| |
| |
| |
| |
Soir de Paris
* Marijke van Hooff
Het meisje doet hem aan mama denken. Ze is misschien iets kleiner, aan de mollige kant en beweegt zich hoekiger. Mama bewoog zich elegant, ze schreed, haar hoofd rechtop, haar armen licht gebogen langs haar lichaam. Als ze zich door de hoge kamers verplaatste, was er altijd het geruis van zijde of satijn. ‘Koningin-moeder’, noemde hij haar plagend.
Hij vraagt haar koffie voor hem te halen en als ze de deur achter zich sluit, hangt haar geur, mama's geur, als een ongrijpbaar wolkje in zijn kamer. Zijn ogen gaan naar het portretje op de hoek van zijn bureau. Mama toen ze nog heel jong was, een jaar of achttien. Haar lange blonde haar is opgestoken, bij de oren springen een paar kleine krulletjes uit het strenge gareel. Verlegen maar met een zweem van behaagzucht blikt ze naar de camera. Een jaar later zou ze zijn vader ontmoeten.
Als het meisje weer binnenkomt, voorzichtig het kopje voor hem neerzet, en hem afwachtend aankijkt, herkent hij mama's oogopslag. De kleur van de iris is in de schaduw van de lange wimpers niet goed te zien. Hij hoopt dat het bruin is, bruin met gouden spikkeltjes rond de pupil. Het blonde haar hangt los tot op de schouders, met deze lengte kan het zeker opgesto- | |
| |
ken worden. Hij vraagt hoe het komt dat hij haar nooit eerder gezien heeft. Was zij er al voor zijn buitenlandse reis?
‘Ik kom van een uitzendbureau.’
Voor hij er erg in heeft, ligt er een mollige hand in de zijne en heeft ze een naam genoemd, zo kinderachtig, dat hij hem onmiddellijk wenst te vergeten. Haar stem. Ze zou moeten zwijgen. Mama had een warme, lage stem. Nooit heeft hij mama met stemverheffing horen spreken. Deze stem klinkt schel en hoog, alsof hij ieder moment kan overslaan, schril en onbeheerst kan gaan schreeuwen.
Hij zegt dat hij haar straks nog even nodig heeft voor het opnemen van een paar brieven. Hij kijkt haar na, probeert zich voor te stellen hoe ze eruit zal zien met opgestoken haar.
Zelfs op mama's sterfbed heeft hij er persoonlijk zorg voor gedragen dat het haar werd opgestoken. Hij had het mama zo vaak voor de spiegel zien doen, het gaf geen problemen. Ook later, in het rouwcentrum, heeft hij aanwijzingen gegeven. Hij had de kammen met de steentjes meegebracht en de taftzijden japon met het parelsnoer. Hij heeft ook nog foto's gemaakt. Ze moesten het wel met hem eens zijn. Zelden hadden ze zo'n mooie dode gezien.
Zijn innig geliefde, elegante moeder. Op het moment dat ze stierf, verloor het leven alle zin.
Hij roept haar op via de intercom. ‘De uitzendkracht, graag.’ Haar naam kan hij niet over zijn lippen krijgen.
Als ze gaat zitten let hij er goed op hoe ze haar enkels kruist. Ze houdt het stenoblok op haar schoot en wiebelt wat heen en weer. Het blonde haar is dikker dan dat van mama. In gedachten laat hij zijn handen er doorheen glijden. Ze kijkt hem aan, verlegen en toch met een zekere behaagzucht. Het kant aan haar bloesje bevalt hem.
‘Die brief kan tot maandag wachten. Neemt u de getekende post maar mee. Ik wens u een prettig weekend. Mag ik u vragen: steekt u uw haar wel eens op?’
