| |
| |
| |
| |
| |
| |
Habib, een liefdessprookje
* Wim Zaal
Erika schaamde zich dood; maar voor wie? De mensen in de bus hadden het onmogelijk kunnen merken, het ging alleen hun tweeën aan en misschien was ook dat maar inbeelding en wist die jongen nergens van: goed, dan schaamde zij zich voor zichzelf. En bovenal was zij verwonderd. Dit was zo helemaal niets voor haar! Had zij een prettige dag gehad, dan zou hij haar niet eens zijn opgevallen, maar er zijn dagen dat alles kleurloos is, dat je niet één leuk gezicht ziet, niet éénmaal uit de sleur wordt weggerukt. Zo'n dag was het geweest en zonder het te weten zoek je dan, voor je weer in je flatje zit te koekeloeren, een belevenis. Desnoods alleen in je fantasie, dat hindert niet: als de zon maar een ogenblik doorbreekt.
Te veel dagen waren gewoon weggewaaid, voorbijgegaan met kantoorwerk, koken en de planten water geven. Achteraf had ze hoogstens tussendoor zo'n beetje geleefd en dat was te weinig: eenenveertig, dan kon er nog veel gebeuren, al was de dauw van de druiven. Maar wat zij nu uithaalde had zij nog nooit gedaan, het kon echt niet door de beugel, 't was om je dood te schamen.
| |
| |
Met hollen en haasten had zij de vroege bus naar Sloten Zuid willen halen om nog boodschappen te doen. Het was op het kantje geweest, de passagiers stapten al in, maar een jonge man, bruin van huid, gastarbeider zeker, hield met één voet op de treeplank de bus voor haar vast. Zij keek hem met een vriendelijk knikje aan en plots overspoelde haar zijn oogopslag als een donderende golf uit zee, waarin zij de grond onder haar voeten verloor. Het was niet de blik waarmee mannen een vrouw kunnen uitkleden, die kende zij meer dan haar lief was van vrienden die haar na de echtscheiding zogenaamd kwamen troosten, nee, dit sloeg recht door haar heen, alle weggewaaide dagen kwamen openliggen, alles zag de jongen wat er van haar over was, hij lachte haar evengoed toe en sprong lenig de treeplank op.
Erika slikte het ogenblik weg. Toen rechtte zij de rug en stapte de bus in. En of het nu door de opwinding van het hollen kwam, dat wist ze niet, maar ze voelde zich onverhoeds een magnetisch veld binnengezogen, iets electriserends dat lang niet meer over haar huid had getinteld, een lichte roes waardoor ze de glansloze dag van zich af kon zetten. Liefst was ze bij de jongen aangeschoven: dat ging natuurlijk niet, dat zou over de schreef gaan, en ze voelde zich heel slim door de zitplaats voor hem te nemen. In één beweging met het aanleunen schudde ze haar blonde lokken naar achter. Tegenspel, zei ze onhoorbaar, ik geef tegenspel. Geen mens kon zien hoe ze zich geneerde, want het was haar eer te na, maar ze maakte zich wijs dat alles vrijblijvend en toevallig was, pure inbeelding desnoods; en wie beweerde dat die jongen haar spel in de gaten had?
Remmend en weer optrekkend schudde de bus de straten door. Erika deinde mee, voor het eerst viel haar op hoe gemakkelijk ze meegaf. En bij een bocht naar rechts was er kontakt. Ze voelde zijn vingers om de leuning, en gelijk had hij, de bocht was scherp, geen mens kon er iets van denken. Behoedzaam drukte zij er met haar bovenarm tegen; een streling als een echo zo aarzelend antwoordde haar, maar wat de jongen niet kon verzwakken was de warmte die van zijn vingers uitsloeg. Het kwam Erika voor of een lange gevoelloosheid van haar afgleed, of zij bevrijd werd van een kramp, volkomen buiten haar wil. Waar begin je aan, zei iets in haar, wat haal je in je domme hoofd? Twee sloten op de deur en dan zeker een wildvreemde gastarbeider binnenlaten, hoe ouder hoe gekker!
