| |
| |
| |
Kantoor aan huis
* Hans Hoenjet
Op een ochtend werd ik wakker met nekpijn. De spieren tussen mijn schouderbladen en hals stonden strak als staalkabels. Ik kon mijn kop amper bewegen en moest vlammende pijnscheuten trotseren wanneer ik naar links of rechts wilde kijken. Mijn huisarts was niet bijster onder de indruk van de klachten en zei dat het allemaal psychosomatisch was. Mijn vertrouwen in de reguliere geneeskunst zakte tot onder het nulpunt. Ik begon geloof te hechten aan de kunsten van strijkers, magnetiseurs en gebedsgenezers. Iemand raadde me aan een cursus ‘harde yoga’ te volgen en voor ik het wist bevond ik me onder brekebenen en hypochonders die bij een pezige lerares verplichte figuren oefenden. We leerden de zonnegroet, de hond, de gordiaanse knoop en de stervende zwaan. Smock, een schriele boekhouder die wegens malversaties door zijn baas aan de kant was gezet, hielp me bij de moeilijkste oefeningen. Ik assisteerde een anorexia nervosa patiënte
| |
| |
wier botten bros kraakten wanneer ze in de lotushouding ging zitten. Het waren sessies van ultieme wanhoop.
Onder deze omstandigheden deed ik vrijwel niets meer. Mijn animo om het lezerspubliek over pas verschenen boeken voor te lichten verflauwde. Passie en hartstocht waren uitgeblust.
Ik schreef een brief naar de kranten en weekbladen waarvoor ik al jaren boeken had besproken en zegde mijn medewerking op. Ik had tabak van het gerecenseer. Toen kreeg ik last van sentimentele bevliegingen. Ik miste de vrienden van vroeger. Bijna iedereen was verhuisd, sommigen hadden notabene de wijk genomen naar Brits-Guyana of Lapland, alsof ze tijdig hadden ingezien dat het Hollandse klimaat funest was voor vrijheidslievende geesten. Alleen Ludo Elzenaar was op zijn stek gebleven. Zijn ster rees in de provincie. Hij had een paar jaar rechten gestudeerd en was in de tussentijd van barman tot kroegeigenaar opgeklommen. Dankzij zijn fijne neus voor cafés waar de loop uit was, was het hem gelukt binnen een paar jaar een indrukwekkend horeca-imperium op te bouwen. Hij kocht failliete etablissementen voor een grijpstuiver, renoveerde het interieur drastisch en wist fris publiek aan te trekken. Hij bediende elk segment van de markt, maar het liefst ontving hij jonge kapitaalkrachtige mensen die carrière op de beurs, in de reclame en het uitgeefwezen maakten. Elzenaar was de lieveling van de advertentieweekbladen en de provinciale pers. Hij werd gefêteerd en bejubeld als de redder van de horeca. Ik had foto's gezien waarop hij de hand drukte van de voorzitter van de Kamer van Koophandel of een lokale patjepeër die braderieën en huishoudbeurzen organiseerde. Ik minachtte en bewonderde hem tegelijk. Natuurlijk was hij niet de meest aangewezen persoon om me uit het moeras van besluiteloosheid te trekken, zijn zaken mentaliteit en spreekwoordelijke opportunisme waren in mijn ogen zo verderfelijk dat ik nog liever zou sterven dan hem om raad vragen. Ik moet daarom behoorlijk dronken en radeloos zijn geweest, anders had ik hem niet gebeld en uitgenodigd voor een weerzien. Ludo Elzenaar verscheen op een regenachtige novemberavond met een overwinnaarsblik voor mijn deur.
‘Daar zijn we dan’, zei hij en schudde me de hand. ‘Long time no see!’ Zijn gemillimeterde haren, dure scheerwollen winterjas en brilmontuur lieten er geen misverstand over bestaan dat hij de bakens had verzet.
‘Leuk dat je langs komt’, zei ik halfslachtig.
Met gefronste wenkbrauwen, de neus een tikkeltje opgetrokken, inspecteerde hij mijn behuizing. Het interieur bood een morsige aanblik. Stapels on- | |
| |
gelezen boeken. Waaiers acceptgirokaarten die nooit verzonden waren. Stofnesten. Spinnewebben in elke hoek. Een HUBO-salontafeltje en een doorgezakte driezitsbank van bruin ribfluweel. Het was alsof mijn studentenjaren nooit waren opgehouden.
‘Nog steeds in de literatuur en de journalistiek?’, vroeg hij met een vaag knikje naar mijn boeken.
‘Wat heet’, zei ik. ‘Ik schrijf bijna niet meer.’
‘Ik kwam je naam al steeds minder tegen’, zei hij tevreden.