In de gang blijft ze staan voor de spiegel en houdt met één hand het zware haar omhoog. Ze zal het maandag opsteken. Ze heeft gezien hoe hij naar haar keek, bewonderend, alsof hij voor het eerst een vrouw zag. Ze heeft gehoord dat hij alleen in het grote huis is blijven wonen, nadat zijn moeder is gestorven. Dat hij nooit getrouwd is geweest. Er wordt gefluisterd dat... Maar dat kan ze haast niet geloven.
| |
| |
Hij zit met mama in de tuin, op de bank onder de douglassparren. Nellie heeft het Chinese theeservies op het tuintafeltje gezet. De najaarszon schijnt, mama's zachtgele rozen hebben nog nooit zo lang en zo mooi gebloeid, de zoete geur wordt door een zacht briesje hun kant uit gedragen. Mama's hand ligt op zijn arm. Hij is zeventien. Hij is volmaakt gelukkig. Die avond hangt de tuinman zich op in het tuinhuis. Nellie, die na het opdienen van het eten naar huis gaat, ziet licht onder een kier van de deur. Haar gegil dringt door tot het terras aan de achterkant van het huis waar hij met mama de koffie gebruikt.
Zijn vader komt terug uit het buitenland. Hij hoort zijn moeder zeggen dat de tuinman, na een jarenlange verkering, door zijn verloofde is afgewezen. Zijn vader lacht schamper. Mama merkt met afgemeten stem op dat hij zich nooit heeft kunnen voorstellen dat het personeel er ook een liefdesleven op nahoudt, een liefdesleven dat misschien wel heel wat intenser en zuiverder is dan dat van hemzelf.
Hij hoort ze ruzie maken. Mama schreeuwt niet, gooit niet met serviesgoed. Haar stem klinkt alleen hoger en daardoor wat luider. Ze slijpt haar zinnen tot korte, messcherpe woorden, die als spijlen op zijn vader worden afgeschoten en zonder uitzondering doel treffen.
Daarna belooft zijn vader, zijn voor de buitenwereld trotse en ongenaakbare vader, op huilerige toon beterschap en hoort hij, liggend in de kamer ernaast, even later het kraken van het mahoniehouten bed. O, wat kent hij dat kraken van het mahoniehouten bed. O, wat kent hij dat geluid goed. Met zijn handen over zijn oren, zijn gezicht diep in het kussen gedrukt, haat hij de man die hem keer op keer zijn moeder afneemt. Vanaf het moment van zijn geboorte.
Want als hij, de lang verwachte zoon, eindelijk geboren wordt, moet zijn vader delen wat hij onmogelijk delen kan: de mooie, slanke vrouw die zijn kostbaarste bezit vormt en even teer is als het Meissner-porselein in de vitrinekast. Hij is er trots op dat hij een zoon heeft, maar duldt geen concurrentie. Geen man mag in de buurt van Mathilde komen, ook niet dat rozige, mooie jongensbaby'tje dat zo vaak en zo dicht naast het verafgode lichaam ligt en zo barbaars zijn gretige lipjes om de tepel klemt en zuigt en smakt. Zijn vader stuurt Nellie om flesjes, maar zijn moeder, zijn tengere, onbuigzame moeder, weigert en zaait daarmee de kiem voor zijn vaders levenslang durende ontrouw.
Ook later, als hij wat ouder is, neemt mama hem in bed als hij huilt. Tijdens zijn vaders afwezigheid slaapt hij bij haar, ligt in de kom van haar arm, zijn wang tegen haar fluweelzachte huid, haar vertrouwde geur als een aura om
| |
| |
hen heen.
Soms, als zijn vader onverwacht thuiskomt, wordt hij midden in de nacht uit zijn moeders bed getild en tussen de koude lakens in zijn eigen ledikantje gelegd. Mama brengt nog gauw een kruik. Met één hand houdt ze haar satijnen kamerjas dicht, haar gezicht is een witte vlek boven zijn ledikantje. Hij voelt haar vingers langs zijn voorhoofd strijken. Er is het ruisen, als van verre veren. Even later hoort hij het kraken van het mahoniehouten bed, eerst langzaam, dan sneller, ritmisch. Hij luistert, maar is te jong om te begrijpen.
Ze is niet echt ziek, een beetje buikgriep, net genoeg om er voor thuis te kunnen blijven. Ze ligt diep onder de dekens, schuift de kruik van haar buik naar haar voeten, sluit haar ogen en droomt van een landhuis omgeven door terrassen. Een vrouwenhand schikt rozen in een kristallen bokaal, ‘Für Elise’ klinkt zacht op de achtergrond. Een gedienstige met een wit schortje voor komt de thee serveren. Martje pakt een boek van haar nachtkastje, ‘Jane Eyre’, daar kan ze bij huilen.
