| |
| |
| |
| |
| |
| |
Calabi Yau
* Bob van der Goen
... the fear to inhabit an imbecile universe...
(Stampfer, King Lear)
‘Kom gauw binnen. Wat een weer. Je moet doorweekt zijn.’
‘Beesteweer. Zo erg als dit heb ik het nog nooit meegemaakt. Mesiar er nog niet?’
‘Nog niet gezien. Zal wel opgehouden zijn door het weer. Ik denk dat hij wacht tot het ergste voorbij is.’
‘Kan hem geen ongelijk geven. Mijn ledematen zijn zowat afgevroren.’
‘Goed dat je er bent. Kan je eerst nog wat op verhaal komen voordat hij er is. Weet jij waarover het gaat? Als hij ons zo laat nog laat opdraven, met dit weer, moet het wel iets heel belangrijks zijn.’
‘Het gaat natuurlijk weer over de reorganisatie. Waarover anders? Aan ons
| |
| |
gewone werk komen we niet meer toe. Het is alleen nog maar reorganisatie wat de klok slaat.’
‘Zou ie ons daarom op dit onzalige uur besteld hebben?’
‘Misschien gaat het om iets vertrouwelijks. Iets dat niet tot morgen kan wachten. Niemand weet nog wat er gaat gebeuren, maar dat er koppen gaan rollen is zeker. Er wordt zelfs gefluisterd dat er een hele afdeling moet verdwijnen.’
‘Ben je bang dat wij...’
‘Wie zal het zeggen? Ze vinden allang dat het werk dat wij doen weinig maatschappelijke relevantie heeft, zoals ze het tegenwoordig zo mooi noemen. Ze vinden het nergens voor nodig om andere beschavingen in de kosmos op te sporen. Gesteld al dat we er ooit een vinden. Hoelang zijn ze daar nu al niet mee bezig, zeggen ze, zonder resultaat? Ze hebben uitgerekend hoeveel dat tot nu toe al gekost heeft en nu vinden ze zeker dat ze dat geld beter anders hadden kunnen besteden.’
‘Denk je dat hij ons daarom heeft laten komen. Dat het onze afdeling is die aan de beurt is. Maar dan zou toch eerder Z2 ...’
‘Omdat ze daar geen klap uitvoeren, wou je zeggen. Dat moet Mesiar toch ook allang in de gaten hebben. Maar zo werkt dat niet. Het zijn intriganten en Mesiar heeft het druk. Hij heeft zoveel aan zijn hoofd. Zij zijn het natuurlijk die hem hebben wijsgemaakt dat ons onderzoek niets oplevert. Dat zeggen ze natuurlijk om de aandacht van zichzelf af te leiden.’
‘Je denkt toch niet dat Mesiar daar zo maar intrapt. Waar blijft hij trouwens? Zo langzamerhand had hij er toch wel kunnen zijn. Niets voor hem om ons zo lang te laten wachten.’
‘Dat hoeft nog niks te betekenen. Hij weet heus wel dat wij het zijn die het werk opknappen en niet die van Z2. Die zijn nog nooit met een werkbaar idee gekomen. Intrigeren, dat is het enige wat ze kunnen.’
‘Weet je dat ik er vanmiddag nog eentje hier zag rond sluipen? Ik zei wat
| |
| |
moet je hier, maar hij draaide zich om en ging er vandoor zonder iets te zeggen. Ik vertrouw die lui niet. Hun ogen staan me te dicht bij elkaar.’
‘Wat moest die hier? Je kunt je maar beter niet met ze inlaten. Als Mesiar komt zullen we hem zeggen dat hij ze niet moet vertrouwen. Je weet toch wel zeker dat hij weet dat we hier zijn? Dat we hier op hem zitten te wachten, bedoel ik.’
‘Natuurlijk weet ie dat. Hoe zou hij dat niet kunnen weten? We zouden natuurlijk intussen ergens verder mee kunnen gaan; als hij komt ziet hij meteen dat we onze tijd niet nutteloos voorbij laten gaan. Is er de laatste tijd nog iets binnen gekomen?’
‘Niet veel bijzonders. Wel hebben we nog oud materiaal liggen dat van de Zevende is gekomen. Die hebben het ergens opgepikt, maar de herkomst is nogal duister. Het stelt niet veel voor maar ze dachten dat we er misschien iets aan zouden hebben.’