‘Is je kroegenimperium nog uitgebreid? Ik volg je loopbaan in de zakenwereld vanuit mijn leunstoel. Je staat verdomme elke week in de roddelrubrieken.’
‘Life in the fast lane. Jongen, ik zit niet meer alleen in de horeca, ik heb tegenwoordig ook een adviesbureau voor communicatie.’
‘Geweldig’, zei ik. ‘Het is mode hè, dat woord duikt steeds vaker op. Je kunt het nu zelfs aan de universiteit studeren. De schone letteren slaan niet meer zo aan bij het jonge volkje.’
Ludo wuifde mijn kritiek weg en drapeerde zijn jas nonchalant over de leuning van het enige fauteuiltje dat ik rijk was. Gefascineerd bekeek ik hem. Hij personifieerde het type dat in die jaren als de heraut van de vooruitgang en de prins van de vaderlandse economie werd binnengehaald. Heel zijn wezen ademde een parvenue-achtige rijkdom. Laconiek praatte hij over zijn appartement van drie ton, de Porsche onder zijn kont en zijn hectische sociale leven.
‘En vroeger? Denk je daar nog wel eens aan?’, vroeg ik met een korzelige ondertoon in mijn stem toen hij een glamourachtig beeld van zijn bestaan had geschetst.
‘Hé, we worden toch niet nostalgisch? Ik heb mijn bekomst van het verleden. Het was allemaal vals. Allez, de handen uit de mouwen. De paden op, de lanen in, vooruit met gezwinde pas. Je bent toch niet zo'n gast van het heimwee-hotel geworden? Ik dacht dat die allemaal als wetenschappelijk medewerker bij de sociale faculteiten waren ondergebracht.’
‘Allerminst’, zei ik. ‘Maar je kunt bepaalde dingen toch niet verloochenen.’
‘Zoals wat?’, vroeg hij en boog zich naar me toe. ‘Je gaat me toch niet vertellen hoe deze meneer zijn leven moet inrichten? Godverdomme, als ik dat had geweten, was ik weggebleven.’
Ik stond op en liep naar het raam. Schriele boompjes bogen door onder het geweld van de wind. Ludo's fonkelnieuwe auto stond protserig te glanzen tussen de tweedehands Japanners en Opels in mijn straat. Aan de overkant, in de etalage van een doe-het-zelf-zaak knikte een houten Sinterklaaskop,
| |
| |
aangedreven door een electromotortje, bemoedigend naar de voorbijgangers.
‘Ik zit in een impasse’, zei ik met een grafstem. ‘Mijn vriendin is 'm gesmeerd en de literatuur verveelt me.’
‘Ach, krijgen we zelfmedelijden?’
‘Ik noem gewoon de feiten.’
‘Doe er dan wat aan. Vroeger had je zulke schitterende ideeën.’
Ik was er beroerd aan toe, zoveel was zeker. Bespeurde Ludo dat mijn zelfvertrouwen danig was aangetast? Als ik niets ondernam zou ik eindigen als een hypochonder, die niet eens de moed had om eigenhandig een eind aan zijn leven te maken.
‘Wees niet zo defaitistisch en steek de handen uit de mouwen’, zei hij verontwaardigd. ‘Zet je kwaliteiten op een rijtje en vraag je af hoe je jezelf kunt exploiteren. De mensen willen bedonderd worden. Naai ze een oor aan!’ Zijn tirade was omgeslagen in een ode aan het vrije ondernemerschap. Het ene waanzinnige idee na het andere schotelde hij me voor. Literair therapeut worden. Blurbs op bestelling schrijven. Teksten maken voor zijn mediaburootje.
‘Hou maar op’, zei ik. ‘Ik kan mezelf niet prostitueren.’
‘En een tekstbureau? Ik ken mensen die steenrijk zijn geworden met het redigeren van jaarverslagen en verkoopbrieven. Man, dat is het! Begin een tekstbureau.’
Het idee klonk aanlokkelijk, ja het begon in mijn verbeelding al vaste vormen aan te nemen, ik zag mezelf zitten achter een hightech bureau, rammelend op het toetsenbord van een computer, bijgestaan door een kittige secretaresse en een schare vlijtige copywriters.
‘Ik leen je een beginkapitaaltje van zesduizend piek tegen een rente van 10% zodat je een computer en een laserprinter kunt aanschaffen. Nou, wat dacht je daarvan? This is an offer you can't refuse.’