Een week lang heeft hij haar gadegeslagen. In gedachten heeft hij haar gekleed, haar blonde haar opgestoken. In het weekend, luisterend naar de smekende violen die een concert van Glazounov vertolken, mama's lievelingscomponist, kijkt hij uit over het gazon. De laatste rozen richten zich op tussen reeds verwelkte soortgenoten. Hij sluit zijn ogen en ziet hoe een slanke vrouwengestalte zich over de bloemen buigt, hun geur opsnuift, haar hand opheft als ze hem ziet, naar hem lacht, nee, glimlacht. Lachen deed ze toen niet meer.
Hij gaat de trap op, gaat haar kamer binnen, doet de kast open, en ruikt het zwakke parfum. Ze heeft het jaren niet meer willen gebruiken. Na haar dood verstuift hij iedere zondag wat tussen haar kleren, gaat met een van de japonnen voor het raam zitten, begraaft zijn gezicht in de zachte stof en huilt geluidloos.
Als hij maandag op de fabriek komt heeft de uitzendkracht zich ziek gemeld. Hij neemt het fotootje van mama in zijn handen. Hij kijkt. Het kijken gaat over in staren, haar contouren worden wazig, haar glimlachende mond fluistert zijn naam. Ja, het is goed.
Om vier uur belt hij het uitzendbureau en vraagt naar het huisadres van Martje, Martje van Ham. In naam hebben Mathilde van Ravenzwaay en Martje van Ham niets gemeen.
| |
| |
Om half vijf staat hij bij de bloemenwinkel en koopt een bos zachtgele rozen. Er hoeft geen kaartje bij. Nee, ze hoeven niet te worden bezorgd, dat doet hijzelf.
Hij rijdt naar huis, loopt de trap op naar de kleedkamer van zijn moeder en neemt het achterste paarsblauwe flesje uit de rij die iedere week trouw door Nellie wordt afgestoft. Die moeten toch bewaard blijven, hè, mijnheer?’
‘Ja, Nellie, die moeten bewaard blijven.’
Nadat de brief was bezorgd, had mama er nooit meer één druppel van gebruikt.
Hoe zou hij die dag ooit kunnen vergeten. Het was een dag in mei, hij was voor een korte vakantie van de universiteit naar huis gekomen. Mama had hem zo gemist. Ze nam hem direct mee naar de tuin, wees met kinderlijk enthousiasme op alles wat in bloei stond, de rodondendrons, één paarse waterval, en o, een koolmeesmoeder had in de brievenbus haar eitjes uitgebroed. De postbode was zo vriendelijk om iedere dag aan te bellen en vergat nooit naar de stand van zaken te informeren. Daar kwam hij net aan. Hij overhandigde mama een brief uit Frankrijk, haar naam stond in een krullerig handschrift op de mauvekleurige envelop.
Na het diner nam ze de brief mee naar haar kamer, zei dat ze even ging liggen en vroeg of hij haar over een uur wilde roepen. Hij ging in de rieten stoel op het terras zitten, leunde achterover en verheugde zich op het komende koffieuurtje waarin hij zijn moeder de laatste nieuwtjes van de universiteit zou vertellen. Ze zou aan zijn lippen hangen. ‘O, vertel, vertel verder.’ En ze zouden nog een likeurtje nemen en buiten blijven tot de rode beuk midden op het gazon zijn kleur aan de nacht had afgegeven. Dan zou hij samen met haar naar boven gaan, zijn arm om haar smalle middel. ‘Wat een heerlijke avond, lieverd’, zou ze zeggen.
‘Mevrouw vraagt of u even boven komt?’ Hij hoorde de paniek in Nellie's stem, zag haar verschrikte gezicht en vloog met twee treden tegelijk de trap op.
Mama lag voorover met haar gezicht in de kussens. Haar schouders schokten en haar haar was losgeraakt.
‘Mama.’ Hij legde zijn hand in haar hals. Zonder haar hoofd op te tillen, gaf ze hem de brief. Hij las. Hij sloeg zijn armen om zijn moeder heen en trok haar voorzichtig overeind. Een plooi in het kussen had een barst in haar porseleinen gezichtje gemaakt.
‘Maar dat wist je toch? Ik bedoel, je wist toch dat hij in Parijs iemand had?’ Hij zweeg en wiegde haar als een baby. ‘Hij zal heus nooit bij je
| |
| |
weggaan. Wat denkt die vrouw wel?’
