| |
| |
| |
[Nummer 4]
Een partij schaak met dominee
* Bob v.d. Goen
Sentimentele jeugdherinnering: het smalle laantje in artis waar je tussen manshoog riet doorliep om te komen bij een hek waarachter volgens het bordje een kantjil, dwerghert uit Indië, moest huizen. Het dier was schuw en vertoonde zich bijna nooit buiten zijn nachthok. Maar ik wachtte urenlang, roerloos temidden van het hoge riet - nooit meer heb ik sindsdien zo hoog riet gezien behalve in de Japanse film die zich hier geheel in afspeelt - zo lang tot het dier zijn kop uit het hok stak. Ik floot zachtjes tussen mijn tanden en, werkelijk, het kwam naar het hek. Het trilde over zijn hele lichaam en stond op het punt om de vlucht te nemen toen ik mijn hand uitstak. Maar het wonder geschiedde: het strekte zijn nek uit en zijn vochtige neus raakte even mijn hand. Het was het mooiste dier dat ik ooit gezien had.
| |
| |
Dit kan helemaal niets met Cecilia te maken hebben. Ze was zeker niet verlegen en kon uitgelaten lachen zodat haar vader - die een hekel had aan harde geluiden - op bitse toon haar naam uitsprak, waarbij hij zijn lippen tuitte alsof hij een te zure vrucht uitspuwde. Toepasselijk of niet: het kwam bij me op toen ze de kamer binnenkwam. Het was hun huiskamer en ik was een vreemde indringer met het armzalige alibi dat ik wachtte op haar vader (de huishoudster had me binnengelaten). Niemand had haar ingelicht dat ik daar zat. Misschien had dit op zichzelf toch onbelangrijke feit haar ervan weerhouden om de kamer binnen te komen als ze het geweten had. En dan had ik niet toegestemd in een volgende partij ... Speculaties, zinloze speculaties.
Dit was het moment dat ik haar leerde kennen: de zon viel net iets anders door het tuinraam naar binnen dan een seconde geleden, er veranderde iets aan het patroon van schaduwen op het behang en de stoel waarin ik zat kraakte al voordat ik me bewoog. Ze stond midden in de kamer voordat ze me zag, te laat om de vlucht te nemen, slechts gekleed in een duster, nat ongekamd haar, blootvoets. Niets bijzonders, maar genoeg voor een meisje van twaalf om te schrikken van mij, al was ik meer dan drie maal zo oud en voor haar dus iemand van een andere planeet.
We hadden de dominee - haar vader - leren kennen kort nadat we in die buurt waren komen wonen - Virginie en ik. Het was een villawijk waar grote, ouderwetse, meestal wat vervallen landhuizen stonden. ‘VOORBIJ’ had ons huis met zijn geweldig overhangend dak en zijn monumentale hoge ramen kunnen heten en als ik de oprijlaan inreed kwam er een gelaten stemming over me: probeer het niet, het is voorgoed voorbij. Dominee Mellema was de enige in deze omgeving die in een modern huis woonde. De kerkeraad had besloten dat de oude pastorie niet meer paste bij het moderne rechthoekige kerkgebouw en had de nieuwe bij deze bouwstijl aangepast. De eerste avond dat we er op bezoek waren - om een of andere banale aanleiding, ik geloof een liefdadigheidsorganisatie waarvoor hij mijn financiële hulp wilde inroepen - had hij Cecilia voor mij verborgen gehouden. Wel klonk op de helft van de avond een snerpende gil. De dominee deed alsof hij niets gehoord had en zette het gesprek voort. Maar het gillen herhaalde zich zodat hij er niet langer onderuit kon. Hij vertelde dat het zijn vrouw was. Ze was niet erg genoeg voor een inrichting. Hinderlijk maar wie weet verschafte zijn kruis hem als dominee wat extra aanzien. Alle beetjes helpen. Om een of andere reden wilde hij een partij met me schaken en ik had dat in een onbewaakt ogenblik beloofd. Met het gevolg dat ik er
| |
| |
nu was, op het afgesproken uur, en ik moest nog wachten ook (waar hebben dominees het doordeweeks druk mee?). Ik had spijt van de afspraak en zat me af te vragen of ik nog kon weggaan. Maar daar was Cecilia, die van haar ene been op haar andere ging staan en onverschillige antwoorden gaf op overbodige vragen. Nee, ze snuffelde niet aan mijn hand. En ik hoorde ook niet de wind door het riet ruisen of zoiets. Maar er was iets anders aan de hand; iets heel anders, waarover ik nog vaak mijn hoofd zou breken.