Ongetwijfeld had het stemmetje gelijk. Sterker het was al niet meer vrijblijvend, toevallig of buiten haar wil. Voor iedereen onzichtbaar bracht zij haar hand naar de zijne, hun vingers gleden ineen en begonnen een spel waar- | |
| |
van Erika vaststelde dat de seksuele toespeling erin ontbrak -- zij was geen vrouw die zich aanbood en de jongen drong zich niet op. Hoe oud zou hij wezen? Zij had ternauwernood op zijn gezicht gelet, alleen op zijn ogen, en miste de moed haar hoofd naar hem toe te keren.
De volgende halte moest zij eruit. Stel dat hij meeging, wat dan, in hemelsnaam? Ze zouden koffie drinken op de hoek, misschien een vage afspraak maken; maar het was haar liever dat hij doorreed, want als het op daden aankwam schrok ze terug, dan wenste ze dat alles een droom was, al wist ze dat ze later spijt zou krijgen. Maar ze vond een tussenweg - ze was een kei in tussenwegen - en snel schreef ze ‘Erika’ en haar telefoonnummer op een velletje uit haar agenda. Haar hand liet de zijne daarvoor los, haar rug verstrakte weer, en in een terloops gebaar gaf ze hem bij het loopje naar de middendeur het dubbelgevouwen papiertje.
Op de halte keek zij hem uitvorsend aan. Zijn gezicht, even boven het hare, zond haar weer die doordringende blik toe. Ze glimlachte; veel te aardig, vond ze achteraf, maar wat maakte het uit? Ze zou nooit meer iets van hem vernemen en haar adres had hij niet. Een droom. En niet eens een mooie, hield ze zich voor, een buitenlander over de vloer voor wie je couscous of zo moest koken, dat was niets voor haar. Begin twintig schatte ze hem, eerder een Marokkaan dan iets anders. Ach, het was allemaal te gek om los te lopen: goed dat ze zijn naam niet wist, dan kon ze die ook niet noemen, want als Erika alleen was praatte ze dikwijls hardop.
In de dagen die volgden vermeed zij de vroege bus - hij zou het verkeerd kunnen opvatten en ze kon toch niet wéér pal voor hem gaan zitten? -, ofschoon ze zo veel mogelijk thuis wilde zijn. Er kon een telefoontje komen. Met wie, zeg u? Hassan? (Ze noemde hem gemakshalve Hassan.) O ja, natuurlijk, wij hebben elkaar in de bus gezien. Het schikt mij op het ogenblik slecht, ik heb een logé... ach, kletskoek, ze zou een ontmoeting op neutraal terrein voorstellen, in de stad, dan kon ze nog altijd beslissen of ze zou gaan of niet. Of hem eerst uit de verte bespieden en pas verschijnen als hij ongerust werd: steeds de situatie beheersen, zich niet in de kaart laten kijken.
Welke kaart? Ze had niets achter de hand, op haar vervloekte keurige opvoeding na. En dan het leeftijdsverschil! Het verschil in mentaliteit! Nu ja, als het voor kort was, maakte het niets uit.
De telefoon zweeg. Beter gezegd: iedereen belde, behalve hij. Wel tien keer moest ze een smoes verzinnen waarom ze buiten adem was. Tenslotte gaf ze toe en nam de vroege bus weer. Niets. Vernederd en kwaad op zichzelf
| |
| |
streepte ze Hassan uit haar gedachten weg; ze bezocht weer haar vriendinnen die ze, om niet steeds tekst en uitleg te hoeven geven, na haar scheiding verwaarloosd had, en liet de telefoon rinkelen, onderwijl grimassen trekkend en haar tong uitstekend. Na een week of drie was alles weer normaal, de dagen woeien gedwee weg, de een na de ander. Nog eventjes en ik ben zelf gedwee geworden, dacht ze.
‘Erika, hier spreekt Habib. We hebben ons in lijn zeven gezien, je gaf me deze telefoonnummer, maar ik heb nachtdienst gehad. Was dus alleen op bijzondere uren vrij. Hé Erika! Je kent me, ja toch? Uit de bus!’
‘Ach, Habib heet je dus, ja, gut, wat spreken we af? Ik ben er niet zo op voorbereid.’
‘Je hoeft niets voor te bereiden, wij kunnen gewoon sympathiek zijn, als ik me goed uitdruk. Ik neem wel iets van lekkers mee. Morgen is zaterdag, morgenmiddag dan maar?’
