vrouw geschonken. Enfin, voormalige drakedoder werd kotsmisselijk van dat glas lauwe geitenmelk, hij was gewend kokendheet drakebloed te drinken. Maar omdat zijn gemalin zulke zwarte dwingende ogen had, durfde hij nooit zijn glas melk te weigeren.
De koningin stond bij het ondergaan van de zon, na gedane arbeid, bij het hek van het landgoed naar de voorbijgangers te zwaaien, op zwoele zomeravonden kwam er behoorlijk wat volk langs drentelen. ‘Dag majesteit,’ riepen ze uitgelaten, en ze wuifden met hun handen. ‘Doei doei,’ galmde de koningin terug. Ik heb een goed leven, constateerde ze. Op een kwade dag echter veranderde alles. De koningin had al drie keer een dood kind op de wereld gebracht, en ze besloot dan zelf ook maar te sterven. Ze vermomde zich door haar elegantste baljurk aan te doen, zwarte crêpe chiffon met roesjes vanaf haar schouders tot haar middel en een strak onderlijfje van zwarte broderie waar haar borsten teder in welfden, haar Spaanse- danseressenschoenen, ooit door haar voorvaderen, Moren, aan het hof geïntroduceerd, en een zeer ruim gesneden mantel van zuivere rode wol. Eigenlijk was deze mantel van de hofdame, en die had hem weer gekregen van een aanbidder, een generaal die de mantel als trofee na een zware veldslag in de omgeving van Parijs had meegevoerd. Nou ja, dacht de koningin, volgens mij is ze allang niet meer verliefd op de generaal, heeft ze nu iets met de wapenkamerofficier. Ze liet een briefje achter in de jaszak van de aubergine mantel van de hofdame: ‘Lief dametje, ik heb je rode jas geleend. Vergeef me. Ik heb hem opnieuw gezoomd en flink afgeborsteld, je had hem wel een beetje verwaarloosd.’
Ze liet haar kroontje, haar medaillons, bedelarmbandjes en haarspeldjes in het kasteel achter. Ze droeg nog maar één ring, een rozet van bloedkraal in filigrein gezet. Ze dwaalde door het bos, ze was niet zo stom van het rechte pad af te wijken, de verhalen over Roodkapje deden de ronde, maar evengoed ondervond ze veel hinder van boswachters die haar niet herkenden.
‘Hallo schatje, en waar gaat dat naar toe?’
‘Dat gaat u geen sodemieter aan,’ antwoordde ze.
‘Zo zo praatjes hè, zal ik deze schone deerne een eindje begeleiden?’
‘Als u dat prettig vindt, ga u gang, maar geen grapjes, ik ben een dame.’
Ook wolven spraken haar aan, juist en vooral wolven na de affaire met Roodkapje, elke wolf besloot dat het lot hem bereidvaardig zou kunnen zijn, dus wel een kind en een oud wijf opslokken zonder het te moeten bekopen met de dood.
‘Hi babe, nice chick,’ fleemde de eerste wolf. De koningin werd er weemoe-