| |
| |
| |
De Toverballen
* Grant de Munnik
Ik wenste, maar sloeg ook krachtig met mijn vuist op het tafelblad, om van mijn verlangen een mogelijkheid te maken, die zonder ervoor te kiezen zich zichtbaar maakte en aanbevelingen deed in de juiste richting. Haar juistheid was zo aantrekkelijk, dat ik bijna vrijwillig op pad ging, en er niet te veel bij stilstond of ik daarmee wel juist had gehandeld. Tot nog toe waren vrijwel alle dingen die ik op vrijwillige basis had ondernomen op een fiasco uitgedraaid, zelfs zo, dat ik ze niet meer terug kon draaien, mijn stappen kon verklaren.
Toen ik Luuk dus tegenkwam heb ik geen moment geaarzeld om hem in dienst te nemen: volgens zijn papieren is hij gekwalificeerd medewerker, en dat heeft natuurlijk de doorslag gegeven. Hij zal mij helpen met het ontdekken en in kaart brengen van mijn diepste verlangens en mogelijkheden, zodat ik misschien, als ik dat alles zal kunnen begrijpen en toepassen op de wereld, misschien ook mijzelf beter zal kunnen begrijpen en omschrijven.
Stel je voor: gisteren heeft hij een eerste inventaris opgemaakt van mijn mogelijkheden door mij (d.i. mijn lichaam) ondersteboven aan een touw op te
| |
| |
hangen. Volgens zijn zeggen om alles wat in me zit bij elkaar te krijgen in een overzichtelijk kader; ik heb zonder te morren mijn medewerking verleend, omdat het idee aan overzichtelijkheid en orde in mijzelf en ook in de wereld om mij heen de moeite waard moest zijn. Ik geloof overigens niet dat ik complex ben, of mijzelf ontken, zoals bijvoorbeeld een personage uit een roman van Dostojewski. Nee, daarvoor ben ik me te zeer van mijzelf bewust. Als Luuk zegt, dat het nog wel even zal duren voordat ik een echt personage ben, dan beschouw ik dat als intellectuele prietpraat, en ik hecht er ook geen enkele waarde aan: alsof ik hem in dienst heb genomen om mij zelfvertrouwen in te spreken!
Een tweede stuk touw heeft Luuk aan mijn nek gebonden, terwijl ik nog steeds ondersteboven hang, om mij van het ene eind van de kamer naar het andere te slingeren, mijn voeten blijven op dezelfde plaats. Dit heeft een tweeledig doel zegt hij: de in het lichaam achtergebleven mogelijkheden op te sporen en in beweging te brengen. Ten tweede om mij evenwichtiger te maken. Dat laatste is natuurlijk onzinnig als je mij beter kent dan Luuk: als ik vandaag anders lijk dan gisteren, dan betekent dat nog niet, dat ik ook werkelijk iemand anders ben. En zelfs als dat wel het geval zou zijn, wat dan nog? Ik zei tegen Luuk dat het me echt niet uitmaakte wie ik was, als ik op het moment dat ik iemand was dat maar was met verve en overtuiging, zoals Jilkes en Balinski dat zo goed konden. Ik geloof wel, dat we vorderingen gemaakt hebben, Luuk en ik. Luuk begint zich steeds meer bewust te worden van zijn taak, en kwijt zich daar op een manier van dat ik zeg: nou nou. Zo raak ik best wel onder de indruk van zijn onderzoekstechnieken, die zonder twijfel hun vruchten af gaan werpen. Zelf groei ik ook onophoudelijk naar iets toe dat ik onmogelijk kan bevatten, maar mijn vermoedens heb ik wel. Ik besteed er op dit moment al mijn tijd aan, en ik geloof er absoluut in. Met Luuk heb ik na afloop een evaluatiegesprek gehad, en daarbij is aan het licht gekomen, dat ook hij er positief tegenover staat, dat hij van mening is dat ik mogelijkheden heb, dat ik heel goed iemand zou kunnen worden met een waarde voor de gemeenschap. Dat vond in nogal voorbarig, en ik heb hem ervoor gewaarschuwd niet te hard van stapel te lopen, dat ik om te beginnen moest herstellen van mijn inspanningen, mijn zwakke gestel mij meer zorgen baarde dan ik wel wilde, en dat hij, om hem aan te sporen nog nieuwere invalshoeken te ontdekken en toe te passen, mij niet zo lang ondersteboven moest hangen dat alles zwart werd, ik het bewustzijn verloor.