Beter middag dan avond, schoot door haar heen, bij daglicht kon er weinig gebeuren, hoewel, als de buren hem zagen... maar wat was daar verkeerd aan, bij de gemeente zaten ook gastarbeiders. Ze zou om twee uur naar de bus komen, afgesproken. Dan kon ze altijd nog wegblijven. Ja, maar als hij dan weer belde?
Ze voelde zich tamelijk opgelaten toen hij in spijkerbroek en grasgroen jek aan haar zijde liep (een pak was haar liever geweest, dat had hem ouder gemaakt) en drong haar verlegenheid terug met vragen: ze leek wel een maatschappelijk werkster. Zo, deed hij iets bij de expeditie op Schiphol. En woonde hij met zijn ouders in Amsterdam, met nog een stel broers en zusters in Marokko, een vooraanstaande familie met grondbezit. Natuurlijk. En die broers studeerden zeker? Ja, voor hele hoge functies, dat kon niet missen.
Wat had zij aangehaald? Die jongen fantaseerde! En wat minstens zo bespottelijk was: over anderhalve maand werd zij tweeënveertig, dan was zij dubbel zo oud als hij! Gelukkig kon zij daarover glimlachen -- alsof zij ook maar één sekonde had gemeend dat tussen hen beiden iets zou ontstaan! Alleen dat vingerspel in de bus, daar zat zij nu mee. En zijn oogopslag, die zij zo veel als mogelijk ontweek.
Bij de kapstok wurmde hij uit zijn jekker een doorzichtig plastic doosje met bonbons, drie rijen van vier, het plakkertje met de prijs er nog op: de chocolade was zo dun dat je recht op de roze vulling keek.
| |
| |
Hij nam plaats op het bankje, zij er tegenover, de theepot zat tussen hen in. Na een paar opmerkingen over het weer begon zij zich hopeloos belachelijk te voelen: dit kón niet, zij was door eigen schuld in een toestand van alles of niets geraakt en zonder opzet keek zij Habib aan als om steun te zoeken.
Hij zag het. Hij wist het, haar eeuwige vlucht, haar vlassen op een telefoontje, het misgelopen huwelijk, de scheiding, de vrienden die na één keer nimmer waren teruggekomen, de slijtage vooral, de slijtage van alles: eindelijk, het was nu zonder woorden uitgesproken, zij hoefde geen conversatie meer gaande te houden, haar leven was een open boek. Zij gaf zich aan zijn ogen over, gleed op de grond en legde haar hoofd op zijn knieën. Ze waren warm en met een geur van doorgesleten stof die haar aandeed als een weldaad, een geschenk uit de hemel. Zij voelde zijn hand vederlicht over haar haren strijken, een koestering die nieuw voor haar was.
Dit was wat zij, als de meeste vrouwen, tevergeefs had gezocht: de mannelijke tederheid. Nu mocht het overige volgen, dat moest hij van haar aanvaarden, het leeftijdsverschil kwam niet meer bij haar op.
Was hij een ander geweest, dan had zij gedacht: is dit alles? Waarin lijkt het op liefde? Goed zoenen kon hij niet en in bed was hij hard en houterig alsof hij meer zichzelf moest bewijzen dan dat hij zich verenigde met haar. Toch stoorde het Erika weinig. Het leek een formaliteit die moest worden afgehandeld voor zij op de golven van zijn ademhaling en zijn opgetogen hartslag mee kon drijven. Al was hij geen schoonheid, hij was sterk en zijn huis gloeide, de vreemdeling met wie zij het lichaam had gedeeld: eerder een herdersjongen dan een prins, met een grote bos krullend, nog net niet kroezend haar rond zijn gezicht met de magische barnstenen ogen. Misschien moest ze dankbaar zijn dat het seksuele middelmatig was geweest, ze wist nu dat het allereerst om zijn nabijheid ging en - eerlijk is eerlijk - om een zelfbevestiging, het gevoel dat ondanks haar scheiding een twintig jaar jongere man haar aantrekkelijk vond. Meer zelfs: dat hij om haar gaf.
Habib slingerde zich uit bed en vroeg waar de douche was. Even later vernam zij het straffe ruisen van water. Een man in huis!