Na enkele doorwaakte nachten hakte ik de knoop door. Ik ging naar de Kamer van Koophandel en liet de firma GOETHE & CO. registreren. Ik verlangde hevig naar geld, zakken vol duiten, ter compensatie van de in de afgelopen jaren geleden verliezen, als troost, als balsem, als zoenoffer voor Mammon. Kunst, mijn reet, dacht ik boosaardig. Centen willen we zien. Had ik me niet als een dwaas laten gebruiken door redacteuren die een vorstelijk salaris opstreken voor het redigeren van andermans bijdragen en zelf te fantasieloos en lui waren om onderwerpen te bedenken? Het moest maar eens afgelopen zijn met dat liefdewerk oud papier. Ludo was gesle- | |
| |
pen, geraffineerd en cynisch. Hij voelde de omslag in de zeden perfect aan, als een windhaan waaide hij met alle heersende winden mee. Een volbloed Macchiavellist was hij. Ik kon dan wel een hekel aan zijn gelikte idioom en gepommadeerde uiterlijk hebben, maar hij nam het er tenminste van en zeurde niet zoals ik. De tijd van introspectie en aarzelen was voorbij, de wereld wachtte erop veroverd te worden.
Met dezelfde overgave en inzet waarmee ik diepgravende portretten van buitenlandse auteurs had geschreven, stelde ik een reclamebrief voor Goethe & Co op. Ik werd een toegewijd lezer van Gouden Gidsen, telefoonboeken en marketing-handboeken. Ik aarzelde niet om als een hedendaagse Faust mijn ziel te verkwanselen. Opeens was ik bereid voor geld alles te doen. Na een mailing ontving ik van begrafenisverzekeringsmaatschappij Thebe een uitnodiging om te komen praten over een pr-voorstel dat ik in een dronken bui had verzonnen.
‘De directie van Thebe streeft naar een discretere afhandeling van de claims. Nabestaanden worden nog te zeer geconfronteerd met het verdriet en de pijn die de dood van de overledene doorgaans met zich meebrengen. In dat licht bezien viel uw plan om een “sophisticated bundeltje” met zorgvuldig geselecteerde grafschriften van beroemde doden, romantische poëzie over het verscheiden van geliefden en andere troostende teksten samen te stellen, bij de raad van commissarissen in goede aarde.
Wij hebben de eer U uit te nodigen voor een onderhoud ten kantore van de heren Waaimans en Flinkoort, respectievelijk directeur en hoofd p.r. van onze maatschappij.’
Hilarisch en ernstig had ik de brief gelezen. In gedachten zag ik mezelf tientallen dozen met bundeltjes doodslyriek inladen en naar het verzekeringsconcern verzenden. Mijn bankrekening kon het gewicht van de ontvangen revenuen bijna niet meer torsen. Een beleggingsadviseur raadde me aan het kapitaal te spreiden over een verantwoord aandelenpakket.
Ik maakte een afspraak en parkeerde mijn Toyota op een schrale dag in december op het parkeerterrein voor het verzekeringskantoor. In een lichtblauw kostuum, opgefleurd door een zijden das in gedempte tinten, en op krokodilleleren schoenen betrad ik de antiseptische ontvangstruimte van Thebe. De geur van ontbinding en balsem was hier ver te zoeken, het rook er eerder naar Anaïs Anaïs en Airwick.
Nadat ik het doel van mijn komst uiteen had gezet kondigde het meisje aan de receptie mijn komst bij Flinkoort en Waaimans aan. De deur van directieburelen kwam uit op een kantoortuin. Potpalmen, ficussen en rijstplanten rezen op tussen de flikkerende beeldschermen en het kantoorpersoneel. De
| |
| |
dood was een mooie handel. Wie zou vermoeden dat al deze gegevens invoerende mannen en vrouwen zich onledig hielden met een naargeestig heerschap als Hein met de Zeis? Hier was de dood gereduceerd tot een eindeloze stroom rekeningen, statistieken en jaaroverzichten. In een brochure prees Thebe zichzelf aan als de grootste begrafenisverzekeraar van Nederland. Met het oog op de Europese eenwording wilde men fuseren met andere concerns, om zo een grote vuist tegen de Maaier te maken. Hier lag beslist een vruchtbaar terrein voor Goethe & Co braak. Het duurde niet lang of ik werd met mijn diplomatenkoffertje de directiekamer binnengeloodst. Ik had een kostencalculatie voor het bedenken, drukken en uitgeven van maar liefst 120.000 bundeltjes Met diep leedwezen geven wij kennis van en een door een grafisch ontwerper geknutselde dummy meegenomen, benevens een dozijn grafschriften, een tuil gedichten van Byron, Baudelaire en Coleridge en nog wat her en der geroofd materiaal om de heren een indruk te geven van wat er zoal mogelijk was.
