes te laten verwijderen; Sarah stond er op dat de tweeling ter wereld zou komen. Het was een kwestie die elk individueel belang te boven ging, zei ze steeds, en keek daarbij Bertino zo vastberaden en doordringend aan met haar grote, ijle, haast vloeibare ogen, dat de grote bariton er niets tegen in durfde te brengen.
‘Deze vrouw heeft van nature gelijk’, dacht hij dan en voelde zichzelf met haar vergeleken een enorme windbuil.
De tweeling werd dus toch geboren en Sarah stierf de dag daarop. Bertino volgde haar, na een half jaar groots en meeslepend wegkwijnen, in het graf.
Bon Mot en Bon Ton leken in geen enkel opzicht op elkaar, de temperamenten van de vader en moeder bleken in de tweeling tot het uiterste gepolariseerd.
Bon Mot sprak zijn eerste woorden met vier maanden en lezen en schrijven deed hij hoogstwaarschijnlijk al in de baarmoeder.
Sarah was ervan overtuigd dat ze het had gevoeld. Zoals andere aanstaande moeders soms grove trapbewegingen in hun buik voelen, zo voelde Sarah de fijne motoriek van Bon Mots krabbelende vingertjes. Op de navelstreng trof men inderdaad patronen van knopen en kleine kerfjes aan, waarin geleerden later de eerste beginselen van de symbolische logica herkenden. Door die knopen had hij tevens zijn eerste offer gebracht, want de voedseltoevoer was er zodanig door gestagneerd dat hij bij zijn geboorte slechts anderhalf ons woog en heel zijn leven zwak en ziekelijk bleef. Bon Ton had hierdoor meer dan het zijne gekregen en was blakend van gezondheid uit de moederschoot gerold. Zijn huilen en lachen omspande na twee maanden al drie octaven, en had een schitterend natuurlijk vibrato. Nauwelijks droog van de bevalling stond hij al zonder hulp op eigen benen. Niemand had hem ooit zien kruipen en met drie maanden was hij een waardig schrijdende baby. Spreken daarentegen leerde hij pas rond zijn zesde levensjaar.
De broertjes groeiden samen op en waren onafscheidelijk. Het verschil in temperament vormde geen enkel beletsel voor het ontwikkelen van een innige genegenheid, integendeel. Bon Ton kon de hele dag zingend, scanderend en gebarend voor een grote spiegel aan zijn verschijning werken, ter- | |
| |
wijl Bon Mot, altijd een beetje verkouden en trillerig, in een schemerig hoekje aan een bureautje zat na te denken en enkel bewoog om af en toe een aantekening te maken.
Bon Mots woorden bleven iedereen bij, omdat ze steeds een diepe waarheid raakten, maar ze maakten nauwelijks indruk op de mensen. Er zat geen enkele dramatische kracht achter, daarvoor was zijn stemmetje te schriel, zijn dictie was waardeloos en zijn mimiek ronduit belachelijk. Bon Mot kon de mensen niet raken.
Zijn broer daarentegen maakte met zijn onovertroffen dramatische expressie diepe indruk, maar deze indruk beklijfde niet. Er zat geen enkele gedachte achter. Bon Tons hersens werden geheel opgeëist voor de besturing van het complexe musculaire apparaat dat zijn imposante gestes, zijn elegante gebaren, zijn grootse posen en zijn formidabele stem genereerde. Onder zijn hersenpan was geen plaats meer voor zelfs maar de geringste contemplatie. Bon Ton had de mensen niets te vertellen.
Maar Bon Mot ontdekte al vroeg dat zijn woorden een ongekend effect sorteerden als zij door het expressieve genie van zijn broer ondersteund werden. En Bon Ton ontdekte in zijn broertje een onuitputtelijke bron van dramatisch repertoire. Het geploeter waarmee de gewone mens zich door zijn leven worstelt bleef de tweeling dus bespaard, want de broertjes wisten dat zij elkaar completeerden en dat zij samen de synthese van het hoogste menselijke ideaal konden vormden: pose met inhoud, een grote bek die nog iets te vertellen heeft ook.