Ze keek hem wanhopig aan.
Jaren later besefte hij dat er een groot verschil tussen vermoeden en weten bestond.
Of hij haar alsjeblieft, alsjeblieft niet alleen wilde laten.
Die nacht sliep hij bij zijn moeder.
Martje's moeder zet juist een kop thee op het nachtkastje naast het bed van haar dochter, als de bel gaat. Martje kijkt naar de pantoffels aan de voeten van haar moeder en verdiept zich weer in ‘Jane Eyre’. Die graaf Rochester, wat een knappe man moet dat geweest zijn, en rijk. Die Jane bofte toch maar, al had ze dan wel lang moeten wachten. En dat hij uiteindelijk ook nog van zijn blindheid genas.
Even later staat haar moeder weer bij haar bed, onder haar linkerarm klemt ze onhandig een bos rozen, in haar hand heeft ze een pakje. ‘Dit heeft een mijnheer voor je afgegeven. Hij wenst je beterschap’. Ze legt de bloemen en het pakje onder de dekens, kruist haar armen over haar borst en kijkt haar dochter vragend aan.
Als ze geen antwoord krijgt, sloft ze hoofdschuddend naar de deur.
Martje scheurt het papier van het pakje en houdt een paarsblauw flesje in haar handen, ‘Soir de Paris’ staat erop. Ze draait de dop van het flesje en ruikt eraan. De geur doet haar aan oma denken, die nooit nalaat haar een doordrenkt zakdoekje op te dringen, dat soms dagenlang in de zak van haar rok blijft zitten.
Na een week is het meisje er weer. Ze heeft haar haar opgestoken en het lijkt wel of ze wat is afgevallen. Het haar zit nog niet helemaal naar zijn zin, de scheiding moet in het midden. Maar dat komt later wel.
‘Dank u wel voor de bloemen en het parfum.’ Ze komt dicht bij zijn bureau staan, een bekende geur omhult hem.
‘Ik heb het maar aan de werkster afgegeven. Het geeft geen pas een jongedame op bed te bezoeken.’
Martje krijgt een kleur en zwijgt.
Hij vindt haar aandoenlijk, zoals ze daar verlegen staat. Natuurlijk is ze overrompeld door zijn gulle gaven.
‘Je moet eens naar mijn rozen komen kijken. Schikt komende zondag je?’
Elke zondag schikt Martje.
‘Om drie uur?’
‘Drie uur is goed.’
| |
| |
Kan ze het huis vinden?
‘O, ja. Iedereen kent het huis op de heuvel.’
Hij kijkt haar na als ze naar de deur loopt. Welke maat schoenen zou ze hebben? Mama had kleine, sierlijke voetjes.
Hij heeft Nellie gevraagd de kleine tafel op het terras te dekken, hij verwacht bezoek vanmiddag. Nellie heeft éclairs gehaald en ze in de keuken op de Chinees porseleinen gebakschoteltjes gelegd.
‘Eclairs. Weet je nog dat mijn moeder daar zo van hield?’
Nellie knikt, poetst de zilveren vorkjes op en legt ze op het dienblad.
‘Dank je Nellie, je kunt nu wel gaan. De thee laat ik mijn bezoek wel zetten. Voor jou is het tenslotte ook zondag’, glimlacht hij naar haar.
Sinds mama dood is, praat hij vaker dan vroeger met Nellie. Mama was altijd aardig tegen haar, maar achtte een gepaste afstand noodzakelijk. Hij bedacht dat het moeilijker werd afstand te bewaren naarmate men eenzamer werd. Mama sprak nooit over haar eenzaamheid, dat was niet comme il faut. De naam van zijn vader werd nooit meer genoemd. Hij was in Parijs gestorven aan een hartattaque. Hij had de mauvekleurige brief onderschept. Maakte trouw elke maand een bedrag over. Nam op de fabriek de plaats van zijn vader in. ‘De jonge mijnheer.’ Zo wordt hij nog altijd genoemd.
Veel van de gesprekken die hij met Nellie voet beginnen met: ‘Herinner je je mama nog toe ze..., weet je nog hoe mama..., wanneer was het ook weer dat mama...’