Zoals dat gaat hadden we elkaar proberen te overtroeven in het afschilderen van onszelf als slechte schakers in de hoop dat de ander hem zou onderschatten. Toch geloofde ik dat er een andere reden dan het schaken moest zijn waarom hij mij gevraagd had en ik verwachtte half en half dat hij me iets onder vier ogen wilde zeggen, al kon ik niet bedenken wat. Over dat geld voor die instelling waren we uitgepraat: ik had hem een bepaald bedrag toegezegd. Mijn vrouw was van zijn kerk en dat ging me geld kosten, daar had ik me bij neergelegd. Maar wat hadden een oudere (of nee, zo oud kon hij toch niet zijn met zo'n jonge dochter) en een nog jeugdige (al was ik de veertig gepasseerd) ongelovige verder te bespreken? Ik had wel opgemerkt dat Virginie nogal bij hem in de smaak viel. (Hoe was Virginie? Blond, een stuk jonger dan ik, werd mooi gevonden, wat koel en niet erg intelligent. Ze reed paard of was te vinden in de buurt van de tennisbaan. Ach Virginie, dat ik jou nog eens tussen twee haakjes zou afdoen!) Maar ze was te jong voor hem en dan nog toevallig met mij getrouwd. En hij had zijn Amalia, al was die stapelgek. Ik werd niet aan haar voorgesteld en het was ook niet de moeite. Een keer kwam ik haar in de gang tegen, ze kwam uit de keukendeur. Ze liet van schrik een vaas uit haar handen vallen. Het water gutste over de vloer en temidden van de scherven lagen de narcissen voor mijn voeten. Ze gaf een gil en rende de trap op. Misschien had Mellema haar verboden beneden te komen. Haar gezicht had ik nauwelijks gezien. Maar dit bleek later geen beletsel om in een nachtmerrie wanstaltige vormen aan te nemen compleet met waanzinnige uitpuilende ogen, schuimbekkende mond en in razernij gescheurde kleding (met als enige opschik een narcis in het haar).
Onze eerste partij eindigde na veel blunders over en weer in remise. We waren allebei geen grootmeester. Hij vond het een interessante partij en ditmaal was ik het die voorstelde om onze séances voort te zetten (Cecilia had ik tijdens het schaken niet meer gezien). Hij deed hartelijk. Koffie en cognac. Virginie kreeg de groeten.
| |
| |
Op weg naar huis ging ik een boekhandel binnen en voorzag mezelf van schaakliteratuur. Ik begon de opening te bestuderen. Eerst de zuidelijke: Italiaans, Siciliaans, Spaans, waarna ik me nog verder waagde: Konings-Indisch. Ongemerkt begon het schaakspel me in beslag te nemen. In een verkeersknoop veroorzaakte ik bijna een ongeluk doordat ik aan een paar-desprong dacht om eruit te komen. De jonge Konings- Indische schone die overstak was bijna het slachtoffer wat jammer geweest zou zijn.
