| |
| |
| |
Lammerendarm
* Walter Hünd
Op de Nieuwmarkt stapte Lezjersjoet uit de taxi, liep zonder om te kijken via de Koestraat de Pinkenstraat in.
Voor Leo's Bar bleef hij even voor de slecht verlichte deur staan, dacht in het Amerikaans: Lezjersjoet, open that door! en duwde de deur open. In het warme, vertrouwde schemerduister zaten de kameraden met een uitdrukkingsloos gezicht. ‘Haai!’ lanceerde hij en ‘haai!’ kreeg hij ten antwoord. Hij probeerde de afstand tussen de drempel en de bar in een rechte lijn af te leggen, niet dat hij dronken was, oh nee, maar alle bewegingen die hij moest verrichten bedacht hij als het ware iedere keer opnieuw, dat was nu eenmaal zijn aard. Aan de bar zaten een paar kerels met de rug naar hem toe. Een meisje, dat misschien een hoertje was, maar net zo goed een popperig kapstertje kon zijn, zat op een barkruk met haar gezicht naar de deur en pafte zonder zich iets van de wereld aan te trekken wolkjes in de lucht. Haar beentjes wipten rusteloos op en neer. Lezjersjoet naderde de bar en zei: ‘ga zitten’ tegen zichzelf en ging zitten. Zonder te beseffen dat er een verandering in zijn leven op til was bestelde hij gewoontetrouw: ‘Schelvispekel!’ Leo kwam uit het niets tevoorschijn en zette hem het drankje, dat je sneller dan whisky overal bracht waar je wezen wilde, voor
| |
| |
de neus.
‘Da's dan een knaak jongetje, kom maar op met de poen.’
Lezjersjoet smeet het geld op de tapkast en kreeg een schok. Als een schril signaal van een ver hemellichaam, dat niemand anders dan hij kon horen, vatte een helder idee in hem post. Had hij niet dikwijls, bij vorige gelegenheden, de schelvispekel zomaar achterover geslagen? En, drong het nu tot hem door, was het hem al die keren niet slecht vergaan, had hij niet steevast bij allerlei narigheden die hem overkwamen het loodje gelegd? Gedreven door dit nieuwe inzicht zei hij: ‘sta op’ tegen zich zelf, keerde zich honderdtachtig graden en liep, met het glas schelvispekel als de toorts van het Vrijheidsbeeld hoog in de lucht, een meter voorwaarts. Mechanisch maakte hij een kwartslag naar rechts en schuifelde evenwijdig aan de bar in de richting van de jukebox, waar hij met de beste wil en het afschuwelijkste godverdegodver van de wereld nog nooit geluid uit had kunnen krijgen, zodat hij er de voorkeur aan gaf, steeds met het glas in de hand, andermaal rechtsaf te zwenken, op de sanitairgroep af. Hij werd voortbewogen door een vage behoefte en tegelijkertijd door een instinct dat hij voor het eerst van zijn leven de vrije loop liet. Daar was waarempel weer een drempel, rijmde hij tegen zich zelf, en over die drempel verging hem de wereld, heel eventjes maar, als een zwart verblindende schok, een leegte waarin je bij yoga verzeild kon raken als je je lichaam verliet en dacht nooit meer terug te keren. Hij kwam terug, of liever gezegd, de vertrouwde wereld was er weer. In een gangetje moest hij rechtdoor en dan rechtsaf. Pal stond hij voor een deur. ‘Doe open die deur,’ zei hij tegen zich zelf, en opende de deur: weer zo'n schokkende ervaring met een zwarte flits. Het duurde maar een ogenblik. Toen hij zich weer kon bewegen betrad hij het halletje dat hij al zo vaak had gezien. Deze keer zag hij de ruimte met andere ogen. In het verleden was hij hier, net als ieder ander in soortgelijke omstandigheden, altijd gedachteloos doorheen gelopen.
Je kunt toch niet bij alle bijzonderheden van het leven blijven stilstaan? Nu echter zag hij op de grond, rechts tegen de muur, een dronkaard zitten, die met zijn goeiige tronie en zijn scheefgezakte petje hardop mijmerde over de zinloosheid van het bestaan, of liever, over de zinloosheid van het opstaan en het veroveren van de wereld, zo van komop ertegenaan. Lezjersjoet hield de pas in, dribbelde tot vlak voor hem en bood het glaasje schelvispekel aan.
‘Hier lieverd, dit zal je goed doen, ik weet hoe iemand eraantoe kan zijn, pak maar aan!’