En Nellie die alles nog weet, bezit de kiesheid hem niet te herinneren aan voorvallen die hij in het diepste donker heeft verborgen. Haar geheugen loopt nooit vooruit op het zijne. Zij helpt hem het beeld van mama zuiver en tot in alle details levend te houden. Maar alleen wanneer hij haar dat vraagt.
‘Dan ga ik maar.’
Hij loopt met haar naar de deur. Ze kijken vertederd in de brievenbus waar de koolmeesmoeder af en aan vliegt om haar jongen te voeden. Dan haalt Nellie haar fiets uit het tuinhuis. Bij het hek draait ze zich nog even naar hem om. Heft wat aarzelend haar hand op. Hij knikt vriendelijk. De groet van de meerdere voor de mindere. Mama's opvoeding bepaalt nog steeds zijn denken en handelen. Vandaag zal daar verandering in komen. Hij ziet het niet als verraad maar als eerbetoon.
Hij gaat de trap op. Op mama's kamer staan crèmekleurige rozen in een
| |
| |
kristallen bokaal, ze verspreiden een zware, zoete geur, een geur die, als hij de kast open doet, vermengd wordt met een lichte vleug Soir de Paris. Hij verschuift de japonnen, aarzelt tussen de smaragdgroene en de pauwblauwe. De stof ritselt tussen zijn vingers. Het was moeilijk om aan hetzelfde materiaal te komen. Even sluit hij zijn ogen. Een glimlach. Een lange witte hals. Een knoopje dat niet los wil. ‘Toe, help jij even?’
Hij gaat voorover op mama's bed liggen en fluistert haar naam in het kussen.
Martje staat voor de spiegel, haar handen gaan langs het kant van haar hoog opgesneden slipje, ze maakt haar lippen vochtig, tuit haar mond, houdt dan met een hand haar blonde haren omhoog, zet haar benen wat uit elkaar, buigt zich voorover, duwt haar spitse borstjes vooruit en haar billen achteruit, zoals ze het op tijdschriftfoto's gezien heeft, en is ingenomen met haar spiegelbeeld.
Ze heeft een nieuwe, strakke spijkerbroek gekocht, die ze alleen liggend kan dichtritsen, daarop draagt ze een braaf, hooggesloten, wit bloesje. ‘Het is juist de combinatie’, zei de verkoopster. ‘Het brengt mannen in verwarring twee uitersten in één vrouw verenigd te zien.’
‘Vooral zo'n man die niets gewend is’, denkt Martje.
Hij zal haar straks bij het hek opwachten. Dan kunnen ze eerst een kleine wandeling door de tuin maken. De rododendrons vormen een hoge wal, de rozen bloeien door het zeldzaam zachte voorjaar veel vroeger dan in voorgaande jaren. De merel drinkt op zijn vaste plekje bij de vijver, baadt zich in het ondiepe gedeelte en schudt parmantig zijn zwarte pakje uit.
O, wat kon mama hier van genieten. Uren zat ze op de bank onder de beuk. ‘Ik heb de witte waterlelie lief’, citeerde ze Van Eeden. Ze had zelf iets van een waterlelie, een bloem die zich opent voor licht en warmte, en zich sluit voor het donker van de nacht.
‘Ik heb de witte waterlelie lief’, herhaalt hij voor zich uit.
‘Hallo, daar ben ik.’ Ze staat zwaaiend naast het tuinhuis.
Hij was zo in gedachten dat hij haar niet eens heeft horen aan komen. Hij loopt snel op haar toe, drukt de uitgestoken hand en verbergt ternauwernood zijn teleurstelling over de spijkerbroek.
‘Ja, daar ben je.’
Het haar maakt veel goed. Ze heeft het opgestoken en langs de oren hangen goudblonde, zijige tresjes. Het haar. Het haar moet hij aanraken. Later. ‘Laten we eerst langs de rozen gaan.’ Hij pakt haar aarzelend bij de elle- | |
| |
boog. Mama legde haar hand altijd op zijn arm. Mama liep zo elegant met haar mand tussen de rozenperken, bewonderend, keurend, kiezend.
‘Voor u, o, nou prik ik me ook nog, hè verdorie, bloed op mijn nieuwe bloes.’
Ze heeft een van mama's lievelingsrozen afgeplukt.