‘De Zevende? Daar is nog nooit iets bruikbaars vandaan gekomen.’
‘Het schijnt een oeroude overlevering te zijn die ze daar ergens hebben opgevangen. Tenminste dat vermoeden ze. Natuurlijk moet het nog gecheckt worden. De decoder had weinig moeite met de primitieve pidgintaal waarin het gesteld is te ontcijferen maar moeilijker was het om uit de overgeleverde brokstukken een beetje een logisch geheel te maken. Het waarheidsgehalte moet je overigens niet al te hoog inschatten; raadselachtig blijft bijvoorbeeld waar de verteller zich bevindt en hoe hij weet wat hij verhaalt. Misschien werd zoiets gebruikt om de kinderen in slaap te krijgen, we weten het niet. Als je het toch horen wilt heb ik je gewaarschuwd.’
‘Zolang Mesiar er nog niet is hebben we toch niets beters te doen. Start de band maar.’
Ongeautoriseerde bewerking. Gebruik: uitsluitend intern. Verantwoording volgt.
Sinds Sali hem ontvallen was had Pa zich meer en meer terug getrokken in zijn observatorium. In het begin hadden zijn vrienden hem nog wel
| |
| |
opgezocht, maar dat was steeds minder geworden. Nu zij er niet meer was, bleek pas goed welke functie zij vervuld had: ongemerkt, op haar eigen onopvallende en bescheiden wijze was zij het intermediair geweest, zijn verbinding met de buitenwereld. Zonder haar raakte hij geïsoleerd; misschien kwam het doordat hij het sinds haar dood niet meer kon opbrengen zich voor anderen te interesseren. Maar het was ook mogelijk dat hij allang voor die tijd opgehouden was dit te doen en zij hem slechts geholpen had dit te camoufleren. Hoe dan ook, nu haar hartelijkheid die de zijne verving - formeel kwamen ze voor hem, maar ze richtten zich tot haar die in zijn naam antwoordde - er niet meer was, bleven ze één voor één weg. Aangezien hij met Pi al eerder had gebroken, kon hij zich nu eindelijk volledig wijden aan datgene dat de anderen - die er nooit iets van begrepen hadden - zijn hobby noemden maar dat hij zelf zag als zijn eigenlijke werk. Dag en nacht sloot hij zich op, sprak of zag niemand meer, gunde zich nauwelijks tijd om te eten of te slapen. Hij wilde de tijd die hij nog had voordat zijn krachten het zouden begeven aan het onderzoek besteden, maar ondanks dat hij er nu eindelijk alle gelegenheid voor bezat had hij het gevoel dat hij geen stap verder kwam, zelfs dat hij verder geweest was toen hij nog zoveel andere dingen omhanden had. Nu de last van al die dagelijkse beslommeringen van hem afgevallen was leek het wel of tegelijkertijd ook wat hij als zijn voornaamste werk beschouwde stagneerde. En zo was zijn voortdurende angst dat de hem toegemeten tijd niet toereikend was alleen nog maar groter geworden. Teveel tijd had hij al verloren met het uitvoeren van bestuurlijke taken die hem waren opgedragen. Steeds opnieuw had men een beroep op hem gedaan voor steeds hogere en veeleisender functies en hij had ja gezegd, eerst uit ambitie, later omdat hij de hoop had gekoesterd dat hij - als hij nog enige tijd volhield - Pi,
zijn enige nakomeling, zou kunnen inwerken als zijn opvolger. Die hoop had hij inmiddels allang laten varen: het was duidelijk dat Pi nergens voor deugde. Terwijl zijn vader bedolven werd onder het werk, in verbinding stond met vrijwel het hele Groot Oosten, vertrouwelijke opdrachten uitvoerde voor de Eerste Ring en dag en nacht aan de monitor gekluisterd zat, dacht zoonlief aan niets anders dan zijn eigen vermaak. Nadat hij hem betrapt had met de Verboden Sexe en nog wel in zijn eigen slaapkamer was de maat vol. Hij zond hem naar het instituut dat geleid werd door zijn oude vriend Oxon. Maar ook deze kon weinig met hem aanvangen.
| |
| |
‘Je moet die jongen juist meer vrijheid geven,’ had Oxon tot zijn verbazing gezegd. ‘Zolang hij denkt dat jij geen vertrouwen in hem hebt valt er niets met hem te beginnen. Zelfs het strengste regime zal hem niet in het gareel brengen. Het is eenvoudig niet het type dat zich daardoor beïnvloeden laat. Waarom probeer je het niet eens op een heel andere manier: geef hem meer eigen verantwoordelijkheid. Dan krijgt hij zelfvertrouwen en komt de rest vanzelf.’