Wie goed doet goed ontmoet, want dankbaar keek de zuiplap naar Lezjersjoet op, terwijl er onsamenhangende flarden van zinnen uit zijn slokdarm omhoog borrelden:
‘...goeie ke-kerel...nooit verge-geten...hier pe-pakaan, voor jou-ou... ....vi- | |
| |
videoteep...voor jou...’
Lezjersjoet stond stokstijf. Alleen zijn rechterarm scharnierde om de tape in ontvangst te nemen en in de rechterzak van zijn witte colbertje te laten glijden. Hij groette en draaide op zijn hakken in de tegenovergestelde richting. Daar ontwaarde hij in de geheimzinnige duisternis een smal tafeltje tegen de muur. ‘Oeps, daar ligt iets,’ dacht hij. Hij verordonneerde: ‘Kijk op het tafelblad!’ In een smal doorzichtig kokertje bevond zich een met een blauwe vloeistof gevulde injectienaald. Een etiket vermeldde: eenmaal gebruiken voldoende. ‘Dat nemen we maar mee, je weet nooit waar het goed voor is.’ Ernaast lag nog een donkerrode orchidee waarvan de stengel door een hoesje met natte watten vochtig gehouden werd. ‘Alweer een waardevolle aanwinst...’ Hij stopte de voorwerpen in de binnenzak van zijn verblindend witte colbertje, draaide op de hakken en stak het kleine halletje over. De deur waar hij voor kwam te staan was potdicht. ‘Open die deur,’ zei hij tegen zich zelf, en de deur ging open. De ruimte die hij nu binnenschokte - even trok alles zwart weg voor zijn ogen - was een tamelijk smerige, stinkende poedel-, plas- en poepgelegenheid, niet meer en niet minder of het moest zo zijn dat vorige bezoekers er zich met andere zaken hadden beziggehouden, zoals de muur volkalken met opschriften of, zittend op de pot - er waren wel schotten tussen de potten maar geen deurtjes ervoor - stapels kranten doorbladeren en in proppen op de grond smijten. Lezjersjoet zigzagde naar de muur aan de overkant, naast de wastafel. ‘Moet ik dat allemaal lezen?’ Er stonden onduidelijke uitnodigingen zoals Zal ik je lekker stenen, bel dan 32547698! en Gerry en Berry staan altijd voor je klaar, tel. 21436710. En dan opeens een mededeling die ogenschijnlijk niets met deze uitnodigingen te maken had: Goed
onthouden: Max faxte me. Lezjersjoet hield het niet langer vol en koos de middelste pot. Hij trok zijn broek uit en zei: ‘zitten’ tegen zich zelf. Hij plofte neer en liet alles lopen en allerlei dampen opstijgen. Toen hij dacht dat hij klaar was bladerde hij driftig door de kranten maar vond niets dat hem boeide. Hij veerde overeind, rukte in twee bewegingen zijn broek omhoog, stapte kordaat een meter naar voren en zwenkte naar rechts in de richting van de deur.
In de bar teruggekeerd hoorde hij stemmen. Stemmen die niet van de barbezoekers afkomstig waren, integendeel, ze kwamen van ver en tegelijkertijd klonken ze in zijn binnenste: ‘Niet weer meteen naar de pooier, domoor, dat heeft je al een keer bijna je leven gekost. Neem de taxi en probeer de toko!’ Hij dribbelde naar de buitendeur, groette met een vaag ‘de mazzel’, wat eenstemmig werd beantwoord met ‘de mazzel’. Op de stoep treuzelde hij bijna iets te lang voordat hij ‘taxi’ riep. De taxi, die onmiddellijk in beeld en piepend, kontje omhoog, tot stilstand kwam, kon hij nog net op tijd binnenschieten, voordat hij door een zware jongen werd lastig gevallen.
| |
| |
‘Zeg het maar eens, naar de hoeren?’ vroeg de chauffeur vriendelijk.
‘Naar de toko’ antwoordde Lezjersjoet.
De taxi reed met een slakkegangetje door de nacht. Wat begeef ik me toch altijd weer in dezelfde treurige cirkelgang, bedacht Lezjersjoet, altijd maar weer van de bar naar de toko, van de toko naar het casino, dan weer naar de disco en vandaar weer naar de bar, met als enige variatie af en toe naar de masseuse in het Okura. Altijd hetzelfde kringetje, want schelvispekel, gokken, geld, dansen en een puntje zetten zijn eigenlijk de enige dingen die me bezighouden.
‘Harder,’ riep hij, en de taxi scheurde plankgas.
‘De toko,’ riep de chauffeur even later. Lezjersjoet dacht er nog tijdig aan hem te betalen, want laatst had een chauffeur hem door de hele straat nagejouwd, omdat hij zonder betalen uitstapte.