Een man in huis, daar heb je plezier van: de badkamer stond blank en links en rechts kleefden zwarte sliertjes als bewijs dat hij zijn haar had gewassen. Had ze maar moeten wijzen waar de schrobber lag, de dweil voor de tegels en het doekje om de kranen schoon te wrijven.
| |
| |
Steevast meldde hij zich telefonisch aan, met tussenpozen van twee dagen tot een week, een gebrek aan regelmaat dat behalve met de ploegendienst op zijn werk ook samenhing met verplichtingen thuis. Zijn vader moest een strenge, onbuigzame man zijn. Toen Habib op een dag met scheergerei aankwam en beweerde dat hij zich van zijn vader thuis niet mocht scheren, geloofde Erika daar geen woord van, hij pakte wel vaker met vreemde verhalen uit: de jongen wou gewoon een nachtje kunnen overblijven. Tot haar opluchting deed hij daar echter geen pogingen toe. Al zou overnachten op zichzelf wel kunnen, ze had kantoortijden en moest hem dan òf het huis uit gooien òf de sleutel geven. Daar bedankte ze toch voor. Ook douchen gebeurde altijd bij haar, vanwege die vader zogenaamd; waarschijnlijk verbood Habibs trots hem toe te geven dat er in het stadswoninkje geen badkamer was. Zij kwam er niet altijd achter wat hij werkelijk bedoelde, ook door zijn stuntelige taalgebruik. Maar hij was warmbloedig en zorgzaam, daar ging het om, dat was het enige wat telde. Een vaste basis voor hun omgang kwam nooit ter sprake, de toekomst zorgde maar voor zichzelf. Voorlopig was het goed zoals het was.
Ze had er in tijden niet zo stralend uitgezien, zeiden de vriendinnen, je kon merken (voegden zij eraan toe als Erika in de keuken stond) dat ze de scheiding nu te boven was. Hoe oud was ze vandaag geworden? Tweeënveertig? Alle respect, dat zag je haar niet aan! Weet een van jullie of ze ... nu ja, haar ex-man was al aan zijn derde of vierde vriendin... het zou toch kunnen, ze was vrij om te doen wat ze wilde, nietwaar ... maar niemand wist iets van een vriend, en als die er was geweest, had ze hem vast voor de verjaardag uitgenodigd: de aangewezen gelegenheid om hem te laten keuren. Wat hinderde het, ze was weer de oude, dat zag je. En laten we er geen doekjes om winden, tweeënveertig is geen dankbare leeftijd, of je moest als vrouw op kaalhoofdigheid vallen.
‘Kaalhoofdigheid!’ riep Erika die met een dienblad was binnengekomen, ‘dat zie ik al van vroeg tot laat. Ik geniet van mijn vrijheid, volgende maand ga ik naar Kreta, en denk erom dat we in het najaar ook weer met z'n allen uitgaan, de roest moet eraf!’
Op dat moment tinkelde de bel. Erika zette het blad op tafel en liep naar de deur. Daar stond, glunderend, Habib met een bos bloemen.
‘Verrassing,’ zei hij.
Zij begon over al haar leden te beven, zocht steun tegen de deurpost. ‘Het zit vol.’
| |
| |
‘Nou, én? Leuk!’ Hij liep haar in zijn spijkerbroek en groene jek veerkrachtig voorbij. ‘Hallo’ hoorde zij hem zeggen, ‘ik ben Habib, goeienavond samen!’
De stilte was om te snijden. Erika stortte de kamer in: ‘Dit is Habib, een kennis, werkt hier in de buurt, wat aardig dat je zo onverwacht langskomt.’ En om te redden wat er nog te redden viel, zei ze met een algemeen gebaar: ‘Wisselende werktijden, hè.’ Maar ieder had geraden wat er loos was, ieder schikte op om hem naast zich te krijgen en uit te horen. Erika durfde niet naar de keuken om de bloemen in een vaas te zetten of voor Habib iets in te schenken, alsof haar aanwezigheid nog enig verschil maakte -- geen mens nam notitie van haar.
Woonde hij allang hier? Waar kwam hij vandaan? Hoe had hij Erika leren kennen, hoe gebeurde zoiets nou?
Hij antwoordde met tegenvragen, diste met zijn kronkelige taaltje een expres onsamenhangend relaas op, ja, dacht Erika, hij was gewiekst; en in de hoop dat alles gunstig zou verlopen bracht zij het boeket naar achter. Zij keerde met een glas vruchtensap terug. Ongelukkiger had niet gekund: de vriendinnen wezen elkaar onmiddellijk met blikken aan dat zij geweten had wat hij dronk. En dat zou een toevallig langs gekomen kennis zijn? Laat me niet lachen!