Niet alleen ik had me in de schaaktheorie verdiept, Mellema had hetzelfde gedaan. Ik merkte het aan zijn spel. Toch won ik een paar maal achter elkaar. Ik dacht al dat ik hem definitief eronder had, maar hij kwam terug en bracht mij een vernederende nederlaag toe. Die stille reserve had ik niet bij hem verwacht. Ik was zo uit het veld geslagen dat ik de volgende partij voorzichtig op remise aanstuurde, maar ik verloor weer. Op straat, toen ik naar mijn auto liep, zag ik Cecilia. Ze stapte net van haar fiets en nam haar schooltas van het stuur. Waarom liep ze me voorbij zonder mijn groet te beantwoorden? Had ze me niet gezien? Onmogelijk. Toch negeerde ze me. Het wond me op. Thuis kreeg ik ruzie met Virginie.
- Je hebt zeker verloren, zei ze.
Het was voor mezelf eerst nog onbegrijpelijk dat ik als man van veertig me bezighield met de vraag of een meisje van haar leeftijd me al dan niet vriendelijk aankeek. Dat ik was gaan schaken was nog te begrijpen. Van het drukke zakenleven - waarin ik door mijn volledige inzet fortuin had gemaakt - was ik opeens in de rust van het renteniersbestaan terechtgekomen. Maar was ik hiermee op slag seniel geworden? Gelukkig ontdekte ik al gauw een goede reden om me met het gedrag van Cecilia ten opzichte van mij bezig te houden. Er was iets merkwaardigs aan de hand: een korrelatie tussen de uitslag van de schaakpartijen en haar houding tegenover mij. Als ze jongensachtig de trap afrende met de bouvier achter zich aan (ik nam bij de deur juist afscheid van haar vader) en me straal negerend voorbijliep - alleen de hond nam nog even de moeite zijn tanden te ontbloten - werd ik me er pijnlijk van bewust dat ik net had verloren. Had ik gewonnen, dan was ze stralend en kon ik zelfs een ontspannen gesprekje met haar voeren, onderaan de trap, of in de huiskamer met de nietsvermoedende vader erbij, voor wie ik mijn woorden liet klinken alsof ze voor een kind bedoeld waren (een gedaante die ze voor haar vader natuurlijk ook had aangenomen). Toch wist Cecilia niets van de afloop van de partijen af; zover ik wist kende ze de spelregels niet eens en we spraken er nooit over waar zij bij was. Maar toen een partij in eeuwig schaak geëindigd was liep ze steeds heen en weer,
| |
| |
heel zenuwachtig, tussen de keuken en de huiskamer, hall en bovenverdieping, zodat de hond van opwinding begon te blaffen. En bij het weggaan botste ik in de gang tegen haar aan, ze deed haar mond open om me te groeten, maar bedacht zich en draaide zich om. Eeuwig schaak! Toen ik de hoek omliep, zag ik haar op het trottoir wéér aankomen, de pijnlijke situatie zou zich herhalen. Maar nee, het was een ander meisje, het enige dat ze met Cecilia gemeen had was het lange blonde haar. Toen de nabootsing dichterbij kwam, misvormden haar trekken zich tot een monsterachtig lelijk gezicht met scheve mond en ogen die naar me loensden. Ik stapte in mijn auto. Natuurlijk startte hij niet direkt. Het hoorde er allemaal bij.
Omdat Virginie gemerkt had dat ik steevast ruzie met haar kreeg als ik verloren had, drong ze erop aan dat ik ermee ophield. Maar ik kon er niet mee ophouden. Zelfs 's nachts, naast haar in bed, dacht ik aan Cecilia. Aan haar grijsgroene ogen vernauwd tot spleetjes, haar lippen net iets van elkaar waartussen het puntje van haar tong even zichtbaar was, de uitdrukking van haar gezicht als ze in afwachting van iets was; bijvoorbeeld het opvangen van een bal die onder tafel gerold was uitgerekend tot vlak voor mijn voeten (opzettelijk? Haar vader was woedend over de storing) en die ik haar toewierp. En ik kon me er niet van losmaken dat deze uitdrukking als twee druppels water leek op die van een volwassen vrouw in afwachting van iets anders: een kus. En dan weer stond ze vlak voor me, nu met wijdopen-gesperde ogen die me strak bleven aankijken en een halve glimlach die me scheen uit te nodigen - voor wat?