‘De mazzel,’
‘De mazzel,’
Lezjersjoet was nog niet zo rijp dat hij al aan de Enige Ware dacht, de vrouw die hij eens zou ontmoeten en met wie hij in het houten jezus Christus heiligen van de laatste dagen-kerkje zou trouwen, tegen een betaling van tweehonderd gulden die hij nog moest verdienen. Daarvoor zou hij eerst nog een paar keer geweldig op zijn bek vallen. Vandaar dat hij in de toko, nadat hij achter in de schappen een fles goedkope rode wijn had weggegrist, bij de toonbank fluisterend aan de Chinees om een preservatief vroeg, liefst van lammerendarm, daar hield hij zo van, als de Chinees er geen bezwaar tegen had, met zijn welnemen, alstublieft...
‘Viezeld!’ riep de aziaat verontwaardigd, zo hard dat alle winkelende dames onmiddellijk aan en uit flikkerende rode konen kregen, ‘en dan zekel gewoon met je jam oplollen en bewalen vool de volgende keel? Die velkoop ik dan maal samen met een opvouwbale lammelendalmenkapottendlogel!’ Beschaamd zigzagde Lezjersjoet met de fles, het biologisch condoom en het verplichte condoomdrogertje in reisuitvoering, naar de uitgang en hoorde buiten gelukkig al niet meer de honende tirade van de winkelier:
‘Veel pleziel met je lamme...’
Onmiddellijk doemde een bohémien uit de nacht op, die recht op hem afkoerste. ‘Moet ik hem nu met de fles doodslaan of de fles aan hem geven?’ vroeg Lezjersjoet zich af. Voor de zekerheid koos hij voor de laatste optie. Dat was zijn redding, want de zwerver rukte één, twee, de kruk eruit en liet het rode vocht uit de op en neer hokkende fles in zijn keelgat stromen.
Lezjersjoet wilde de straat oversteken maar bedacht zich nog juist op tijd. Hij herinnerde zich hoe hij een keer onmiddellijk platgereden werd, wat in de praktijk hoogstens één keer goed afloopt.
‘Taxi!’ riep hij en piepend stopte een taxi voor hem.
| |
| |
‘Naar Leo's Bar! Snel!’ Ritmisch wiebelend stoof de taxi door de nacht, te rap om Lezjersjoet nog op andere gedachten te laten komen.
Op de Nieuwmarkt stapte hij uit de taxi, liep zonder om te kijken via de Koestraat de Pinkenstraat in.
Voor Leo's Bar bleef hij even voor de slecht verlichte deur staan, dacht in het Amerikaans: Lezjersjoet, open that door! en duwde de deur open. In het warme, vertrouwde schemerduister zaten de kameraden met een uitdrukkingsloos gezicht. ‘Haai!’ lanceerde hij en ‘haai!’ kreeg hij ten antwoord. Nu liep hij niet rechtstreeks naar de bar maar de rechterkant op, in de richting van een zware deur met een luik. Hij klopte. De kop van een langharig gedrocht stak door het luik naar buiten.
‘Wachtwoord?’
‘Max faxte me!’ antwoordde Lezjersjoet ad rem en de deur ging open.
Binnengekomen deed hij zijn uiterste best de griezel te ontwijken, want deze probeerde hem voortdurend met prikkerige gebaren in zijn kruis te tasten. Achter diens rug schuifelde Lezjersjoet zo snel mogelijk naar de trap in de hoek van de donkere hal, maar het monster was hem voor en ging breeduit op de onderste trede zitten. Nu wist Lezjersjoet precies hoe hij dit probleem moest oplossen. Hij ging voor de televisie staan en knipte met zijn vingers in de lucht. Flikkerend werd de ruimte verlicht door beelden van het Amsterdamse nachtstation. Geen Gay-show, Prettig Gesprek, en zelfs niet Oprah Winfrey, Germany, year zero, Rückblende of Intergirl vermocht de geest van de pooier te boeien. ‘De videotape!’ schoot hem te binnen. Terwijl hij stokstijf voor de teevee-met-video bleef staan scharnierde alleen zijn rechterarm om de tape uit het zijzakje van zijn stekeblind makende witte colbertje te pakken en in de recorder te schuiven. Flitsend trokken de beelden van een naakt-met-herdershond de aandacht van de souteneur. Ontroerend glimlachend stond deze op, bewoog zich naar het toestel om te genieten van het schouwspel van een sprookjesachtig vrouwengezicht dat liefdevol werd gelikt door een roze tong. Intussen werkte Lezjersjoet zich moeizaam naar boven, linksrechts zigzaggend op iedere trede, want hij kon niet anders. Boven vormde een scherpe bocht in de trap een bijna onoverkomelijke hindernis.
