ver Romanisjin en diens plaats in de Russische traditie. Aanstaande donderdag in de Byzantijnse Kapel. Alle belangstellenden welkom. Entree twee gulden vijftig, leden van de Russische Cirkel gratis. Thomas besloot de lezing bij te wonen. Het gehoor zou vrijwel zeker uit ingewijden bestaan, die zijn sokken moeiteloos wisten te vertalen. Eventueel kon hij te rade gaan bij professor Nikolajev in eigen persoon.
Op donderdagavond trok hij voor de eerste maal de Russische sokken aan (de stof omhulde broeierig zijn huid, niet helemaal aangenaam, maar misschien waren Thomas' zweetvoeten het gevolg van de begrijpelijke spanning). Hij droeg een flanellen broek die iets te lang was en slobberend over zijn schoenen viel. Dit moest hem in staat stellen om met ongeziene sokken, zonder commotie te veroorzaken, de lezing uit te zitten. Na afloop zou hij een gesprek aanknopen met een van de aanwezigen, op het geschikte moment zijn broekspijp optrekken, en zijn gesprekspartner terloops verzoeken een sok te vertalen.
De Byzantijnse Kapel lag midden in de rosse buurt, op enkele minuten loopafstand van Thomas' huis. Een jonge prostituée, kortgerokt onder een bontjasje, stond in het schijnsel van een lantaarnpaal. Thomas knikte vriendelijk in het voorbijgaan.
Vermoedelijk kon de bestuurder niet tot een keuze komen, misschien was hij te verlegen om te stoppen.
Bij het binnengaan van de Byzantijnse Kapel betaalde Thomas twee gulden vijftig. Tot zijn voldoening werd er links en rechts al aardig wat Russisch gesproken. Het geroezemoes verstomde toen professor Nikolajev werd aangekondigd. Een kleine man, kaal, wiens overgebleven haar vettig reikte tot aan de schouders van zijn donkerblauwe jasje, nam positie achter een lessenaar. ‘Homerus, Dante, Shakespeare, Romanisjin -’ las hij van zijn blaadje op. Thomas zat op een houten, krakende bank. Zijn voeten transpireerden zozeer, dat hij vreesde voor de leesbaarheid van zijn sokken. Gelukkig was de lezing al na een uur afgelopen; alleen een anecdote over een heroïsch duel had Thomas geboeid. Alle bezoekers gingen een naast de kapel gelegen zaaltje binnen, waar glazen jus d'orange, witte en rode wijn op een tafel stonden. Met een glas in zijn hand wandelde Thomas rond. Spoedig werd hij aangesproken:
‘Vindt u ook niet dat het proza van Romanisjin zo melodieus, zo zangerig is?’
‘Zeer zangerig,’ beaamde Thomas.
De man met wie hij in gesprek raakte was een grote, blonde, geëmigreerde Rus, die met gelijke hartstocht over de Russische volksaard, bonensoep, vrouw en kinderen, en Romanisjins onvergankelijke oeuvre sprak. Hij had heldere, blauwe ogen en uitstaande oren. Zijn zwarte, bontgevoerde overjas, die hij als een mantel om zijn schouders had geslagen, verleende hem