De keerzijde was natuurlijk dat Bon Mot een zwak, breekbaar, onhandig en kopschuw kind bleef, terwijl Bon Ton's toch al zwakke intellect op geen enkele manier geprikkeld werd zich aan te scherpen.
Ja, ik hoor u nu al denken: ‘Maar daar zou ik toch voor tekenen, voor een leven waarin ik me uitsluitend kon wijden aan dat waarin ik uitblink en waarin mijn broeder alles voor me opknapt wat me te zwaar valt of tegenstaat’.
Wacht u daar nog maar even mee, houdt u uw pen nog even in uw zak en leest u eerst dit verhaal uit.
| |
Triomfen
Het duurde niet lang of de tweeling werd ontdekt. Aanvankelijk door het huispersoneel en de familie, maar al spoedig wekten zij de belangstelling van de burgers en de notabelen van het dorp. Bon Mot liet aan de lopende
| |
| |
band wijze aforismen van zijn zwakke lipjes rollen, die door zijn broer trouw beaamd en bekrachtigd werden. Zo kon Bon Mot bijvoorbeeld zeggen:
‘De mens hecht zich het meest aan zijn gaven, maar zijn onvolmaaktheden zijn zijn kracht, want daarin schuilt het potentieel der liefde’.
Waarop de gasten, ietwat schaapachtig, afwachtten totdat Bon Ton deze woorden door een declamatie als:
‘ZO IS HET!’
het gewicht meegaf dat zij zelf misten.
Een applaus barstte los en niet zelden werden Bon Mot en Bon Ton op de schouders van de dolgelukkige mensen door de kamer gevoerd, want de mensen hadden ware woorden gehoord.
Alle mensen fleurden op in hun aanwezigheid en voelden het opbloeien van hoop en vertrouwen in hun hart.
En het verhaal ging de ronde dat er twee broertjes waren die overal antwoord op wisten, zelfs op vragen die men zich nog nooit had gesteld, en de mensen stroomden uit alle windrichtingen toe. Op den duur kon de salon van het ouderlijk huis de groeiende menigte niet meer aan en moest de tweeling uitwijken naar theaters, concertzalen en tenslotte zelfs naar het operagebouw, en steeds vaker stonden er mensen teleurgesteld voor een gesloten deur met het bordje ‘vol’ erop, en zij besloten dan de volgende dag nog vroeger in de rij te gaan staan.
Ja, overal waar Bon Mot en Bon Ton verschenen lieten zij hoop, vrede en geluk achter.
Hun roem verspreidde zich al snel tot over de grenzen van hun geboorteland en vorsten van verre exotische landen hadden fortuinen over voor een bezoek van de formidabele tweeling. Overal waar een rijk dreigde te worden verscheurd door de gruwel van de burgeroorlog, of te verstikken in corruptie, decadentie of de waanzin van de bureaucratie, wisten Bon Mot en Bon Ton het tij te keren en rede, rust en vrede te brengen. Steeds en overal verwoordde Bon Mot de wijsheden die wanhoop, vertwijfeling en duisternis verdreven en steeds en overal schraagde Bon Ton deze woorden met exact de juiste klanken en gebaren.
En de wereld werd beter en de mensen werden vriendelijker, want over
| |
| |
heel de wereld had men nu gehoord van Bon Mot en Bon Ton en in de streken die zij nog niet hadden aangedaan leefde de hoop, berustend op de stellige overtuiging dat eens Bon Ton en Bon Mot ook daar zouden verschijnen om rust, geluk en vrede te brengen.
| |
Maar toen ....
Ik waarschuw u lezer, dit verhaal gaat u met een beroerd gevoel achter laten, want op een dag, de dag waarvan ik verhalen moet, niet omdat ik de ijdele hoop nog zou koesteren dat er in dit leven ooit iets wat geweest is ongedaan gemaakt zou kunnen worden (Oh, gruwelijke onomkeerbaarheid van de tijd), noch omdat ik geloof dat u er iets wijzer of beter van zou kunnen worden, maar enkel omdat ik de trieste plicht voel kond te doen van een waarheid waar u niets wijzer of beter van zult worden, maar die daarom niet minder waar is; op een dag dus, gebeurde er iets zó vreselijks dat het sinds die dag voor altijd in de sterren geschreven zal staan dat de mensheid jammerlijk gefaald heeft, ergens halverwege de weg van barbaarse beestachtigheid naar civilisatie, vrede en harmonie. Die vloek, die ons lot bezegelt, zal elke nacht koud glinsteren aan het firmament, waarvan de diepte slechts door die van onze wanhoop wordt overtroffen.
