Sic. Jaargang 8(1993)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Het pad Het pad sleept van de blode landweg naar een grijs, ginder in de verte, en het is net een lange, gewelfde gang in een verlaten herfstpaleis: de bomen staan gebogen, naar elkaar verlangend. Maar al die bomen hangen aan de witte lucht. Het bermgras bungelt aan de wortels van de bomen. Daartussen zit het pad geklemd, in hechte tucht. En in de mist lijkt alles dreigender en vromer. Belegen darmsysteem, karsporen die verstard zijn, fossielen op en door elkaar, orgie van nijd. Ik zag een stoere stoet van eeuwenoude karren. Solo's van gevloek op het kraken van de tijd. Als grootviziers bespiedden zich de handelaars, voordurend op elkanders handelswaren vlassend. De dame achtte de verhalen nimmer waar van stropers en van spoken maar dorst niet te plassen in de berm. Toen verdwenen klaarheid en verbanden. De stoet, als opgeslokt, werd nimmer weergezien en sedertdien heeft wiel noch hiel de grond veranderd. Het pad verviel. En er verwijlen kreeg iets clandestiens. [pagina 33] [p. 33] Ik zoek en vraag rondom: wat is daar voorgevallen, waar komt dat pad, die slokdarm uit? Ik word niet wijs. Is niemand daar dan ooit geweest? Zij zwijgen allen. Niets weten lijkt het best, van ginder in het grijs. * L. van der Sterren Vorige Volgende