Het was avond en de zon stond al bescheiden in de hoek waar hij op dat uur behoorde te staan: tussen de enige boom die de tuin van de dominee rijk is en de daklijst van het huis ernaast. Maar in plaats dat de zon onderging kwam hij op. - De nachtzon komt op, zei Cecilia en ze plukte een blad van de boom. Natuurlijk een heel ander licht en haar vader kon er nooit tegen. Hij droeg een donkere zonnebril en nog moest hij steeds naar zijn hoofd grijpen. In feite was hij nu helemaal blind en we leidden hem tussen ons in, voetje voor voetje, naar de rieten stoel in de schaduw van de boom. Van schaken nu natuurlijk geen sprake. - Hij ziet ons niet, leken de lippen van Cecilia te zeggen. - En mama is toch gek, voegde ze er geruststellend aan toe, toen ze zag dat ik zag dat haar moeder uit het slaapkamerraam hing en haar mond opensperde voor een hysterische schreeuw.
Het was een van de weinige keren in mijn droom dat we onze gang konden
| |
| |
gaan. Bedoeld hiervoor was natuurlijk de ouderwetse roodlederen divan- bank, die al zolang voor ons klaarstond. Dezelfde waar ik al peinzend over een zet naar staarde, tegelijk speurend naar de afdruk die Cecilia's knie in het leer achtergelaten moest hebben van die keer dat ik er haar op aantrof (ze lag een stripverhaal te lezen, een been stak achterloos omhoog en slingerde losjes heen en weer; toen ze zich ervan overtuigd had dat ik het goed gezien had sprong ze plotseling overeind en verdween). Maar meestal kwam er iets tussen. Mellema bijvoorbeeld die gluiperig lachend een listige zet uitvoerde. Met een schok drong het tot me door dat ik verloren stond uitgerekend nu Cecilia haar gezicht platdrukte tegen het tuinraam en voor het eerst in haar leven aandacht toonde voor het schaakspel. Toen ik mijn hoofd omdraaide stond trouwens haar moeder ook al achter me. Ze stond gezichten te trekken en tekens te geven aan haar man en daarin had ze zo'n plezier dat haar ogen bijna uit hun kassen rolden. Dit hoefde ik niet te nemen en ik gooide de stukken door elkaar. Cecilia verborg haar gezicht in haar handen. Nooit, nooit meer zou ik de betovering nog kunnen verbreken. Ik zou de geheime combinatie niet vinden die mij toegang zou verschaffen tot haar lichaam. Maar haar bewaker had de stukken weer opgezet in dezelfde stand als ze stonden. Opeens zag ik het: mat in drie zetten. Ik strekte mijn hand uit om de winnende zet te doen. Maar ik had de macht over mijn spieren verloren. Mellema begon hatelijk te lachen en wees op mijn klok. Ik had nog een honderdste sekonde voordat de vlag viel ...
Zulke afschuwelijke dromen kwelden mij. Was ik hierheen verhuisd om tot rust te komen? Het schaken vergde meer van mij dan het zakenleven ooit gedaan had. Na elke partij was ik van plan om er voorgoed mee op te houden.
- Waar spelen we eigenlijk om?
Ik keek op van het schaakbord om te zien of die woorden werkelijk uit zijn mond gekomen waren. Dit was niet meer met zekerheid te achterhalen. Zijn mond was gesloten en hij keek me niet aan, maar staarde naar de nagel van zijn duim. Er was verder niemand in de kamer. Als hij het geweest was, was er een goede kans dat hij nog iets ging zeggen. Ik kreeg gelijk:
- We spelen nu vier maanden, bijna elke dag. Wil jij me wijsmaken dat je de stand niet hebt bijgehouden? Hij stond op en liep naar zijn buro. Uit een la nam hij een schrift en liet het mij zien. Er stonden twee kolommen getallen in. Het laatste was 100, zowel links als rechts. Het klopte. Ik wist de stand uit mijn hoofd.