‘Nooit alcohol?’ vroegen ze.
‘Nee, ik blijf serioos.’
Ieder boog zich met ingehouden adem over haar glas. Dat was nog eens een spannende verjaardag! ‘Volgens mij is het tussen die twee serioos’, ‘hij zal wel denken, hier heb ik het goed’, ‘een Marokkaan van de vluchtheuvel trekken, dat kan m'n opoe ook’, ‘ze heeft zeker les genomen bij haar ex’...natuurlijk zou geen van de vriendinnen zulke dingen hardop zeggen; maar wel zonder geluid, in een spervuur van seintjes, gedachtenlezen, vonnissen zonder één vraag. Erika nam waar hoe Habibs huid verkleurde van bruin naar asgrauw; toen verdween hij met zware stappen naar de keuken opdat de vrouwen alles over tafel konden gooien.
Erika kwam hem bedremmeld achterna.
Zodra ze binnen was omvatte hij haar schouders. ‘Die daar houden niet van je. Ik wel. Vannacht blijf ik bij je. Ik ruim ook op. Laat ze zien dat ik als laatste blijf en opruim. Ik ga nu zeggen dat je mijn geliefde bent. En je verjaarscadeau, dat is dit. ‘Hij legde haar hand op zijn stampende hart.
Het zweet brak Erika uit. Een scène! Het commentaar! Ze hoorde het al, ‘beste wensen, je bent oud en wijs genoeg’, ‘leeftijd is maar betrekkelijk’,
| |
| |
‘kind, we kunnen echt wel meeleven met een vrouw in jouw positie’... misschien zeiden ze het nú al, het geroezemoes klonk door de deuren heen. ‘Nee,’ riep ze, ‘niet vandaag, niet naar de visite gaan, ik smeek je, ik verzin wel iets, de zaak waar ik werk heeft relaties met Schiphol, dan is het toch mogelijk... ik houd ze wel koest, probeer er begrip voor te hebben,’ en in paniek vluchtte ze naar de gasten die opeens weer zwegen. Ze nam het dienblad en vervolgde haar ronde.
‘Eri, hij gaat,’ wees een vriendin. De deur klikte droog en definitief in het slot.
‘Hij moet weer aan het werk,’ legde Erika uit terwijl ze zoutjes bleef presenteren, ‘morgen gaat een groot transport van onze zaak naar Canada en hij kwam iets vragen over verpakking. Of kleine dozen bij elkaar in kratten konden enzo.’
De vriendinnen knikten welgevallig, zij had er zich met een gevatte leugen uit gered, wel doorzichtig en ook de bloemen en het vruchtensap vielen buiten het verhaaltje, maar ze hadden het er zelf niet beter afgebracht. Met vereende krachten praatten ze over het incident heen; alleen bij het afscheid zeiden ze, meid pas op jezelf, dat is toch niets voor jou, als je in de buurt bent stel ik je aan mijn neef voor, en Eri, je hoort tegenwoordig zulke enge dingen over buitenlanders.
Na de afwas smeet zij alle boeketten in een vuilniszak, alleen dat van Habib kwam midden op tafel. Maar was het juiste moment niet al voorbij? Zij had zich tijdens het bezoek blind door haar schaamte laten leiden: ‘Op mijn tweeënveertigste verjaardag heeft een man mij zijn hart aangeboden,’ sprak zij met zichzelf als gehoor, ‘en ik heb gedaan alsof het over een krat ging.’ De schuldbelijdenis luchtte niet op. Ongetwijfeld zou het vroeg of laat zijn misgegaan, over drie weken, drie maanden, drie jaar, maar dan was althans die tijd niet spoorloos weggewaaid: nu zou Habib, te diep gekrenkt, haar laten stikken. Desondanks legde zij het scheergerei, voor de vriendinnen verstopt, weer netjes op zijn plaats.
Zij moest proberen Habib te vergeten. In de weken tussen haar verjaardag en de reis naar Kreta had hij niet één keer opgebeld. Afgewezen blijft afgewezen. Versmaad. Als om zich te wreken fluisterde zij soms met een hooghartige glimlach: ‘Ik heb een twintig jaar jongere man versmaad.’ Daarna verdween de glimlach op slag.