(Ik spreek hier niet van het teken van Kaïn en Abel, niet dat van Judas en Jezus, maar van dat van Bon Mot en Bon Ton.)
Op die dag waren Bon Mot en Bon Ton verschenen op een vreetfestijn aan het hof van een groot en machtig, maar barbaars en innerlijk verscheurd rijk, ergens ver weg in de nevelen van het hoge Noorden. Het werd enkel bijeen gehouden door het schrikbewind van de oude keizer, maar de keizer had geen zoons en onmiddellijk na zijn dood zouden de talloze rivaliserende clans, die elkaar al eeuwen naar het leven stonden, zich op elkaar storten en in de strijd om de heerschappij het hele rijk in de ondergang storten. Iedereen aan het hof wist dit en wist ook dat het tij niet te keren was, ze zagen het als een onafwendbare ontwikkeling van het noodlot en velen zagen er zelfs naar uit, als naar de ultieme gelegenheid om hun moed, driestheid en kracht te bewijzen. Het waren rare snuiters, daar in het barre hoge Noorden. De tweeling was uitgenodigd omdat een minderheid erin geloofde dat elk middel om het onheil af te wenden beproefd moest worden en een meerderheid dat alle pogingen in die richting de vurig gewenste voltrekking van het noodlot alleen maar zouden bespoedigen.
| |
| |
Bon Mot was zich onmiddellijk bewust van de precaire situatie en de enorme verantwoordelijkheid die op zijn en zijn broers schouders rustte en hij sprak zoals hij nog nooit gesproken had. Vele wijsheden fladderden op zijn zwakke ademtocht uit zijn kippeborstje en zijn hartje klopte heftig en werd steeds warmer, iedere keer dat hij zijn woorden door Bon Ton's sonoore brom, zijn wijdse gebaar of zijn statige hoofdknik bezegeld hoorde. En wat niemand voor mogelijk hield gebeurde en de broertjes zagen de grimmige dreiging die vanaf het begin van de avond van het gezelschap was uitgegaan langzaam oplossen om plaats te maken voor iets dat de zwaar bewapende prinsen, krijgers en nobelen tot dan toe nog niet gekend hadden: rede en tolerantie. Zij raakten verwikkeld in verlichte gesprekken, de wapens werden afgelegd en oude vetes werden bijgelegd. Het sinds eeuwen ingesleten wantrouwen maakte plaats voor verbazing over hoe zoet de verzoening kon smaken.
De tweeling raakte in de roes van de triomf en Bon Ton, simpele ziel als hij was, had - verleid door de sfeer van mildheid die steeds meer over het gezelschap ging heersen - al drie kruiken koppige wijn soldaat gemaakt en begon al behoorlijk rozig te worden, toen Bon Mot - die nooit dronk en inmiddels helemaal was warmgedraaid - voelde dat de tijd voor zijn meesterzet was aangebroken. Hij liet zijn mond openvallen en, starend in de wrede en koude ogen in het met littekens en rimpels doorploegde gelaat van de oude keizer, die de enige leek van wiens aanwezigheid nog de grimmige dreiging van een haast pré-historisch geweld uitging, sprak:
‘Een mens zonder mildheid is een mens zonder ziel en een mens zonder ziel is een wanhopige en een mens zonder hoop is een mens in de zonde en de zonde voert slechts tot de dood en het niets, terwijl de hoop het zaad is waaruit de ziel en het leven tot in de eeuwigheid opnieuw ontspruiten...’
Waarop Bon Ton, die zijn broertje al uren vergeten was, een afschuwelijk expressieve geeuw liet:
‘Oeaaaah!’
Even viel er een doodse stilte waarin alleen het spottende lachje van de oude tiran te horen was.