‘Weet je hoe die roos heet?’ vraagt hij, toch wat geïrriteerd omdat ze hem er zo slordig heeft afgerukt.
Ze schudt haar hoofd en wrijft over de vlek.
‘Aimée Vibert, ook wel Bouquet de la Mariée genoemd.’
Het interesseert haar kennelijk niet. Mama kende alle namen, bloeiwijzen, geuren.
Martje keert zich van hem af, ziet de gedekte tafel op het terras, het zilveren theeservies, de rieten stoelen met de hoge leuningen, de kussens in dezelfde zachtgele kleur als de parasol. Ze ziet het huis, met zijn voorname, symmetrische bouw, de zonnewijzer midden op het gazon, het romantische prieeltje. Martje zucht. ‘Kom.’ Ze trekt hem aan zijn mouw mee in de richting van het terras.
‘Eerst wil ik je nog iets bijzonders laten zien.’ Hij laat haar door de gleuf van de brievenbus kijken.
‘Hè, bah, wat een enge beesten, zonder veren.’
‘Beesten’, dat zou mama nooit zeggen.
Hij duwt de naderende onrust weg en vraagt: ‘Zou je me een klein genoegen willen doen?’
Ze knikt, houdt haar hoofd een beetje schuin en kijkt hem afwachtend aan. Hij gaat haar voor. Hij gaat haar voor naar de kleedkamer van mama, waar de smaragdgroene tafzijden japon tegen de kastdeur hangt en de kleur en doffe gloed nog eens terugkomen in de spiegel. Mama's kleedkamer, haar hoogst persoonlijke domein, waar behalve Nellie nooit een andere vrouw binnen kwam. Hij wijst op de japon. ‘Zou je die voor me aan willen trekken? De schoenen staan eronder.’ Zonder haar antwoord af te wachten loopt hij naar de tussendeur en verdwijnt in de aangrenzende slaapkamer. ‘Als je gekleed bent, kom je hier. Ik heb iets heel moois voor om je hals en in je haar.’ Hij zegt het tegen de gesloten deur, gaat naar het raam, staart naar buiten, drukt zijn hand tegen zijn uit balans rakende hart.
‘Wereldvreemd, eenzelvig, een griezel, een moederskindje.’ De woorden wijken voor de doffe gloed van tafzijde, voor de glans van de fluwelen, groen met goud bestikte muiltjes.
Ze kijkt om zich heen, laat haar handen langs de potjes en flesjes op de
| |
| |
toilettafel gaan. Pakt de zilveren haarborstel op, legt hem weer neer. Draait de dop van het paarsblauwe flesje. Dan maakt ze langzaam de knoopjes van haar bloes los, haar vingers betasten de harde glazen bolletjes en ze geeft toe aan een opwelling.
‘Nog niet kijken’, roept haar schelle stem. Hij keert zich weer naar het raam. Als de deur opengaat hoort hij het ruisen, het ruisen als van verre veren, ruikt hij de geur, de vertrouwde geur die dichter, dichter bij hem komt.
‘Niet kijken tot ik ja zeg.’ Twee handen leggen zich over zijn ogen, hij voelt de lichte druk van een lichaam tegen het zijne.
‘Ja. Nu.’
Hij wankelt, draait zich om. Hij ziet de fonkelende ogen, die niet bruin, maar grijs zijn, de vochtige, half geopende mond, de losgeraakte haarpiek die slordig langs het hoofd hangt. Dan ziet hij de jurk die tot het middel open is en sluit zijn ogen voor de kleine, brutale borsten, de toppen die rood geverfd lijken, dat levende vlees, zo dichtbij, zo vreselijk dichtbij.
‘Toe, maak die knoopjes eens vast.’
Zijn handen glijden omhoog, naar haar hals.
Voorzichtig legt hij haar op het bed. Zijn handen trillen niet als hij de knoopjes vastmaakt. Ook niet als hij zacht de oogleden dichtdrukt, de schildpadkammen in het haar steekt, het parelcollier omdoet en vergeefs probeert een muiltje aan een voet te schuiven.
Hij strekt zich uit op de andere helft van het bed, neemt de koude hand in de zijne, wrijft met tedere, langzame bewegingen. Hij sluit zijn ogen. Hij haalt diep adem. Hij is volmaakt gelukkig.
|
|