En hij? Habib? Op Kreta, waar zij de mannen uit de weg ging, dacht zij er- | |
| |
aan met hoeveel ongeduld hij, niettegenstaande zijn trots, misschien naar een teken van leven uitzag: het was in elk geval aan haar, de eerste stap te doen. En dat kon alleen nog de grote, beslissende stap zijn, die van de sleutel. En hoe opgelucht zou hij wezen, dat woninkje met die vader te verlaten! Plotseling, op afstand, vatte zij moed. Zij zond hem een kaart met ‘E’ erop, kocht een pullover en later nog een zilveren armband -- alles kon een vergissing zijn geweest, een ongelukkige samenloop, een misverstand! Met een beetje goede wil was het zo eenvoudig op te helderen!
Wat er tot stand moest komen - een verzoening - was haar duidelijk; voor het hóe gold dat allesbehalve. Een brief kon in verkeerde handen vallen, mondeling zou alles beter gaan, en al de dag na haar aankomst (met veel onzinnig getreuzel op Schiphol in de hoop hem tegen 't lijf te lopen), al de eerste ochtend keek ze in de Sumatrastraat of zijn adres klopte. Dat was het geval, de juiste naam stond op de deur. Wat nu? In het koffiehuis er tegenover vragen of men hem kende durfde ze niet, het leek trouwens Turks, dus zou hij er niet komen; en al kon ze er iets drinken, het ging niet aan om urenlang op de uitkijk te zitten. Daar kwam bij dat het gezien zijn ongeregelde dienst nutteloos was.
Veel keuze bleef niet over, ze zou met een kletspraatje moeten aanbellen, op gevaar af dat de kwaaie vader haar het huis uit zette.
's Middags tornde ze thuis het etiket uit de pullover, een grof gebreide die voor eigen teelt kon doorgaan. Ze zou zich uitgeven als een collega van Schiphol, ijverige breister, op zoek naar Habib voor wie de trui bestemd was en die zij door de wisseldienst steeds misliep. Tegen etenstijd stond zij opnieuw met bonzend hart in de Sumatrastraat, belde aan en stormde halsoverkop de donkere trap op. De vader viel mee, hij leek jonger dan zijzelf. In die landen was je nog een kind als je trouwde.
‘U bent meneer El-Klahi?’ vroeg ze. ‘Mag ik even binnenkomen om iets af te geven?’
Voor hij had kunnen antwoorden stond ze al in de kamer. Een Marokkaanse vrouw en twee kleuters keken haar met grote ogen aan. ‘Goedenavond, neemt u mij niet kwalijk dat ik binnenval, het is maar voor een ogenblikje. Ik ben een collega van Habib...’
De gezichten betrokken, de man wees haar een fauteuil.
‘O hemel nee, u moet niet denken dat hem iets overkomen is, helemaal niet! Ik zou alleen een trui voor hem breien, ik zit bij de receptie, soms heb ik uren niets te doen en dan brei ik. U verstaat mij toch?’
| |
| |
De man keek zijn ogen uit op haar blonde haar en knikte heftig. ‘Ik versta u, maar begrijpen doe ik niets. Habib, zegt u?’
‘Ja, Habib. Ik kom zijn trui brengen, zelf gebreid. Wit met blauw.’
‘Hier woont geen Habib.’
‘Habib El-Klahi, hij werkt op Schiphol, bij de expeditie.’
De man haalde zijn schouders op.
‘U heet toch El-Klahi, hopelijk heb ik me niet in de verdieping vergist. Ze kon wel door de grond gaan, gelukkig had ze haar naam niet gezegd.
‘Dat klopt, Karim El-Klahi, en ik heb alle formulieren, verblijfsvergunning, werkvergunning...’ Hij stond op om naar het buffet te gaan, Erika weerhield hem: ‘Ik geloof u zó wel, ik ben alleen op zoek naar Habib, niets officieels,’ en wild rukt zij de trui te voorschijn, alsof zij hem daarmee uit zijn schuilhoek kon lokken. Maar er was geen Habib, ook niet bij de familie in Marokko. Ze zaten al drie jaar op dit adres, het zou wel heel toevallig zijn als hier vroeger een ander met dezelfde naam had gewoond.