Zo had Oxon op hem ingepraat. Tot dan toe had hij deze altijd als een van de beste pedagogen van het Groot Oosten beschouwd, maar nu begon hij daar toch ernstig aan te twijfelen. Had Pi juist niet te veel vrijheid gekend, had zijn moeder hem niet te veel in watten gelegd, alle obstakels voor hem uit de weg geruimd zodat hij nooit eens wilskracht had moeten tonen? Was hij daardoor niet verwekelijkt en was harde discipline niet de enige remedie? Of misschien was het allemaal wel veel ernstiger, zei Oxon dit maar omdat het hem ook niet gelukt was iets met Pi aan te vangen en hij nu verantwoordelijkheid afschoof? Wilde hij - tegen beter weten in - hem de harde waarheid besparen, namelijk dat wat je ook deed er niets met Pi te beginnen was en deze eigenlijk in een gecontroleerde inrichting thuis hoorde waar hij het minste kwaad kon? Of Pa moest hem zelf onder zijn hoede willen nemen en dag en nacht op hem letten. Maar dit laatste zou betekenen dat hij zijn onderzoek - waar hij zijn volle aandacht voor nodig had - wel kon vergeten. Pi was voor hem nu al vrijwel onbereikbaar. Hij scheen zijn eigen leventje te leiden waarbij hij niet gestoord wenste te worden. Het was een schok voor hem toen hij ontdekte dat Pi uitsluitend afstemde op een zender van wiens bestaan hij vroeger nog nooit gehoord had. Toen hij erin geslaagd was deze zender op te sporen kromp hij ineen. Deze trillingsgolven waren zo hevig dat ze zijn fijn afgestemde mechanisme geheel ontregelde. En daar had Pi dag en nacht op afgestemd! Hoe had het zo ver kunnen komen? Er moest iets gebeuren, daarin had Oxon gelijk.
Meer verantwoordelijkheid geven, maar het moest dan wel zo gebeuren dat het niet al te veel opviel als het misliep: een of andere uithoek van het heelal, een simpel stelsel met op zijn hoogst één nog laag ontwikkelde planeet ... Na lang zoeken dacht hij iets geschikts gevonden te hebben. Maar Pi voelde er niets voor.
| |
| |
‘Denk je dat ik me druk ga maken over zo'n achterlijk zooitje. Als ik al wat doe dan moet het wel een beetje bijdetijds zijn. Zoiets als Zechëel.’
‘Zechëel? Maar die is niet van het instituut getrapt. Die heeft het afgemaakt. Als jij gewoon ...’
‘Laat maar, Pa. Je zoekt maar een betere. Trouwens, ik heb geen tijd want ik ga op reis. Ik heb met Quamquam afgesproken in de X-dimensie.’
‘Dacht je dat ik een snotaap die nog niet eens zijn eigen basis kent door de dimensies laat zwerven? Zet dat maar uit je hoofd. Je blijft thuis, begrepen?’
Pa zag op het display dat zijn stemmingscurve gevaarlijk opliep. Sali zou nu het gesprek overgenomen hebben. Nu ze er niet meer was wond hij zich te veel op. Zo ging het altijd als hij op Pi afstemde. Het beste zou zijn hem te wissen. Als het zijn zoon niet was ... Maar toen zijn woede was weggeëbt zocht hij weer contact. Pi reageerde niet meer. Pa zuchtte. Stom om de verkeerde toon aan te slaan en weer in de oude verwijten te vervallen. Vergeefs probeerde hij het op elk denkbaar kanaal: ‘Geef antwoord. Dit is je laatste kans.’
En (toen hij bedacht had wat Oxon gezegd had): ‘Laat je oude vader niet in de steek.’
Het scheen te werken. In ieder geval verscheen er een bericht. Maar het was een mededeling die Pa volledig van zijn stuk bracht. In de grootst mogelijke tekens die het scherm kon bevatten stond er te lezen:
JE DENKT TOCH NIET DAT IK ZIN HEB NOG LANGER NAAR DAT GEZEIK VAN JOU TE LUISTEREN?