Toch heb ik er altijd rekening mee gehouden dat men zijn toekomst kan onderschatten, niet het belang ervan, maar de noodzaak, het vermoeden er
| |
| |
voor een deel voor verantwoordelijk voor te zijn. Ik stond er in zekere zin ambivalent tegenover, temeer er zoveel mogelijkheden open leken te staan voor iemand die in de zijne begon te geloven, zoals ik. Naast dat ik dus waarde hechtte aan de toekomst, aan de rol die Luuk en ik er mogelijk in zouden spelen, geloofde ik niet dat ik los daarvan iets kon betekenen, en ik overwoog de mogelijkheden zonder toekomst, om in het verleden iets op te zetten, een lucratief zaakje, dat zou overleven door alles op de toekomst te zetten, waar ik mij zou bevinden om de helpende hand te worden, eenvoudigweg mijn arm te strekken en mijn waar aan te prijzen bij de wereld. Er moest dus wel een toekomst zijn die los van de herhaling iets kon gaan betekenen. Met mijn ouders sprak ik over mijn plannen voor zo'n toekomst, die wel leek op die van de mensheid, maar zich van haar zou ontdoen door visie en inzet, haar intussen van een verschoonde hoop voorzien. Mijn moeder, die niets moest hebben van een ideaal, de werkelijkheid nam zoals die was, onbehouwen en zo weinig verfijnd, bromde dat men vast moest houden aan zijn verwachtingen, aan het idee van een instinctief realisme dat als basis kon dienen voor wat komen ging. Toen ik deze visie aan Luuk overbracht heeft hij zo hard gelachen, zo aanstekelijk, dat ik met hem meelachte, bijna niet kon stoppen. En ik begreep dat het realisme al te oud was om een rol te spelen in onze toekomst, dat wij, indien wij realisten zouden worden, niet alleen onszelf serieus zouden nemen, maar ook de wereld waarin wij leefden. Op het moment dat ik met Luuk over deze dingen sprak, was het onderzoek aangaande mijn verlangens al zover gevorderd, dat ik wist, dat ik iets volstrekt anders zou beginnen.
Inmiddels waren Luuk en ik overgestapt op een nieuwe methode van diepte-onderzoek: het touw kwam er nog steeds aan te pas om mij te binden, maar het tweede stuk gebruikte hij (ik denk wel bewust) als een zweep, om mij te slaan. Hij zegt verborgen bekentenissen aan het licht te doen komen, de meest ontoegankelijke zieleroerselen een betekenis toe te kennen: ik bekende mij alles wat mij door de pijn voor ogen kwam, de zeven vrouwen aan wie ik mij deze maand vergrepen had, hun borsten die ik heb afgesneden en aan een koord in de woonkamer heb opgehangen, gefascineerd als ik was door hun zuiverheid, die zó in het oog sprong, dat ik mijn eigen zuiverheid loochende, legitimeerde door de hunne. Want mijn zuiverheid was gebaat bij onvoorziene, nachtelijke, uitspattingen, misstappen die zuiverheid alleen maar aanvulden met een pathos dat vervuld was van de nieuwste vrijheidsgedachte.
Dat was denk ik ook de reden dat Luuk toverballen in mijn mond stopte: hij slingerde mij (ik hing nu rechtop aan mijn polsen gebonden) opnieuw,
| |
| |
met meer kracht dan voorheen, terwijl ik vurig op mijn toverballen zoog en de nieuwe vrijheid doorleefde, die zich nog niet onder die vorm aandiende, maar ik voorzag onmiskenbaar een ontwikkeling. Als de kleur nu van groen overging naar geel, riep ik naar Luuk dat hij mij harder moest slaan, omdat ik bang was dat zonder pijn het nieuwe idee weg zou vloeien en ongebruikt worden gelaten.