‘Gaat u zitten. We hebben naar uw komst uitgekeken, is het niet Flinkoort?’, zei de directeur van het concern en glimlachte minzaam. Hij zag er helemaal niet uit als een door verdriet en pijn geplaagd man, integendeel, hij was vlot en representatief, helemaal de man van de jaren negentig. Waaimans was een vrolijke snaak. Hij trommelde met zijn vingertoppen op het buroblad, keek me met pretoogjes aan en nodigde me uit het plan toe te lichten.
‘Uw polishouders komen op het gebied van de dienstverlening niet te kort’, begon ik mijn aanbieding. ‘Ze zijn zogezegd tot in het graf perfect verzorgd.’
‘Komt u terzake’, bromde Flinkoort. ‘We willen harde cijfers.’
‘Ik had gedacht aan een oplage van 120.000 stuks, folioformaat gezet in Bembo, het hart geïllustreerd met enkele mooie gravures, en dat allemaal gedrukt op een crèmekleurig fond van houtvrij romanpapier.’
‘En wat gaat dat feest kosten’, vroeg Waaimans met zijn pen in de aanslag.
‘Tja, als ik uitga van deze opzet kom ik niet hoger uit dan een kleine twee ton. Dat is per polishouder ongeveer ƒ 1,50, een verwaarloosbaar bedrag van de jaarpremie, zou ik zo zeggen.’
‘Laat dergelijke taxaties maar aan ons over’, zei Waaimans met een knipoogje naar zijn ondergeschikte. ‘U bent verantwoordelijk voor de redactie. Kunt u ons in kort bestek uitleggen wat voor eh...materiaal u wilt opnemen?’
‘Byron, Coleridge, Poesjkin! Alle grote dichters hebben sonnetten en verzen over de koele adem des doods geschreven. Ik had zo gedacht...’
| |
| |
‘En Toon Hermans?’, informeerde Flinkoort. ‘Komt die erin? We moeten dicht bij de mens blijven en niemand kwellen met bombastische flauwekul.’ Het werd me zwart voor de ogen. Hoeveel uren had ik niet besteed aan het doorploegen van bloemlezingen en dichtbundels vol doodslyriek? En dan dacht zo'n in de marketing doorknede minkukel me de les te kunnen lezen over de meest verantwoorde invulling van een geschenkboekje voor nabestaanden, die als het lijk nog maar nauwelijks was afgekoeld ruzieden over de verdeling van de erfenis.
‘Meneer, ik ben criticus geweest’, zei ik met enig aplomb en keek hem streng aan. ‘Ik heb de pretentie dat ik een zuiver en afgewogen oordeel over de zeggingskracht en kwaliteit van een gedicht kan geven. Onsterfelijke poëzie is wat de levenden verdienen.’
‘Het is al goed’, suste Waaimans en begon een college over de handel in begrafenispolissen te geven. Volgens hem stierven er jaarlijks bosjes mensen, gemakkelijk een forse provinciestad bij elkaar, stakkers die allemaal in de grond gestopt dienden te worden of gecremeerd, afhankelijk van hun laatste wensen en de capaciteit van kerkhoven en vuurovens.
‘We moeten delicaat en behoedzaam opereren’, zei hij. ‘Hier, in de beslotenheid van ons kantoor kan ik u zonder enige ironie verklappen dat ook wij schertsend over ontbinding, de urn op de schoorsteen van tante Mien en dat ellendige Land of Hope and Glory kunnen praten. In onze branche is de boel behoorlijk in beweging. Neem nou stervensbegeleiding. Her en der openen werkloze verpleegsters Laatste Doorgangshuizen die van alle gemakken zijn voorzien. Video. Auping-bedden. CD-spelers. Huisbarretje. Zelfhelp-boekjes over een vredige dood. Ha, ze willen Magere Hein humaniseren. Nee, wie de pijp uitgaat, heeft daar een harde dobber aan, neemt u dat maar aan van een ouwe rot in het vak.’
Waaimans gesticuleerde heftig, schuim vlokte rond zijn mond en zijn ogen lichtten fel op toen hij bekende, dat Thebe niet kon achter blijven in dit proces. De concurrentie op de dodenmarkt was moordend.
‘Elke provinciestad wil tegenwoordig een hypermodern crematorium met een stijlvolle ontvangstruimte, een auditorium, een reukloze turbo-oven, een geluidsinstallatie, een platencollectie waar menig radiostation een punt aan kan zuigen en een cateringservice voor de cake, de koffie en de belegde broodjes. In zo'n markt opereren wij, meneer, dus kom ons asjeblief niet aan met Byron of Coleridge.’
Ik trok een meelevend smoel en zei: ‘Ik wist niet dat het er in de begrafenisverzekerings-branche zo flitsend aan toeging. Vanzelfsprekend zijn wij van Goethe & Co bereid het concept bij te stellen, zodat de bundel
| |
| |
toch aan uw verwachtingen beantwoordt.’