In de grote bordeelkamer lag maar één hoer onder de dekens van een kolossaal tweepersoonsbed. Voor het bed hing een opengeschoven, zwart gordijn aan een roestige roede. Ze pafte onaangedaan wolkjes in de lucht.
‘Haai!’
‘Haai!’
Lezjersjoet was bij het bed aangekomen. ‘Klee uit!’ sprak hij tot zich zelf en deed met één beweging het blinkend witte jasje en twee andere de zwarte
| |
| |
pantalon uit en stond naakt en stijf naast het bed. ‘Lammerendarm!’ snauwde hij zich zelf toe, nijdig, omdat hij zich de vreselijke gevolgen herinnerde van de vorige keer dat hij niet om zijn veiligheid had gedacht. Hij schoof rukkerig het condoom over zijn liniaalrechte penis en strikte het vast. ‘Fuck!’, voegde hij zich bemoedigend toe en sprong op de temeier. Door de luchtverplaatsing die hij veroorzaakte schoof het zwarte voorhang piepend dicht. Gordijn en roede gingen tekeer dat het een lieve lust was. Er leek geen eind aan te komen. Voor schelvispekel, geld en gokken was nu geen tijd. De Enige Geliefde, die met de orchidee verleid moest worden, de Schone Verslaafde, die door Lezjersjoet door middel van de Spuit met het Blauwe Water van haar verslaving verlost zou worden, de Ware Liefde kortom, die hij met veel vallen en opstaan moest leren verkiezen boven de Wonderstille Opblaaspop met het Zinderende Kutje, leek nu verder verwijderd dan ooit! Nog een kwartier deinde het zware textiel. Toen veerde Lezjersjoet overeind, rukte in twee bewegingen zijn broek omhoog, ‘de mazzel’, ‘de mazzel’, pakte zijn blitse jasje, stapte kordaat een meter naar voren en zwenkte twee keer naar links, in de richting van het raam.
‘Open!’ Het raam bleef dicht. Als de pooier maar niet komt.
‘Open raam!’ Het raam schoof open en Lezjersjoet wipte naar buiten. Hij stond op een balkonnetje. Langs een regenpijp vloog hij omlaag en kwam in een grote kist met papiersnippers terecht. ‘Uit de kist!’ en hij stond naast de kist en schuifelde ‘snel!’ naar de hoek. Daar werd hij overvallen door een zwarte leegte waarin je bij yoga verzeild raakt als je je lichaam verlaat en denkt nooit meer terug te keren. Hij kwam terug, dat wil zeggen hij stond voor de ingang van Leo's Bar, om de hoek. Hij bleef even op een roestig putdeksel staan, terwijl hij in de verte een huiveringwekkende reuzehond naderbij zag komen. Plotseling bezweken alle spijlen van het rooster en zakte hij in de diepte. Alles werd zwart voor zijn ogen. ‘Fout,’ schoot het nog door hem heen, ‘ik had hem af moeten doen en over het drogertje moeten trekken!’, een wijsheid die hem alleen maar in een volgend leven van dienst kon zijn...
Net toen hij dacht dat hij niet meer tot het aardse leven zou terugkeren, kwam hij tot bewustzijn, zittend in de stoel van een grote behandelkamer. Een geleerde in doktersjas was druk in de weer. Lezjersjoet merkte dat hij zich in de ruimte bevond waar alle Lezjersjoets van de wereld uit elkaar werden gehaald, schoongemaakt en opgeknapt. En, net als bij de legendarische Bakker van Eelco, werden ze weer in elkaar gezet: overal hingen hagelwitte jasjes, zwarte pantalons, replica's van zijn hoofd, armen en opgerolde penissen.
Toen hij klaar was werd hij in een lift naar het aardoppervlak omhooggebracht.
| |
| |
Op de Nieuwmarkt stapte Lezjersjoet uit de taxi, liep zonder om te kijken via de Koestraat de Pinkenstraat in.
Voor Leo's Bar bleef hij even voor de slecht verlichte deur staan, dacht in het Amerikaans: Lezjersjoet, open that door! en duwde de deur open. In het warme, vertrouwde schemerduister zaten de kameraden met een uitdrukkingsloos gezicht. ‘Haai!’ lanceerde hij en ‘haai!’ kreeg hij ten antwoord. Hij probeerde de afstand tussen de drempel en de bar in een rechte lijn af te leggen, niet dat hij dronken was, oh nee, maar alle bewegingen die hij moest verrichten bedacht hij als het ware iedere keer weer opnieuw, dat was nu eenmaal zijn aard. Aan de bar...
Vrij naar Leisure Suit Larry, in the Land of the Lounge Lizards, adventure game, door Al Lowe, Chuck Benton en Mark Crowe.
|
|