Bon Mot staarde zijn broer in opperste vertwijfeling aan en lispelde:
| |
| |
‘Is mijn broeder soms niet mijn hoeder?’
En Bon Ton, die niet goed begreep wat er aan de hand was, keek zijn broer vertederd aan en baste:
‘GEWIS!’
De onnozele ziel ging er altijd van uit dat alles wat Bon Mot ooit zei op iets buiten hun tweeën om sloeg, en dat hij dat steeds slechts hoefde te bevestigen. Hij was een - het is reeds gezegd - goede, maar simpele ziel en Bon Mot, die dit als geen ander wist, gebruikte daarom ook nooit ironie in zijn retoriek.
En dat had hij ook dit keer niet gedaan.
Eigenlijk was Bon Mot, hoe onovertroffen hij in de retorica in zijn geheel ook mocht zijn, op het vlak van de ironie even onnozel als zijn broer.
Ja, laten we het allemaal op de ironie afwenden, die nietige speld die de zeppelin doet neerstorten, die luis die de walvis gek maakt, die muis waarin de leeuw zich verslikt, maar vast staat dat sinds die dag de kanker van de tweespalt groeide tussen de broertjes.
| |
Het Lot
Sommige mensen beweren dat het lot hard en wreed is, dat zult u mij niet horen zeggen, want het lot gaat veel verder dan wreedheid. Het schept er beslist een sadistisch genoegen in mensen volgens een perfect plan en een perfecte timing de verdommenis in te schoppen. En u zult mij ook nooit horen zeggen dat het toeval bestaat, want ik heb gezien hoe hecht de machinerie, die de tweeling de ondergang indreef, in elkaar stak.
Ik zal u niet vertellen hoe die noodlottige avond afliep, maar tegen de tijd dat Bon Mot en Bon Ton na een lange en barre terugreis weer voor de deuren van het ouderlijk huis stonden en het huispersoneel met hun verschijning de stuipen op het lijf joegen, tegen die tijd had het ijzige rijk zijn grenzen alwéér op bloederige wijze verder uitgebreid en liet de geannexeerde gebieden zuchten onder een meedogenloze tirannie, terwijl het innerlijk op de drempel van de razernij en de waanzin was aangeland. De oude despoot kon elk moment sterven en de wereld hield zijn adem in.
| |
| |
De veren en het pek konden nog weggewassen worden, maar de schande en de twijfel niet. Die hadden zich diep in Bon Mots ziel genesteld en staken van daaruit ook Bon Ton aan. Zo gaat dat nu eenmaal bij tweelingen.
Zij traden nog wel op, maar nooit meer buitenshuis en het effect van hun seances nam zienderogen af. De wildste speculaties deden de ronde over wat er die vreselijke dag kon zijn gebeurd, want het bleef niet onopgemerkt dat Bon Mot steeds voorzichtiger en cryptischer ging formuleren en dat Bon Tons fameuze timing steeds vaker verstek liet gaan en dat zijn machtige bariton soms plots versnelde en oversloeg in een iel en bibberig falsetje.
Bon Mot voelde zich daardoor gesterkt in zijn overtuiging dat zijn broer hem saboteerde, hij verdacht hem ervan dat hij op deze wijze wilde demonstreren dat zijn woorden zonder Bon Tons stem niets uit konden richten. Dit laatste was ook onmiskenbaar waar, maar het was er Bon Ton zeker niet om te doen dit te bewijzen; hij realiseerde het zich niet eens, het onbenul. Wat hij wel heel nauwkeurig aanvoelde was de groeiende vijandigheid van zijn broertje en hij interpreteerde deze als een berisping voor iets, hij begreep alleen niet voor wat en daar schaamde hij zich zo voor dat hij er niet naar durfde te vragen. Dit vergrootte zijn onzekerheid weer en ondermijnde de kracht van zijn optreden. Uiteindelijk ging Bon Ton zijn broer hierom haten.
Buiten hun steeds schaarser wordende optredens meden zij elkaar zoveel mogelijk. Bon Ton ging steeds zwaarder drinken en Bon Mot kon zich dagenlang opsluiten in zijn kamertje, weigerde alle voedsel en schreef, naar de later gevonden asresten te oordelen, talloze schriften vol om ze vervolgens in de vlammen te werpen.
