| |
| |
| |
| |
| |
| |
‘De zoete straf van mijn liefde’
* Ed Schilders
Kolonel Stefano Zanovich was Venetiaans staatsburger van komaf. Hij droeg de (waarschijnlijk valse) titel ‘Castriotto XI’, en suggereerde daarmee te behoren tot de adel van Albanië. Hij stierf in 1786, ver van zijn geboortegrond en zijn prinsdom: in Amsterdam. Hij stierf jong, maar in zijn vijfendertigjarige leven was hij erin geslaagd een internationale reputatie op te bouwen als eersteklas oplichter.
Casanova had een gruwelijke hekel aan Zanovich en er is in ieder geval één Amsterdammer geweest die zijn bloed wel kon drinken, en die dat in symbolische zin ook gedaan heeft, de handelaar Pierre Chomel. Casanova was Venetiaan, Chomel Amsterdammer; hun weerzin ten aanzien van Stefano Zanovich is het laatste wat die twee handelssteden met elkaar gemeen hebben in dit verhaal. Zanovich was nog maar net eenentwintig toen hij in 1772 in Amsterdam de basis legde voor een conflict dat bijna zou uitlopen op een oorlog tussen de Republiek en de staat Venetië.
Stefano Zanovich vind je in het Gemeentearchief van Amsterdam onder
| |
| |
nummer 5061, het archief van Schout en Schepenen van 1524 tot 1811. Dat archief beslaat 157 meter, en Zanovich neemt daarvan een twintigtal centimeter voor zijn rekening onder nummer 641D. Zijn map draagt het opschrift, ‘Stukken betreffende de gewaande Prins van Albaniën’; de inhoud bestaat uit de papieren die in beslag werden genomen toen hij in 1786 voor de laatste keer gearresteerd werd. Wie de levensgeschiedenis van Zanovich kent, kent hem als een oplichter, als een van die vele gewiekste profiteurs waaraan de achttiende eeuw zo rijk was.
Aan de Amsterdamse kant van de zaak-Zanovich staat een handelshuis centraal: dat van Chomel en diens compagnon Jordan; de Venetianen herinneren zich Zanovich vooral doordat hij de handelsrepubliek in discrediet en verlegenheid bracht, met een proces tegen de Venetiaanse politicus Cavalli als belangrijkste concrete resultaat, en de al genoemde oorlogsdreiging als een schaduw over de internationale betrekkingen.
Een biografisch portret met alle details hierover, werd door dr. E.O.G. Haitsma Mulier gepubliceerd in het jaarboek Amstelodanum. Wat volgt is voornamelijk op deze publikatie gebaseerd, maar uiteindelijk zal ik het leven van Stefano Zanovich in een andere richting volgen. Tot vijf dagen na zijn dood.
Dossier 641D is de perfecte illustratie van de gedachte dat archieven nooit zijn wat ze lijken te zijn. Ik bedoel dat niet als paradox. Het is zo. Een dossier van twintig centimeter is een bijdrage aan de anekdotische momenten in de levensdagen van een oplichter. Het is een primaire bron voor de historische feiten die ten grondslag liggen aan politiek gekibbel en diplomatieke achterklap. Het is een tastbaar schijfje van ons verleden: papier, inkt, een enkele lakzegel; niet altijd even bijzonder, maar je kunt het wel in de hand houden: het verleden. En het is méér, of anders, al naar gelang degene die het dossier inziet.
Ik begon aan 641D voor mijn plezier. Zanovich is populair bij de archivarissen van Amsterdam. Zij hadden me gewezen op zijn dossier, zijn avontuur, zijn leven. Een klein uurtje las en bladerde ik, puur om het genoegen de documenten in handen te kunnen houden die ergens in een Amsterdams huurappartement gelegen hadden toen de rechercheurs van Schout en Schepenen in 1786 de beslissende inval deden. Je ziet het papier voor je, driehonderd jaar geleden. Op het bureau, de tafel, onder de sousmain. En je ziet hoe een radeloze Zanovich in de boeien wordt geslagen en meegevoerd.
Brieven, wissels, aantekeningen, lege enveloppen, een lijstje met adressen,
| |
| |
kranteknipsels, een reservering voor een theaterstuk, loterijbriefjes, en opvallend veel schuldbekentenissen.