Nog altijd stond deze vrijheid los van strijd, van de actie naar voren toe, en ik wachtte op de volgende kleur die zou verschijnen om het optimale genot in de situatie te ontdekken, en ik vroeg Luuk een metalen voorwerp, een ploegschaar of een kleine heipaal zonder tussenpozen op mij neer te laten komen, spijkers door mijn handen en voeten te slaan, en vooral niet na te laten van vier kanten rotsblokken aan te gooien; mijn verlangens begonnen zich steeds duidelijker af te tekenen zei Luuk lachend, en ik geloofde steeds sterker in de verbinding tussen mijn verlangens en mijn pijn. Op zich maakte dat natuurlijk niks uit, ik bedoel dat Luuk en ik er heus wel van bewust waren dat daarmee te leven was: we konden nog wel gaan experimenteren met het bereik van mijn verlangen, of met het verleggen van pijngrenzen in uiteenlopende richtingen, maar dat was al zo vaak gedaan, en er was van alles mee bewezen of beweerd. Ik deed Luuk de suggestie van iets nieuws, dat bruikbaar was om onze tijd te maken: ten eerste het vervolg op het vrijheidsbesef van de voorgaande generaties, inmiddels volkomen passé gebleken. Er moest nog veel harder op mijn toverballen gezogen worden om mijn tijdgenoten het volgende stadium te onthullen van deze vrijheid; niet alleen die een hernieuwde beleving toe te kennen, maar ook hier en daar een hint te geven, met het oog op de zelfwerkzaamheid van de mensen. Dit zouden we doen op een ergerniswekkende manier, zoals de Socratici, om de mensen een verlangen op te dringen dat ergerlijk was, dat kwelde en hen 's nachts opriep de nachtzijde te verloochenen, om in het volle bewustzijn Bacchant te worden, of zomaar iets te doen. Het zou ergerlijk zijn, willens en wetens provocerend, maar de situatie vroeg erom. Overigens hadden Luuk en ik een hardgrondige hekel aan het spelen van Socratici of Bacchanten, te zeer doordrongen van de noodzaak van een nieuwe mythologie, verveeld als wij waren met de Ilias en Zarathustra, hoewel wij het goede van de
traditie heus wel onderkenden.
Daarom was het moment dat het bloed in volle teugen uit mijn wonden stroomde een historisch moment, zo wist ik: ik slurpte het gulzig naar binnen, intens genietend van de warme, volle smaak die het bezat. Ik vroeg Luuk ook een bekertje te nemen en te proberen het moment te omschrijven.
| |
| |
‘Jij bent het Leven, de Liefde en de Dood’, zei hij, en wat had ik eraan toe kunnen voegen? Dat al wat ik verlangde bestond uit leven, liefde en dood was duidelijk geworden, en ik vroeg mij af, of het genoeg was, of het redelijk was ten opzichte van mijzelf om zoveel eigenliefde te koesteren, ten opzichte van Luuk en de mensheid, om zoiets dergelijks te verlangen, en ik verzocht Luuk mij een glas rode wijn in te schenken om dit te overdenken. Nieuw was het zeker niet om uit zulke onderdelen te bestaan, er zo hartstochtelijk naar te verlangen. Maar hier bleek de waarde van Luuk's mathematische modellen, geen vereenvoudigingen van de werkelijkheid, maar gewoon omgezet naar A4 formaat; ‘Je verlangen is concentrisch gebleken’, zei Luuk. ‘We zullen haar omvormen tot iets met een lineair karakter, dat voortgang kan boeken, niet meer afhankelijk is van te bereiken doelen, maar volstrekt autonoom, haar eigenliefde bijbrengen.’ Ja, ik zou van mijn verlangen blijven houden, daar was ik van overtuigd. Ik vroeg Luuk of hij nog in mij geloofde, gewoon zoals ik was, zoals ik daar hing, en of hij me herkende als iemand die een principe uit moest dragen, een oud principe, maar nog altijd werkzaam. Luuk bevestigde dat hij in mij, in dat principe kon geloven, dat hij van mij, van dat principe hield.
‘Luuk, als je van mij houdt’, zei ik ‘sla mij dan zó hard en zó lang dat het niet meer nodig zal zijn.’
Luuk heeft mij uit naam van de wereld toen zoveel liefde bewezen, dat ik alles begreep, alles wat begrepen moest worden.
|
|