- We hebben precies tweehonderd wedstrijden gespeeld. En de stand is
| |
| |
precies gelijk. Het is dus net alsof we nooit gespeeld hebben.
Half en half verwachtte ik dat Mellema zou zeggen dat het nu een goed moment was om er mee op te houden. Hij was me gaan haten en ik hem. Hij kon met goed fatsoen zeggen dat het hem teveel inspanning ging kosten. We konden net doen alsof we elkaar als vrienden gewoon bleven bezoeken, terwijl we allebei wisten dat we elkaar zouden mijden als de pest zodra er niet meer geschaakt werd. Maar dat betekende Cecilia nooit meer zien! Mijn verlangen naar haar was nog toegenomen sinds ik een paar dagen terug een wonder gezien had.
Begrijpelijk genoeg kwam ik zelden of nooit op de verdieping van het huis, waar de slaapkamers en de badkamer waren. Maar op een bijzonder warme zomerdag wilde ik me wat opfrissen en toen ik de deur van de badkamer opende: - inderdaad, de lezer heeft het al geraden, hij leest dit in een bepaalde logische rangschikking, voor hem is het niet de verrassing die het voor mij was - Cecilia, naakt, net uit het bad gestapt. Ze stond voor me met alleen maar wat schuim op haar venusberg en haar borsten en ze leek niet verschrikt. Er was tijd genoeg om elke centimeter van haar lichaam te bekijken - zo herinner ik me bijvoorbeeld de moedervlek op haar rechterdij en de vorm van haar navel - waarom had ze zich niet onmiddellijk in een handdoek gehuld? Ik had op dat moment het waanzinnige idee dat ze zich aan mij aanbood, dat ze daar zo stond om op mij te wachten. Waarom was trouwens de deur niet op slot geweest? Ik had maar een vinger hoeven uitsteken - maar op dat moment klonk een boosaardige schreeuw uit de slaapkamer. Zij greep naar een handdoek, ik mompelde iets, het moment was voorbij. Waarom sluiten ze dat soort krankzinnigen niet op?
Maar de stand was 100 tegen 100. De bleke domineeshand van Mellema ging de stukken opzetten voor de beslissende slag. Dominee had zojuist namelijk een duivels voorstel gedaan, toen hij me die getallen had laten zien was hij in een onbedaarlijk lachen uitgebarsten. Ik zat te wachten tot dit in een rochelende hoestbui zou overgaan zoals de laatste tijd wel eens gebeurde. Van zijn lachen had ik een afkeer, maar tekenen van lichamelijke aftakeling stemden me altijd hoopvol. Jammer genoeg wist hij zijn hoest dit keer te onderdrukken. In plaats daarvan een van zijn bekende, doorzichtige trucs: het kistje sigaren. Mij het kistje voorhouden (nonsens: hij wist dat ik niet rookte). Dan zelf opsteken en mij de rook toeblazen. Natuurlijk wist hij dat ik niet tegen sigarerook kon en ik in plaats van hij nu zou beginnen te kuchen. Op een ondoordacht moment had ik het laten merken en sindsdien
| |
| |
was hij steeds meer sigaren gaan roken. Hopelijk tastte het zijn longen aan. Nu hij achter een blauwe rookwolk minder goed zichtbaar was durfde hij verder te gaan.
- Je weet waarom we spelen, net zo goed als ik. Deze partij is de beslissende, de laatste.
Bij wijze van illustratie van zijn bedoelingen kwam het wezen binnen dat nominaal zijn vrouw was. Midden in de kamer bleef ze staan en keek verwilderd rond, alsof ze alles voor het eerst zag. Hij hoefde alleen haar naam te noemen en ze verdween haastig. Dit fantoom was niet nodig geweest om mij duidelijk te maken wat mijn inzet moest zijn. De zijne was nog minder moeilijk te raden. Hij hield me twee blauwdooraderde vuisten voor. Ik koos en op de handpalm lag een witte pion.
