In de marmeren hall liet een teringneefje zich door een aantrekkelijke verpleegster kondoleren. Haar identifikatieplaatje, met voor- en achternaam, was door middel van een knijpertje vastgemaakt boven een mooie, volle borst. ‘Ik weet precies hoe u zich moet voelen’, voegde de geüniformerde teef er aan toe.
Rekening houdend met wat hij werkelijk voelde, moest je erkennen dat de neef het goed deed. Met zijn snorretje en keurigheid leek hij op zijn plaats in een poëtische film over standrechtelijke executies in de Eerste Wereldoorlog.
Om hem heen vormde zich een groepje oude mannen. Knoestvorming had zich in hun gestalten gewrongen, geschubd en gelubd waren hun monden, geplooid en gelooid de huid. Hun vel hing om hun beenderen als een op de groei gekocht overhemd. Ze waren zo prachtig van lelijkheid, dat hij ontroerd zijn lachen inhield. Uit eerbied. Het was duidelijk dat ze voor de bijl gingen.
Ook die daar, met de grijns van een clown over de schedel van een baviaan: asgrauw haar, paddehanden, gezicht als een droge pruim, vol rimpels waar het beter glad kan zijn, en met de rare hoestjes en luchtjes. Of dachten deze voortdurend in hun broek pissende, de weg naar de wc vragende, uit open mond kwijlende volwassenen die niet meer wisten wie er vanmorgen op bezoek waren geweest soms nog dat ze, als ze maar wilden, konden terugkeren naar de tijd dat ze de hele nacht dansten of gingen trouwen?
Nee, deze mensen waren nou liefde, vriendschap, familie, baan, alles wat iemands leven zin geeft, kwijt.
‘Ik kan het niet geloven!’
‘Gisteren leefde hij nog!’
‘Leek hij nog zo gezond!’
‘Het éne moment sta ik nog met hem te praten...’
Een bejaarde met sidderende kop en uitpuilende ogen riep bars: ‘Het wàs zo'n aardige kerel!’
Een aanschuifelend baasje, die zijn rheuma tot wet had gekonsakreerd, fluisterde: ‘Was dat... Ja?... O God!’, om met griezelige snelheid af te stevenen op de speltherapiehoek.
Aan de beeldmooie verpleegster vroeg hij waar hij mevrouw De Quaadsteniet kon vinden.
Ze keek hem aan met de oplettende welwillendheid van een kind dat een kuiken moeitevol uit ziet komen, herhaalde zijn vraag woordelijk - daarbij tussen elk woord een minieme pauze inlassend - en legde uit: ‘Loopt u