‘Wie zijn wij?’, informeerde Flinkoort geirriteerd. ‘In uw aanbiedingsbrief rept u over een gedegen en getalenteerde stal van publicisten. Hoe lang bestaat uw uitgeverij eigenlijk?’
‘Zeker een maand. We zijn heel dynamisch en alert.’ Hier werd het gesprek beëindigd door de binnenkomst van een jongedame in een vlot ensemble. Ze smiespelde wat en gaf een memo aan de heren.
‘U hoort nog van ons’, zei Waaimans en geeuwde.
Het échec bij Thebe wierp zijn donkere schaduwen vooruit. Ik begreep dat ik in de lagere regionen van de markt moest gaan opereren en de concerns beter voorlopig met rust kon laten. Die gingen liever met gereputeerde reclamebureaus in de slag en zouden me ontmaskeren als een op geld beluste dilettant en een veredelde flessetrekker.
Een week later vond ik op de deurmat een telegram van Ludo. Er was haast geboden, seinde hij, en van zijn kroegmaatjes zat te springen om een kerstgeschenk voor het personeel, iets met stijl en allure zogezegd, enfin ik wist wel wat hij bedoelde. Het kon geen kwaad als ik zijn naam noemde bij de directeur van Eurosafe, een beveiligingsbedrijf dat munt sloeg uit de alom heersende angst voor kleptomanen, inbrekers en ander gespuis. Was deze transactie niet te banaal en vulgair voor Goethe & Co of bevond ik me reeds op een hellend vlak? Weg met al die luxe gewetensproblemen! Wie zijn ziel voor het snelle geld wil verkopen, mag geen scrupules hebben. Het moest maar eens afgelopen zijn met dat ouwe-wijven-gedoe.
Ik schoor me aalglad en besprenkelde mijn gezicht met een aftershave van Christian Dior. ‘De geur prikkelt de ondernemingslust’, zei ik tegen mijn spiegelbeeld. ‘Weet je wat het probleem met jou is? Je wikt en weegt teveel, overdenkt een zaak zo lang dat je geen resultaten boekt. Kijk naar jezelf! Zie je er schlemielerig uit? Kom nou, je maakt een dynamische en sportieve indruk, het ligt helemaal niet in jouw aard om een prutser te zijn, dat is een idee-fixe en een subtiel staaltje van zelfbedrog. Waarom denk je dat de wereld je vijandig is gezind? Het leven heeft immers zoveel te bieden. Als je maar je ogen de kost geeft. Welbeschouwd gaat er niets boven een eengezinswoning met ankerloze spouwmuren, een tweekapper met garage en bijkeuken, op een ruim, behoorlijk kavel en een goede zonligging, voorzien van een badkamer met thermostaatkranen en een vrouw die geld binnenbrengt en ook nog voor de kinderen zorgt. Als de vaatwasmachine monter spoelt, speel jij met je guitige dochtertje Hop-Paardje-Hop en bladert zij in de Elle. De berk op het terras werpt schaduwvlekken op het gazon. Een schommel wiegt zachtjes heen en weer in de lentebries. Duplo en knuffel- | |
| |
beesten vormen een huiselijk stilleven op het laminaat-parket. Verdomme, waarom heb je de verlokkingen van geborgenheid en intimiteit altijd verzaakt? De buitenwereld is ongastvrij en bruut. Je moet jezelf een kasteel, een burcht, een citadel tegen de verwarring en eenzaamheid bouwen, de wrede werkelijkheid temmen en op een afstand houden. Had je werkelijk gedacht dat je als een Atlas de wereld op je schouders kon dragen?’
Ik balde een vuist naar mezelf en vertrok vol zelfvertrouwen naar Eurosafe. Onderweg oefende ik mijn verkooppraatje. ‘Zeker, meneer, ons bureau is gespecialiseerd in het bedenken en het vervaardigen van stijlvolle en sjieke relatiegeschenken, net iets fraaier en exclusiever dan de armoedige ballpoint met inscriptie, de nikkelen dasspeld of de ingeblikte ganzelever.’ Ik hoefde me niet te sappel te maken over het verloop van het gesprek, uiteindelijk zat die kerel in een netelig parket. Zijn personeel hunkerde naar een beloning voor een jaar lang speuren, bewaken en beveiligen. Wat voor lui waren dat, leden van een particuliere bewakingsdienst? Misschien wel gesjeesde politie-agenten en ex-dienstplichtigen die het uniform moeilijk vaarwel konden zeggen en naar ‘Law and Order’ verlangden. In mijn hoofd vormde zich een beeld van de particuliere bewaker. Uiterlijk oppassend en fatsoenlijk, maar behept met criminele neigingen en een hang naar onoirbare praktijken. Ik kon ze bijvoorbeeld als relatiegeschenk een misdaadroman van Chandler of Hammett in de maag splitsen, vanzelfsprekend voorzien van een titelpagina bedrukt met het logo van Eurosafe. Vrolijk begon ik te hummen en zingen, ja, mijn humeur was weer opperbest en voor mijn geestesoog ontvouwde zich een zonnige toekomst die niet meer door inertie werd vergald. Ik was hard op weg een vindingrijk ondernemer te worden. Het beveiligingsbedrijf was gehuisvest in een villa naast een advocatenpraktijk. Kwiek beklom ik het bordes en belde aan.