De brieven beginnen met de titulatuur die bij een prins - echt of nep - past. A son altesse monseigneur le Prince d'Albanie, in sierlijk handschrift. Princeps serenissime, schrijft een correspondent die nog een renaissancistische opvoeding heeft gehad. Son Altesse Serenissimo Domino Principi Albania, is de meest internationale aanhef. Maar er is ook een eenvoudige benadering: Mon prince. De rechercheurs vergaten niets mee te nemen.
Bladeren. Tot een datum opvalt. 10 mei 1786. Het artikel van Haitsma Mulier erbij gehaald. Inderdaad, Zanovich stierf op 25 mei. Terugbladeren. Een brief van 6 mei. Doorbladeren. Die van 10 mei, een van 12, van 13... Dan weer knipsels, enveloppen, en schuldbekentenissen.
Nu verandert er iets. Anekdote en historie verdwijnen naar de achtergrond, het dossier wordt een tijdmachine. Anekdote en historie veranderen in menselijk drama. In leven. Zes millimeter papier: de laatste brieven van Zanovich.
Stefano Zanovich kwam eind november 1772 naar Amsterdam met zijn broer, Primislao Chiud Zanovich. Stefano was ‘Prins’ en ‘Capitein der Montenegrijnen’, Primislao speelde de Graaf. Casanova verbleef toevallig in hetzelfde hotel, ‘De Bijbel’, in de Warmoesstraat, en aan hem danken we een korte karakteristiek die de gebroeders doet kennen als radde praters, joviale luiden, en gladde jongens. Ze leggen contacten, spiegelen kapitaal voor, suggereren royalty. Chomel en Jordan, jonge ondernemers op weg naar het internationale handelspodium, gaan, letterlijk en figuurlijk, met de broers Zanovich in zee. De al te vroegtijdige ontdekking dat een van de vorstelijke wissels vervalst is, is een obstakel dat ten snelste en tot genoegen van alle partijen door de broers wordt weggenomen.
De broers Zanovich hebben gedegen contacten, onder andere met de Venetiaanse politicus/handelaar Simone Cavalli. Ze schakelen een schip in, de ‘Minerva’, dat wijn en olie naar Amsterdam zal brengen. Chomel & Jordan fourneren tot op dat moment zo'n 33.000 florijnen. Ze zullen er geen wijn en olie voor terugkrijgen. Zelfs geen vinaigrette. De Minerva bestaat niet, zelfs niet op papier, althans, alleen op vervalst papier. Kortom: Chomel en Jordan gaan het schip in. Zanovich speelt ondertussen met de gedachte ook de verzekeringsmaatschappij in de boot te nemen door de ‘Minerva’, die in het geheel niet bestaat, te laten vergaan.
Het raffinement waarmee de quasi-adellijke broers hun plan trokken, blijkt uit de jarenlange nasleep. Als de Amsterdammers met veel moeite, en ge- | |
| |
holpen door het toeval, gerede aanwijzingen hebben dat ze zijn opgelicht, kan Stefano Zanovich zich toch gemakkelijk handhaven in de Nederlanden. Hij blijft in Amsterdam. Chomel noch justitie kunnen het doorslaggevend bewijs leveren dat Zanovich een oplichter is.
Chomel ziet maar één uitweg: zijn belangen bevorderen tot staatszaken. Hij speelt de oplichterij aan bij de regering, en de regering geeft Venetië de wind van voren. De zaak wordt uitgespeeld op diplomatiek en juridisch niveau. Het hoofd van Venetiaan Cavalli rolt uiteindelijk toch niet, na een strafrechtelijke procedure van Venetië's ‘Raad van tien’, maar de Raad erkent dat de ‘Minerva' een spookschip is, en verordent de inbeslagname van Zanovich’ bezittingen in de staat Venetië.
Chomel staat beduusd te kijken als blijkt dat dit nauwelijks meer oplevert dan een vergoeding van zijn briefpapier. Nog steeds heeft hij zijn florijnen niet terug en opnieuw bewandelt hij de diplomatieke weg.