Ho, wacht eens even. Hadden we niet gewoon gelijk over kunnen steken, hij Virginie en ik Cecilia? Nee, want hij wilde zijn dochter niet opofferen en hoefde dat niet als hij mij versloeg. En ik? Ik moest hem verslaan en dit wat niet een obsessie naast die voor Cecilia, het was dezelfde.
Hij verdedigde Siciliaans, een subtiliteit die ik wel niet direkt van hem verwacht had, maar waar ik toch rekening mee had gehouden. Het was mogelijk dat hij gedacht had dat ik dacht dat hij vanwege de klankovereenkomst Sicilië - Cecilia Siciliaans te voor de hand liggend zou vinden om in de beslissende partij mee te openen, maar dan had hij zich misrekend: ik had me de laatste tijd speciaal met die opening beziggehouden. Maar bij de veertiende zet werd ik getroffen door een van die fatale luchtspiegelingen die elke schaker wel eens overvallen. Ik dacht een doorbraak te kunnen forceren, maar overzag een eenvoudige tegenzet. Ik raakte in een moeilijke positie, de gehate zwarte stukken drongen steeds meer op. Het zweet stond op mijn voorhoofd. En juist nu kreeg ik Cecilia in het oog, met een gietertje in de tuin bezig de bloemen te begieten. Een onwezenlijk plaatje was het, als een te opzettelijk gearrangeerde kleurendia en ja hoor, ze glimlachte er ook nog bij, iets te star weliswaar als iemand die strak in de lens keek - maar daarom niet minder aantrekkelijk. Ik schoof de dia weg door met mijn ogen te knipperen. De werkelijkheid van het schaakbord, ik was aan zet. Een hallucinatie: in drie zetten mat! Ik zou toch nog winnen. Maar al gauw zag ik dat ik me weer vergist had: hij kon zijn loper er nog tussentrekken. Ik stond vrijwel hopeloos maar besloot toch door te zetten. Als ik net deed alsof er mat voor hem dreigde, zou hij misschien een fatale vergissing maken. Ook hij moest op de toppen van zijn zenuwen spelen, al beheerste hij
| |
| |
zich uiterlijk.
- In drie zetten mat, zei ik. Mijn stem klonk alsof het mijn eerste woorden waren na vijf jaar eenzame opsluiting.
Hij werd lijkbleek, daarna paars. Toen begon hij over zijn hele lichaam te trillen. Eindelijk. Ik bleef doodstil zitten alsof één beweging van mij het wonder kon verstoren. Een verkrampte hand greep naar zijn stropdas alsof hij die van zijn lichaam wilde scheuren. Maar zover kwam hij niet.
- Mellema, zei ik met mijn allerzoetsappigste stem - heb je het benauwd? Ik wist dat mijn stem hem de genadeklap zou geven. Mijn hoop dat zijn hoofd met een klap midden op het schaakbord zou neerkomen werd niet helemaal vervuld. Maar hij zakte langzaam voorover, het rochelende geluid uit zijn keel klonk in mijn oren als de aanzwellende muziek bij het einde van een film. Zijn hoofd raakte de rand van het bord. Een onvervalste beroerte. Misschien had hij al eerder hiervan symptomen vertoond; Cecilia was in ieder geval niet geschrokken toen ze door de tuindeuren naar binnen kwam en met één blik het strijdperk overzag. Ze had een kinderlijk kort jurkje aan met een opgestikt kanten schortje en een blauwe band in het haar. Ze keek even naar haar vader. Deze bewoog nog en in een laatste stuiptrekking veegde zijn hand een toren en twee pionnen van het bord. De pionnen bleven op de rand van de tafel liggen, maar de toren rolde over het parket en beschreef een halve cirkel voordat hij stillag. Ze reikte me haar hand om me mee te voeren naar de lokkende tuin achter haar, of nee beter de divan, vertrouwd uit zoveel partijen; een bijna onmerkbare druk op haar hand was voldoende voor een kleine koerswijziging. Van boven klonk een langgerekte gil als een stoomfluit.
|
|