‘Goeiemorgen, ik ben van Goethe & Co en wordt verwacht’, sprak ik in de intercom.
‘Een ogenblikje,’ zei een metallieke stem en met een klik sprong de deur met veiligheidsglas open. Een dertiger met een rhinoceros-hoofd ontving me. Hij troonde achter een stalen bureau en bestudeerde zijn afgekloven nagels. Het beeldscherm van zijn computer flakkerde blauw.
‘Goedemorgen, ik ben een vriend van Ludo’, zei ik en kneep zijn uitgestoken hand zowat fijn.
‘Ouwe maat van me’, antwoordde hij en vouwde de armen achter het hoofd.
‘Samen veel geslempt en gekeild. Het gaat hem voor de wind, is het niet? Ik hoorde dat-ie op het punt staat “La Poule Qui Pisse” over te nemen. Die jongen heeft gouden handjes.’
| |
| |
‘Het begint al aardig te winteren’, zei ik met een zijdelingse blik op een kale iep in de achtertuin. ‘Nog even en de kerstman maakt zijn opwachting.’ ‘Ja, jingle bells, jingle bells, jingle all the way’, zei Gelling vreugdeloos. ‘Zouden we een witte Kerst krijgen? Dat belooft Dean Martin ons al jaren en telkens valt de regen met bakken uit de hemel.’
‘Tja, dit landje is geen Oostenrijk’, zei ik. ‘Maar de mensen verwachten wel een bonus of gratificatie, een dertiende maand, zogezegd...’
‘Dat wordt begrotelijk’, meende hij en masseerde zijn voorhoofd. ‘Ja, daarom ben je gekomen, hè, ik hoorde van Elzenaar dat je binnen een week een origineel kerstpakket voor me kunt versieren. Mag niet te prijzig worden, begrijp je.’
‘Vertel mij wat’, kaatste ik terug. ‘Ik kan voor een niet onbeschoft bedrag iets fraais leveren.’
Ik knipte mijn monsterkoffertje open en zocht mijn vulpen.
‘Laten we eerst de wensen inventariseren’, nodigde ik hem uit. ‘Heeft u al een idee over dat kerstpakket?’
‘Verrek, nee’, zei hij somber. ‘Daarom heb ik je laten opdraven. Voor zulke onzin heb ik echt geen tijd.’
Ik zat daar tegenover een behoorlijk onbehouwen snoever die zijn personeel niet tegen de haren wilde instrijken door hen een kerstpakket te onthouden. Ondanks zijn ideeën-armoede wilde hij niet de naam van een fantasieloze proleet hebben. Verder was hij krenterig, zoals alle geslaagde zakenlieden, anders had hij het nooit zover geschopt.
‘Het moet origineel en exclusief zijn’, hielp ik hem. ‘Ja, anders dan anders. Dus we kunnen ons beter niet vergalopperen aan een fles schuimwijn, een blikje Smack en een zakje hoestbonbons.’
‘In de roos’, zei hij en leunde tobberig voorover. De telefoon rinkelde. Hij nam op en blafte in het mondstuk.
‘Sorry, voor de interruptie, maar we moeten dit gesprek snel afronden. Gedonder in het centrum. Gauwdieven bij Blokker.’
‘Ik zal het kort houden. We geven ze een smakelijke fles Côte du Rhône met een etiket van Eurosafe en een spannende misdaadroman met uw logo. Het geheel komt te liggen op een bedje van groen houtwol onder een hemel van glitterfolie.’
‘Een boek vind ik niks’, zei hij kortaf. ‘Mijn personeel houdt niet van lezen. Kejje d'r geen lekkere video bij doen?’
‘Te ordinair’, zei ik. ‘Als de bewakers de schurft aan lezen hebben, moeten ze maar luisteren. We spreken een misdaadverhaal in op een geluidscassette. Studio-kwaliteit, dat spreekt.’
| |
| |
‘En dan?’, vroeg hij achterdochtig.
‘De cassette gaat in een blik. Ze zullen denken dat het appelcompote of kastanjepuree is. Wie schetst hun verbazing als er een gesproken boek in blijkt te zitten.’