We schrijven 1784 als de Republiek een laatste zet doet in de slepende kwestie. Ten einde raad verordent zij alle Venetiaanse schepen in Nederlandse havens het uitvaren te beletten. Alleen, het is jammer dat er op dat moment geen Venetiaanse schepen in onze havens waren. Chomel ziet geen cent, maar maakt ondertussen wel politieke carrière.
De rolverdeling tussen de Zanovich-broers is, feitelijk gezien, in deze jaren niet duidelijk. Wie was het geniale brein achter de oplichting van het handelshuis van Chomel in Amsterdam?
Gevoelsmatig liggen de zaken driehonderd jaar later duidelijker. Primislao, de ‘Graaf’, was het kwade genius. Hij vluchtte naar Rusland, terwijl Stefano in Amsterdam bleef toen de twee staten een diplomatieke ruzie uitvochten. Dat wil zeggen, hij zwierf rond, net als andere oplichters, en werd bijvoorbeeld in Groningen veroordeeld. Hij verbleef regelmatig in Keulen, maar keerde steeds naar Amsterdam terug, de plaats waar hij de meeste winst kon maken. Het lijkt echter - gevoelsmatig - zijn oudere broer die de affaire met de Minerva bedacht.
Op 4 april 1786 wordt Stefano in Amsterdam gearresteerd in zijn kamer aan het Rokin. Onbetaalde schulden, luidt de aanklacht. Zijn papieren worden in beslag genomen.
Uit een brief van 6 mei in dossier 641D kunnen we opmaken dat Stefano Zanovich onder andere geld schuldig was aan het hof van de Pruisische koning. De zaak heeft niets te maken met de ‘Minerva’ of Chomel. De brief is een smeekbede, zoals Zanovich er nog een aantal zal verzenden. Aan de
| |
| |
secretaris van de Pruisische koning schrijft hij, ‘U kunt, door het recht dat u aan de wissels (onbetaalde rekeningen, ES) ontleent, me laten tergen, en me beroofd laten van mijn vrijheid, net zo lang als het u belieft’. Het betrof dus een kwestie van gijzeling. Het dossier wil echter niet de juridische kant op, maar de menselijke. ‘Indien u slechts op uw recht wilt staan, dan kunt u er verzekerd van zijn dat u niet alleen Meester bent over mijn vrijheid, maar ook over mijn leven, en dat ik als slachtoffer van uw wil zal sterven.’ Stefano Zanovich dreigde met zelfdoding. Stefano Zanovich kreeg geen antwoord.
Op 10 mei schrijft Zanovich een lange brief aan Monsieur Chomel, waarin hij zijn situatie probeert uit te leggen. Hij overspeelt zijn hand. Hij noemt zijn titels, en schermt met relaties die hij niet heeft. Chomel reageert niet, en twee dagen later gaat een nieuwe brief uit naar Chomel. Die heeft politieke carrière gemaakt; hij is... consul van de koning van Pruisen.
Zanovich bluft. Hij dreigt Chomel met de openbaarmaking van belastende brieven die hij, Zanovich, van de Pruisische koning zou hebben ontvangen. De koning zelf zou hem een en ander hebben laten weten, hem, Zanovich, de prins die lang met de koning had rondgereisd. Incognito.
Chomel antwoordt niet.
13 mei. Zanovich schrijft vanuit zijn cel aan ‘Zijne excellentie’, oftewel de toenmalige Raadpensionaris. Hij zoekt het hogerop, hij bluft voor het laatst. De brief wemelt van de onderstrepingen, Zanovich is duidelijk ten einde raad. Zijn Groningse vrienden zouden hem hebben aangeraden deze weg te bewandelen ‘om me uit deze benarde situatie te redden’. De toon is emotioneler. Hij is onschuldig; zou hij anders deze brief schrijven? En als Zijne Excellentie zich niets aan hem gelegen laat - wat hij zou begrijpen - dan zou Zijne Excellentie niets anders doen dan wat iedereen doet. Maar hij, Zanovich, zou zich ‘hullen in de mantel van mijn oprechtheid, en sterven’. Zanovich dreigde met zelfdoding aan het hoogste adres van de Republiek. Ook daar was niemand thuis.