Eens te meer nam hij zich voor zich niet meer te laten afleiden en zich volledig te concentreren op zijn onderzoek. Hij had een veelbelovende ontdekking gedaan. Het scheen dat de Laatste Ring toch niet zo ondoordringbaar was als tot nu toe aangenomen. Er moest een methode zijn om er doorheen te breken. Hij moest een instrument ontwikkelen dat vele malen sterker was dan die er tot nu toe bestonden. Als hij tijd van leven
| |
| |
had, dan zou hij eindelijk zijn doel kunnen bereiken. Oxon meldde zich.
‘Hoe is het, ouwe jongen? Ik was al zo lang van plan weer eens op je af te stemmen, maar je weet hoe dat gaat. En als ik het probeerde had je je ontvanger uitgeschakeld. Toch niets aan de hand? Ik had je al eerder willen waarschuwen. Het gaat over Pi. Zoals je weet houden we onze exleerlingen in het oog, ik heb de monitor constant aanstaan. Het gaat niet goed met hem. De laatste tijd krijg ik verontrustende signalen. Wat voert hij in hemelsnaam uit?’
Pa zuchtte. ‘Niets, zover ik weet.’
‘Toch moet je hem in de gaten houden. Dat-ie niet de verkeerde keuzes maakt. Er wordt gefluisterd ...’
‘Wat?’
‘Ik kan je het net zo goed ronduit zeggen. Dat hij met de Verkeerden omgaat. Het is niet meer zoals in onze tijd, ouwe jongen. Je kan tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn.’
‘Ik zal hem wel oproepen. Maar denk niet dat ik er veel aan kan doen. Ook voor mij is hij zo goed als onbereikbaar.’
‘Hoe staat het met dat zonnestelsel? Je zou iets geschikts voor hem zoeken.’
‘Meneer weigert. Vindt het beneden zijn stand. Terwijl wij in onze tijd ...’
‘Dat waren andere tijden. Deze generatie ziet dat nu eenmaal anders. Je moet met je tijd meegaan.’
Toen hij Pi eindelijk bereikte bleek deze door te hebben dat er dit keer iets te halen viel.
‘Als ik het doe, mag ik dan ...’
| |
| |
Er volgden een aantal voorwaarden waarvan het reisje met Quamquam door de dimensies nog de minste was. Maar Pa gaf in alles toe. Meer dan ooit verlangde hij ernaar zich eindelijk geheel te kunnen terugtrekken. Hij was tot een nieuw inzicht gekomen: de enige kans om in de Laatste Ring door te dringen was zichzelf volledig te ontcijferen. Er bleek namelijk een vreemde - voorlopig onverklaarbare - overeenstemming te bestaan in de structuur van zijn innerlijk en die zo onbereikbaar geachte verte. Als hij deze rechtstreeks benaderde - met hoe verfijnde apparatuur ook - kwam hij geen stap verder. Daarom wijdde hij zich nu geheel aan wat juist het dichtste bij was: zichzelf. Om zijn aandacht alleen nog maar hierop te richten sloot hij zich volledig af van de buitenwereld. Het ging er nu om elke afleiding te weren. Reeds had hij alle toegangswegen versperd en elk venster verduisterd zodat er niet meer het minste lichtstraaltje doordrong. Het was nu een naar binnen gericht observatorium geworden waarin hij zich opsloot; alle beschikbare apparatuur was nu op hemzelf gericht. Hier leefde hij in een volslagen, ondoordringbare duisternis. Niet alleen taalde hij niet meer naar licht, al gauw verdroeg hij het ook niet meer. Had hij vroeger in het volle licht verkeerd en daarvan met volle teugen genoten, dit genot was niets vergeleken met de voldoening die hij nu ontleende aan zijn ascese van lichtonthouding. Hij was nu zover gekomen dat hij mits hij zich in de diepste rusttoestand bevond er in slaagde met de door hemzelf ontwikkelde verfijnde instrumenten de kern van zichzelf te benaderen. Mogelijk was dit alleen als er elke invloed van buitenaf was uitgeschakeld. En hoewel hij er zich wel van bewust was wat dit inhield, namelijk dat zijn in tijd begrensde bestaan ten einde liep, leidde ook dit besef nauwelijks tot een verstoring van zijn innerlijke rust. Meer en meer verlangde hij ernaar opgenomen te worden in het Grote Al waar geen vragen meer bestonden.