‘Ik weet het niet’, zei hij met een steelse blik op zijn horloge.
‘Maak er in elke geval iets moois van en doe er een soepel wijntje bij. Niet te exclusief, want ze gieten het toch in een keer achterover. Trouwens, wat gaat die grap me kosten?’
Ik kneep mijn ogen samen en tuurde langdurig naar een barst in het plafond. ‘Ongeveer twintig gulden per pakket’, zei ik.
Hij knipte met zijn vingers en zei: ‘Niet duurder, hè, anders stuur ik de heel kolerezooi weer terug.’
De volgende dag stopte er een bestelwagen voor mijn huis. Ik trok snel wat kleren over mijn pyjama aan en spurtte naar beneden.
‘Goethe & Co?’, vroeg de chauffeur van de Fort Transit.
‘Exact.’
‘U heeft gistermiddag vierhonderddertig flessen Côte du Rhône, appellation controlée bij ons besteld?’
‘Ik dacht het wel.’
‘Als u me even wilt helpen?’
Natte sneeuwvlokken dwarrelden op het asfalt. De straat was in diepe rust gedompeld. Hij stapelde de kartonnen dozen op een steekwagen en reed de vracht naar de voordeur. Mijn buurvrouw kwam in haar peignoir naar buiten, zette haar vuilnisbak op de stoep en bleef met de handen op haar heupen staan kijken.
‘Ha, die mevrouw Kaas’, zei ik. ‘Heeft u vanmiddag toevallig iets om handen? Er is werk aan de winkel.’
Ze nam me sceptisch op en leek met zichzelf te overleggen of ze van mij enig gevaar had te duchten. Mevrouw Kaas genoot een WAO-uitkering en werkte op ongeregelde tijden als caissière bij de Kijkgrijp. Ooit had ze het leven aan een dochter geschonken, een meisje met een waterhoofd en een schonkige motoriek, dat in de weekeinden op verlof kwam en dan met een speelgoedtuba de rust in de buurt verstoorde. Soms sloeg ze op een blikken trommel en imiteerde ze het loeien van een koe.
‘Waarom vraag je of ik vanmiddag tijd heb?’, vroeg ze scherp. Adem wolkte uit haar mond. Groeven en kreukels verfomfaaiden haar toet. Ze kwam vermoedelijk net uit bed. De plastic krulspelden in het paars gepermanente haar, het groezelige kant van haar nylon onderjurk en de met pompoenen
| |
| |
opgetuigde pantoffels, heel dit samenstel van treurigheid, liet niet na enig mededogen in me op te wekken.
‘U kunt een aardig centje bijverdienen, mevrouw Kaas’, fluisterde ik. ‘Er valt een hoop te doen. Voor middernacht moet ik vierhonderd kerstpakketten klaarmaken. Als u me helpt, deelt u in de winst.’
Het mens stak haar nek uit en spiedde roofzuchtig naar het eind van de straat. Vervolgens trok ze haar peignoir strak en zei: ‘Tweehonderdvijftig gulden. Voor minder kruip ik net zo Hef in mijn nest.’
Omdat ik geen keuze had, stemde ik onmiddellijk toe.
De chauffeur van de bestelwagen die de onderhandelingen op enige afstand had gevolgd grijnsde zijn nicotinebruine voortanden bloot en zei: ‘Fraai buurtje woont u. Waar kan ik de hele handel neerzetten?’
‘In de woonkamer’, zei ik. ‘De berging is te klein.’
‘Zo, kantoor aan huis. Dat is handig.’
Samen sjouwden we de zeventig dozen Côte du Rhône naar binnen en bouwden er een paar torens van. Weldra was de kamer herschapen in een pakhuis. Toen ik de nota had ondertekend, drong de waanzin van de hele onderneming pas tot me door. Een berg rieten mandjes, rollen folie en zakken vol houtwol versperden de doorgang naar de gang. Mijn boekenkasten en schilderijen werden aan het oog onttrokken door kartonnen dozen met het opschrift Côte du Rhône Appellation Controlée. ‘Heilige Maria’, zei ik en boog het hoofd. ‘Heb erbarmen met deze zondaar.’
Mevrouw Kaas hield haar belofte gestand en verscheen rond het middaguur op haar post. Lipstickvegen besmeurden haar kin en bovenlip. Dondergroene oogschaduw vlekte op haar wenkbrauwen.
‘O, schoonheid, schoonheid heeft haar gezicht verbrand’, mompelde ik.
‘Komt u binnen, mevrouw Kaas, we kunnen meteen aan de slag. Ik zal een paar pakketten voordoen en dan moet u het verder alleen af kunnen.’