‘Alzo Stepan Annibale (Zanovich) oud 35 Jaren, zich uitgegeven hebbende voor Prins van Albanien, Patriarch en Capitein Generaal der Montenegrijnen, bekend ende beleeden heeft, op diverse naamen en in verscheidene landen te hebben rondgezworven, en zich suspect gemaakt heeft, van te zijn een Bedrieger; alhier (Amsterdam) in de boejen gedetineerd zijnde...’ Stefano Zanovich, de vijfendertigjarige avonturier en bedrieger, had woord gehouden:
| |
| |
‘... zich niet ontzien heeft als het ware ex conscientia sceleris, en omme zijne welverdiende straffe te ontgaan, te worden de moorder van zichzelven..
De tekst in het Amsterdamse Confessieboek is duidelijk. Stefano Zanovich pleegde zelfmoord, meende men, om zijn straf te ontlopen. Het boek is even duidelijk over de manier waarop dat gebeurde.
‘Door in zijn hok om desselfs linker arm, boven het ellboogsgewricht, een smalle band dubbeld en sterk te knoopen, en zich beneeden dien band een dwarrsche gesneeden wond toe te brengen, waar door de Vena Basilica geopend is geworden; zoodat hij daaraan is komen te overlijden.’
Zelfmoord was niet alleen een misdrijf het was ook een zonde. In termen van de toenmalige justitie: ‘Een verfoejelijk stuk, anderen ten Exempel ten hoogsten strafbaar.’ En zo kreeg Zanovich dood de straf die hij levend had willen ontlopen: vernedering. De Schout beviel:’... Dat hetzelve doode lighaam zal worden gelegd op een horden en gesleept tot aan den Damrak, omme van daar te worden gebragt naar de Voolewijk, en aldaar gesmeeten te worden in de Put onder de galge.’
Bladeren in dossier 641D. De loterijbriefjes en theaterreserveringen zien er nu anders uit. De schuldbekentenissen ogen grimmiger. Tot een nieuwe datum opvalt: 30 mei 1786.
De brief, in het Frans geschreven, werd verzonden vanuit Keulen, bijna één week na de vrijwillige dood van Stefano Zanovich. De aanhef hebben we eerder gezien: Mon Prince. De afzender is ‘Uw zeer deemoedige dienster, Caroline Reicheneck’.
Elke dag, schrijft Caroline, wacht ze op bericht van haar prins. Tevergeefs. Ze heeft geld nodig om te leven en haar schulden te betalen. Momenteel woont ze onder de (waarschijnlijk valse) naam Reicheneck bij een weduwe in. Ze heeft al eerder een smeekbede aan Zanovich gericht. ‘Ik weet nu absoluut zeker dat die brief u nooit bereikt heeft.’
En dan komt ook die millimeter papier tot leven. Ze heeft hem niet eerder kunnen schrijven. Ze is ziek geweest en is nog maar amper hersteld. ‘Nu mijn krachten het weer toelaten, neem ik de vrijheid u te schrijven, nadat ik aan de rand van het graf heb gestaan, toen ik de achtste van deze maand een dochtertje ter wereld bracht...’
Een tiental regels verderop wordt het vermoeden bevestigd: ‘U bent nu vader, Mijn Prins, vader uit liefde, vader van een Hef meisje dat bijna het leven gekost heeft aan haar ongelukkige moeder! Zou u de moeder en de dierbare prijs van uw liefde laten omkomen van verdriet en ellende? (...)
| |
| |
U kent, Monseigneur, de gevoeligheid van mijn hart, en u weet dat ik niet in staat ben afstand te doen van de zoete straf van mijn liefde (haar eigen cursief, ES), al zou ik duizendmaal kreperen. En daarom smeek ik u, mijn lieve Prins, bij uw illustere bloed dat in de aderen van mijn dochtertje stroomt, mij te schrijven...’
Er is één vraag die door dossier 641D niet beantwoord kan worden: of Caroline Reicheneck ooit geweten heeft waarom haar prins haar nooit meer schreef.
| |
Bronnen:
Gemeentearchief Amsterdam: GAA: 5061-641D. |
‘De Affaire Zanovich’, door dr. E.O.G. Haitsma Mulier, in ‘Amstelodanum’, 1980, p. 85-119. |
GAA: Confessieboek 456. |
Stefano Zanovich (1751-1786) Afgebeeld als Castriotto XI, prins van Albanië
|
|