Deze rust zou volmaakt geweest zijn als Pi er niet geweest was. Maar hoe hij zich ook inspande niet aan hem te denken, hij bereikte daarmee juist het tegendeel. En opnieuw was het Pi die hem bij het verder werken aan de oplossing - waar hij zich nu zo dichtbij bevond - stoorde. En al had hij zich nog zo voorgenomen zich er niet mee te bemoeien en Pi een eerlijke kans te geven zoals Oxon hem had aanbevolen, het pijnlijke besef dat vanwege de tijdsincongruentie - die meebracht dat wat bij hem in een oogwenk voorbij was in het zonnestelsel van Pi vele milennia duurde - er intussen van alles gebeurd kon zijn, verstoorde toch zijn even- | |
| |
wicht. Stel dat Oxon toch ongelijk had ... Of hij wilde of niet, hij kon het niet van zich afzetten. Hij schakelde de lang niet meer gebruikte searcher in die toegang gaf tot elke gewenste informatie tot in de verste uithoeken van het Groot Oosten. Na enig zoeken vond hij een kleine, stoffige planeet waar het een tijd lang - zo kon hij uit het overzicht aflezen - niet eens zo slecht was gegaan maar waar het onlangs geheel uit de hand was gelopen en het aldaar bestaande systeem zichzelf scheen op te blazen: ontbossing, woestijnen waar ze nooit geweest waren, talloze uitgestorven en voor de evolutie voorgoed verloren levensvormen, bodem en atmosfeer bedorven ... Dat had Pi er dus van gemaakt nu hij even niet had opgelet. Het bedierf zijn stemming, maar wat er op het beeldscherm verscheen toen hij de op de planeet heersende intelligentie opvroeg gaf hem zo'n schok dat in één klap een flink aantal van zijn gevoelige cellen vernietigd werden. Hierop moest hij Pi aanspreken. Onmiddellijk. Hij zocht contact. Pi meldde zich niet. Wanhopig probeerde hij de urgentielijn. Eindelijk slaagde hij erin hem te bereiken.
‘Wat is er aan de hand, Pa?’
‘Wat is dit? Wat moet dit voorstellen?’
Pa wees op de twee prototypen die op het beeldscherm verschenen waren en die zo'n schok bij hem teweeg hadden gebracht. Huiverend van afschuw had hij zich afgewend. Maar toen hij beter keek wekten ze toch ook zijn deernis op: wat waren ze lelijk, naakt, onbeschermd tegen weersinvloeden, wankel ter been ...
‘Je wilt toch niet beweren dat je iets als dit heersend hebt gemaakt?’
‘Wind je niet op. Denk aan je stemmingscurve.’
‘Dus dat is alles wat je tot nu toe hebt weten te presteren. Iets beters heb je niet weten te bedenken. Hoe heb je die evolutie in hemelsnaam laten lopen dat je hierop bent uitgekomen? En wat moet dat verschrompelde aanhangsel dat de een wel en de ander niet heeft? Een mislukt vijfde ledemaat? Ik had toch gezegd: geen experimenten!’
‘Dat is voor de voortplanting,’ antwoordde Pi, en voor het eerst klonk hij toch wat minder zelfverzekerd dan anders, ‘juist reuze handig.’
| |
| |
‘En daar heeft hij zeker dat andere exemplaar bij nodig. Primitieve vorm van vermeerdering. Je kunt mij niet wijs maken dat je niets beters had kunnen verzinnen. Bij hun gegevens zie ik trouwens niet de bronsttijd. Hoelang duurt die?’
‘Wat?’
‘Houd je niet van de domme. De paartijd. Hoelang zijn ze loops, bedoel ik.’
De indicator gaf aan dat Pi in verlegenheid was gebracht.
‘Dat is een beetje het zwakke punt,’ gaf hij toe.
‘Zwakke punt? Je bedoelt dat je hebt vergeten een paartijd in te bouwen. Een onvergeeflijke fout. Dat zal ik moeten rapporteren. Zo komen er teveel van. Zo meteen krijg ik ze nog hier. EN IK WIL ZE HIER NIET HEBBEN, BEGREPEN?’