En de wereld werd weer slechter, en de mensen nog harder, wreder en wanhopiger dan daarvoor, want over de hele wereld raakte bekend dat de tweeling gefaald had, door de mand was gevallen. De herinnering aan de wonderlijke tweeling vervaagde al snel tot een cynische grap, want te bitter en te beschamend is het blijkbaar voor de mens om de nagedachtenis van zijn gestrande hoop in ere te houden.
En hiermee is het verhaal eigenlijk ten einde gekomen, maar ik zal u nog even vertellen hoe het afliep, enkel en alleen om uw zucht naar goedkope sensatie te bevredigen.
| |
| |
| |
Finale
Het was de laatste soiree van de gevallen tweeling en er was geen enkele gast op komen dagen. De hele avond wachtten de gebroeders vergeefs op hun publiek en Bon Ton deed zich, terwijl zijn broer steeds dieper wegzakte in duistere overpeinzingen, tegoed aan de wijn en het koude vlees van het buffet. Toen het personeel zich al had teruggetrokken en de deuren vergrendeld, hetgeen wel nodig was omdat de omgeving geteisterd werd door waanzinnige bendes moordende en plunderende gedesterteerde soldaten, verbrak Bon Mot het zwijgen en sprak, schuin vanuit zijn ooghoeken naar Bon Ton starend:
‘Het woord is slechts een ijdel hulpmiddel in de aanduiding van essentiële zaken en schiet onvergelijkbaar tekort tegenover de daad en het voorbeeld’
Was dit een laatste poging van Bon Mot zich met zijn arme broer te verzoenen? Erkende hij met deze uitspraak misschien de onmisbaarheid van de vorm, van zijn broer? Gaf hij hiermee misschien aan bereid te zijn zichzelf weg te cijferen en zijn trots opzij te leggen, om de oude band te herstellen?
Misschien, maar we zullen het nooit te weten komen en het doet er ook niet meer toe want Bon Ton, hevig geschrokken door het plotselinge spreken van zijn broer, verslikte zich in de graat van een baars en barstte in een vreselijke hoestbui uit waarin al zijn vroegere kracht en expressie weerklonk. Bon Mot verstijfde langzaam in zijn fauteuil, starend naar zijn broer, die bij zijn val het portret van Sarah had vernield en daarna luisterrijk kokhalzend over het vloerkleed kroop en tenslotte het spektakel afrondde met een royale kotspartij waarvan de geur zo overweldigend was dat Bon Mot zich op zijn broer stortte en hem de keel begon dicht te knijpen. Bon Ton kon in zijn paniek niets anders doen dan de keel van zijn broertje eveneens afknellen, en zo lagen zij daar een tijdlang verstard op de vloer, tussen Bon Tons braaksel, hun ogen puilden uit de kassen en hun tongen zwollen op. Het inmiddels toegesnelde huispersoneel stond stijf van schrik toe te kijken, maar niemand durfde een vinger uit te steken naar de, op zo schrijnende wijze, weer verenigde wondertweeling, zoveel autoriteit ging er weer van hen uit.
Zeker op het moment waarop Bon Mot piepte:
‘Ik sterf’
| |
| |
bekrachtigd door een fenomenaal:
‘AARGH!’
van zijn broer.
De broertjes waren niet meer te scheiden door de ongewoon snel intredende rigor mortis en werden samen in een kist bijgezet in het familiegraf. Daar lagen zij, laten we het hopen, eindelijk weer in vrede onder de aardkorst, terwijl boven hen de wereld zich weer opmaakte voor een nieuwe en nog verschrikkelijker heerschappij van angst, haat en onbegrip.
En daarmee is weer eens aangetoond, argeloze lezer, dat met goede bedoelingen en nobel streven vaak veel onheil aangericht wordt en dat een grote zegen een nog grotere vloek kan worden, dat drank veel meer kapot maakt dan ons lief is en vooral dat... ach u zoekt het zelf ook maar uit.
|
|