Ze bekeek de verpakkingsmaterialen en sloeg haar handen in een gebaar van dramatische ontzetting ten hemel. Pas nu zag ik de schaduw van zwarte haartjes op haar bovenlip. Zie neer op deze sloerie en gedenk haar in uw oneindige wijsheid, schoot er door me heen. Zalf en balsem de onnozelen van geest!
‘Wat bent u in God's naam van plan’, vroeg ze.
‘Het zijn kerstpakketten voor een beveiligingsbedrijf’, lichtte ik toe. ‘Morgenvroeg moet de hele hap aan het personeel worden uitgedeeld.’
‘Ze nemen het er goed van’, mopperde ze. ‘Toe maar, Côte du Rhône, alsof de helft van de wereld niet krepeert en aan vreselijke ziekten lijdt. Mag ik straks een doosje hebben?’
| |
| |
‘Als we wat overhouden.’
Een kwartiertje later trok ik me terug op mijn werkkamer en vouwde de handen achter het hoofd. In het andere vertrek zat mevrouw Kaas op een poef, omringd door houtwol, groene folie, rieten mandjes, flessen wijn en ingeblikte cassettes. Sky Radio galmde door het hele huis. ‘Ploem, ploem zo gaan de gitaren, zoem, zoem, zoem zo gaan de snaren, rom, rom, rom zo gaat de trom en ik draai mij weer een kwartslag om.’ Mistroostig sloeg ik met mijn knokkels de maat op het bureaublad.
Tegen middernacht voltooide mevrouw Kaas haar opdracht. Het was alsof het werk haar van alle kracht had beroofd. Ze zat kleintjes temidden van de kerstpakketten en slobberde haar zoveelste glaasje rode wijn leeg.
‘Goed werk!’, zei ik somber. ‘De hemel zal het u belonen.’
‘Twee meier, zul je bedoelen’, antwoordde ze. ‘Als ik mijn afzakkertje op heb ben ik pleite.’
Het overvloedig nuttigen van de Côte du Rhône had haar dictie geen goed gedaan. Haar tong was slap en dik, haar motoriek ongecoördineerd.
‘Je bent een lekker joch’, zei ze. ‘Waarom trouw je niet?’
‘Ik heb een tijdje samengewoond’, zei ik. ‘We zijn uit elkaar.’
‘Kerels’, zei ze vol minachting. ‘Jullie zijn allemaal hetzelfde. Het is helaas waar: voor je het weet ben je veertig jaar. En dan lopen jullie achter de jonge kippetjes aan, omdat er thuis een oud lijk met twee kinderen op de sofa zit. Het kroost is altijd de pineut. Jullie moesten je schamen.’
‘Ik heb geen kinderen, mevrouw Kaas.’
‘Ach wat. Allemaal geklets!’, mokte ze. ‘Geef me nou maar mijn geld dan ben ik van de vloer.’
Ze frummelde de bankbiljetten in haar beha, tilde een van de overgebleven dozen Côte du Rhône op en lalde: ‘Jochie, we zullen hem flink raken. O, denneboom, wat zijn je takken wonderschoon.’
Nauwelijks drie uur daarna kwam een knaap van een expressebesteldienst de kerstpakketten ophalen. De bezorgkosten waren exorbitant, maar de winst die ik overhield, rechtvaardigde alleszins dat ik het vuile werk uitbesteedde. Trouwens, de baas van Eurosafe kon wel eens kritiek hebben op de goedkope uitvoering van het cadeau voor zijn beveiligingsbeambten. Het folie glimmerde ordinair en de Côte du Rhône, overgebleven van een najaarspartij primeurs, was al lang niet meer op dronk. De geluidskwaliteit van ‘Met Blondjes Is Het Kwaad Kersen Eten’ was erbarmelijk. Door een gordijn van ruis en gekraak ijlde een meisjesstemmetje, dat vergeefs de ruige keelgeluiden van een cynische detective probeerde te imiteren. Het was om te huilen. Goed, ik streek drieduizend gulden op, voldoende om mijn
| |
| |
schulden af te betalen en de maand december uit te zingen, maar dan zou de ellende herbeginnen.
‘Dit zet geen zoden aan de dijk’, zei ik voor me uit. ‘Als ik niet oppas, word ik de paljas van het jaar. Laak mijn stompzinnigheid en straf me voor mijn kwezelachtig gedrag.’
Ik ruimde alle overblijfselen van het verpakkingsmateriaal op en gooide de balkondeuren open. Rijp glinsterde op de bomen. Ik dacht aan de feestdagen die in het verschiet lagen en klemde mijn kaken zo hard opeen dat mijn tanden ervan knarsten.
Arnhem-Nijmegen, december 1992.
|
|