Zelfs Pi was nu toch wel wat aangeslagen. Hij was net terug van zijn reis met Quamquam en eerlijk gezegd had hij er op gerekend dat zijn vader teveel in zichzelf verdiept zou zijn om op de zaak terug te komen. Nu moest hij wel iets bedenken. Hoe moest hij ze tegenhouden. Natuurlijk, agressief waren ze genoeg, dat was het probleem niet. Misschien was er behoefte aan een nieuwe religie zodat ze elkaar konden doodslaan vanwege het ware geloof. Of nog wat subtiele verschillen aanbrengen zodat ze elkaar onmiddellijk te lijf gingen zodra ze die ontdekten? Allemaal gemakkelijk genoeg maar er was één probleem: ze zouden dan hun nieuwste wapens willen gebruiken en die konden een kettingreactie veroorzaken waardoor een verstoring buiten hun gebied zou kunnen optreden. Onbelangrijk, maar als Pa het merkte ... Hij wist hoe kleinzielig die kon zijn. En híj zou de schuld krijgen. Hij riep nog eens de databank op met alle besmettelijke ziekten die er op de planeet heersten en hoever ze waren met de bestrijding. Misschien moest hij eens iets nieuws bedenken. Virussen. Daar waren ze nog niet zo ver mee. Maar ook als hij een aardige, beetje geraffineerde combinatie bedacht die ze niet zo gauw konden ontraadselen om er een afweermiddel tegen te vinden, dan nog was het de vraag hoe deze effectief te verspreiden. Want veel tijd
| |
| |
had hij niet meer. Ondanks hun maar geringe intelligentie wisten ze zich als het er op aan kwam toch nog aardig te weren tenzij ... Wat had Oxon ook weer geleerd? Wil je iets bereiken dan moet je gebruik maken van de zwakheid van de ander. Wat waren hun zwakheden? Het kwam nu slecht uit dat ze hun instincten goeddeels verloren hadden. Maar: één hadden ze behouden, één alles overheersende neiging, iets waaraan ze geen weerstand konden bieden. Juist datgene dat tot nu toe de soort in stand had gehouden zou leiden tot het tegendeel...
De opwinding om Pi had bij Pa uiteindelijk toch slechts een korte verstoring veroorzaakt en al gauw was zijn gemoedsrust weer zover hersteld dat hij verder kon gaan met zijn onderzoek. Maar nu hij zijn einde voelde naderen kwam toch weer de oude vraag bij hem op: waartoe diende dit alles? Waarom leefde de een ongestoord verder en werd de ander - zoals Sali - voortijdig weggerukt? Wie bepaalde dit alles? Waarvoor werden ze gestraft? Als er geen antwoord te vinden was had hij de hem toegemeten tijd dan niet vermorst door zich met het zoeken ernaar bezig te houden? Moest hij inzien dat er geen antwoord was, in hemzelf evenmin als elders...
Een oproep. Het was Pi.
‘Ik heb het gevonden, Pa.’
‘Mooi zo jongen,’ zei Pa verstrooid.
‘Een vreemd verhaal. Daar kan ik niks mee. Maar jij bent de expert voor dat gebied. Heb jij ooit van zo'n soort planeet gehoord?’
‘Nooit van gehoord.’
‘Ik heb het gevoel dat we in de maling worden genomen. Hoe komt zoiets in ons bestand terecht?’
‘Daar moeten die van Z2 achter zitten. Echt iets voor hen. Vanmiddag zag je er hier eentje wegsluipen. Je had hem natuurlijk bijna betrapt. Die heeft zeker aan onze apparatuur zitten knoeien en dit ingevoerd. Ik heb je toch gezegd dat ze niet te vertrouwen zijn?’
| |
| |
‘Zo proberen ze ons onderuit te halen. Stel je voor dat we dit niets vermoedend aan Mesiar hadden vertoond. Als ik die van Z2 in m'n tentakels krijg ... Laatst heb ik er nog een paar opgegeten, maar ze smaken vreselijk. Er valt niets met ze te beginnen.’
‘Laten we dit maar gauw wissen voordat Mesiar het hoort. Anders denkt hij nog dat we ons met zulke onzin bezig houden. Waar blijft hij toch? Zo laat is hij nog nooit geweest.’
‘Hij zal nu wel niet meer komen. Het heeft geen zin om nog langer te wachten.’
‘Ga je mee? Je afgevroren tentakels zijn intussen weer aardig aangegroeid. Zet jij de wisser aan, dan doof ik het licht.’
|
|