De wangen nat van tranen hakkelde Erika tree na tree de steile trap af.
De buspassagiers keken smalend van haar gezicht naar de plastic tas waar de trui half uithing: dat mens is ermee blijven zitten, las ze in hun ogen.
Ach, en later zou ze nog de naambordjes van de omringende deuren lezen, en overeenkomstige nummers in zijstraten zoeken. Alles tevergeefs. Ze ging met vroegere bussen, latere bussen, nam elke Marokkaan op, maar nee. Zo veel bruine gezichten en nooit de blik van Habib. Het noodlot leek haar te straffen door hem onzichtbaar te maken.
Toen legde zij, uitgeput, haar wanhoop in andere handen. In een café aan het Antillenplein hield een helderziende zitting, een beroemdheid in zijn vak; Japhet noemde hij zich. Bij haar binnenkomst - zij droeg grijzige kleding en een hoofddoek om zo onopvallend mogelijk te zijn - zaten al twee vrouwen stilletjes achter de koffie. ‘Het consult is begonnen, hoor, maar hij neemt voor iedereen de tijd,’ stelde de barjuffrouw Erika op haar gemak.
‘Kopje koffie zeker?’
Halverwege het tweede mocht ze naar het achterkamertje. Er hing een dikke walm, op tafel stond een sigarenkistje voor de bijdrage, daarachter zat een versleten, in zichzelf gekeerde man te paffen. Ze moest van haar hart geen moordkuil maken, gaf hij met piepende bijgeluiden te kennen, niets kwam buiten deze muren. En had ze iets bij zich, een foto of persoonlijk voorwerp? Een scheerapparaat, nou, dat liet al een conclusie toe: man met de noorderzon verdwenen.
| |
| |
Hij sloot vermoeid de ogen, tien tellen lang misschien, toen nam hij zijn sigaar weer op. ‘Ik zie een donkere jongeman waar u in kringen omheen loopt, u slaat onafgebroken de verkeerde straten in. Het lijkt wel of u ze zelf aanlegt om ze in en uit te kunnen rennen, en u bonst op een deur die u gewoon van het slot had kunnen doen, maar u wou de sleutel sparen. De raad die ik u geef is: zoek niet meer. Hij woont hier in de stad en als het voor u beiden goed is, zult u hem zomaar ontmoeten, nog eerder dan u denkt.’ Hij kuchte lang en zwaar. Ja, hervatte hij, dat was het. Hij zou een bijdrage op prijs stellen, was benieuwd naar de afloop en vroeg om een telefoontje als zij hem had gesproken.
Veel wijzer was Erika er niet van geworden, maar ze had haar zelfvertrouwen terug: ze mocht de zoektochten staken en als ze haar ogen maar openhield kwam alles terecht. Ook had ze eindelijk over Habib kunnen spreken zonder zich te schamen en zonder dat Japhet meewarig of vijandig reageerde -- ze zou wel gek zijn om in die stemming de bus in te kruipen, en koos de weg door het park naar het centrum. In de lucht dreef een verlegen zonnetje, de wind streek vederlicht langs haar hoofd, hondjes renden elkaar op het gras achterna.
Een paar sekonden bleef Erika staan om diep in en uit te ademen. Zekerheid vervulde haar. Vandaag, morgen, volgende week zou het gebeuren! En zij mocht de sleutel geven! Zij glimlachte naar de voorbijgangers, de eerste de beste gastarbeider knikte zij zelfs toe, de man wist niet wat hem overkwam, en in de winkelstraat achter het park kocht zij een zomerjurk waarvan de juffrouw verzekerde dat zij hem nog uitstekend kon dragen: ‘Dat grijs kleedt u onnodig oud af.’ Toen nam zij op cheques nog een tweede, want zij wilde niet alle dagen dezelfde japon aan, en ze stonden haar allebei flatteus, net niet te jong. Een van beide zou zij dus dragen als het ogenblik dáár was: wat zou hij opkijken! Hij had oog voor zoiets! Links had zij in een glimmende verpakking de strooibloemenjurk, rechts de nopjes, en al was zij bepakt en bezakt, zij voelde dat haar voeten wilden dansen in de zon -- een jeugdige tred heette dat, een jeugdige, zwierige tred. Alles stond voor de deur.
|
|