Sic. Jaargang 7
(1992)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
1Draadjes van draadjesvlees, velletjes, pitjes van druiven en aardbeien: mijn vader peuterde het kleine mesje uit zijn zakmes en haalde zijn gebit uit zijn mond. Met het mesje pulkte hij zijn prothese vrij van ongerechtigheden. Klaar. Het gebit mocht weer naarbinnen. Even maakten de kaken een vreemde, zoekende beweging en plop: de zaak zat weer op zijn plaats. Afsluitend reinigde mijn vader zijn zakmes met zijn zakdoek. | |
2Een vriend van mij verdiende enige jaren de kost als pianist op bruiloften en partijen. Hij was eens getuige van een bizar gezelschapsspel. Op een be- | |
[pagina 30]
| |
paald feest waren nagenoeg louter gebittendragers aanwezig. De ceremoniemeester verzocht alle gasten hun boven- en ondergebitten op tafel te leggen. Zulks gebeurde. De ceremoniemeester rommelde met zijn handen de gebitten doorelkaar. Hij telde af: één twee drie. Iedereen sprong op het chaotische assortiment af en begon te graaien en te passen. Wie als eerste zijn of haar eigen gebit weer in de mond droeg, zou de wedstrijd winnen. | |
3Anekdote. ‘Help me Jan, mijn gebit if in het water gevallen,’ brulde de radeloze baadster. De man en de vrouw wrongen ijlings twee schepnetjes uit de handen van hun kinderen en schrobden de zeebodem af. De man kreeg een vrolijke ingeving. Hij stopte zijn eigen valse tanden in zijn garnalennetje en riep triomfantelijk: ‘Hebbef, Lien!’ Gretig drukte de vrouw de prothese in haar kaken. ‘Nee, bah, jakkef,’ riep zij vervolgens teleurgesteld en ongevoelig voor enigerlei practical joke, ‘dit if mijn gebit helemaal niet’. Vol walging wierp zij de verkeerde tanden zo ver mogelijk van zich vandaan in de onpeilbare golven. (Zie ook Ethel Portnoy: Broodje Aap). | |
4Mop. ‘Wedden om een pilsje dat ik in mijn linkeroog kan bijten?’ vroeg cafébezoeker A aan cafébezoeker B. ‘Mij best,’ zei B. A haalde zijn glazen linkeroog uit de kas en kraste erover met zijn tanden. B haalde een biertje, A dronk het op. ‘Wedden om een pilsje dat ik óók in mijn rechteroog kan bijten?’ vroeg A nu. ‘Dat bestaat niet,’ zei B, ‘als je dat zou kunnen, zou je blind zijn!’ ‘Wedden?’ vroeg A nogmaals. ‘Akkoord,’ zei B. A haalde zijn boven- en zijn ondergebit uit zijn mond, nam de mondeloze tanden stevig in zijn rechterhand en klemde de prothese rond zijn uitpuilende rechteroogbal. ‘Haphaphap,’ klonk het uit zijn tandeloze mond. | |
5Parafrase. Een schaap: ‘Ik moest Hans Dorrestijn een tongzoen geven...’ | |
6Historie. Omstreeks 1980 droeg 20 procent van alle Nederlanders een gebitsprothese. Naar schatting had in 1980 de helft van alle 45-jarigen geen eigen tanden of kiezen meer in de bek. De geschiedenis van de prothetische tandheelkunde is lang. Hoewel men in de vorige eeuw het vervaardigen van | |
[pagina 31]
| |
kunstgebitten al aardig in de vingers had, bestond er nog geen bruikbare methode om tanden en kiezen van kunststof te maken. Menig graf werd enkel en alleen geschonden om het lijk de tanden uit de dode mond te slopen. Minder aanstootgevend en minder verboden was het delven buiten de gewijde dodenakkers: de slagvelden bij Waterloo werden vele decennia lang omgewoeld door de ivoorsprokkelaars, die de hofleveranciers waren van de gebitten van onze betovergrootvaders. | |
7Anekdote. Hun eerste nacht samen. Ze hadden gedronken en gekust en waren tenslotte spartelend in zijn smalle bed beland. Tegen 3 uur was zij doodmoe in slaap gevallen en teder had hij haar toegedekt. Om 5 uur werd zij wakker. Ze had dorst. Voorzichtig schoof ze zijn harige arm van haar lichaam en tastte ze door het donker naar het verkwikkende glas water dat ze de avond tevoren zo parmantig op het nachtkastje had zien staan. Beet! Ze ging rechtop zitten en dronk met grote, gulzige teugen. Met een zachte tik raakten zijn tanden andermaal de hare. | |
8Petite histoire. 1948. Na vijftig jaar regeren droeg Koningin Wilhelmina de scepter over aan Juliana. Zichtbaar ontroerd verscheen de Willemien met haar enige dochter op het balcon van het Paleis op de Dam. De oude koningin-moeder kuste de nieuwe vorstin van Nederland. Daarna vermande Wilhelmina zich, zij hief een krachtige vuist en riep: ‘Leve de koningin!’ In die met geestdrift en sentiment geladen seconde viel - ik ken het verhaal in vele toonzettingen, maar ik kies met animo voor de formulering van Jules Deelder: ‘d'r gebit uit d'r muil!’ | |
9Folklore als prelude. (Een deel van het lemma Tandpijn uit K. ter Laan: Van Goor's Folkloristisch Woordenboek) ‘Een levende kikvors, met de kop in de mond gehouden, neemt de pijn over. Ook kan men een doorn in de kies boren, tot er bloed komt en dan de doorn weggooien: wie hem opraapt neemt de pijn over. Als men de pijnlijke kies aanraakt met het beentje uit de achterpoot van een pad, houdt de pijn op (Eisden). In Waterland legt men ook warme pappen op de wang en men gebruikt ook zijn eigen water als mondspoeling. Ook raadt men iemand aan het vuil tussen zijn tenen op te snuiven. Het werkzaamste middel is een roestige spijker uit een gebruikte doodskist om in de kies rond te draaien.’ | |
[pagina 32]
| |
10Als mijn broer, mijn zusjes en ik naar het oordeel van mijn vader te lang talmden met naar bed gaan, greep hij naar het Grote Middel. Hij haalde de prothese uit zijn mond, nam het ding in zijn rechterhand en liet het happende bewegingen maken. Hij schoof zijn stoel achteruit, ging staan en joeg ons de kamer uit, aldoor dreigend met het losse klepperende gebit dat niets liever leek te willen dan zich vastbijten in ons treuzelende vlees. Gillend stoven wij in onze pyjama's de trap op. 's Nachts stapten we onze dromen binnen door een grimmige nepglazuren poort, die zich opende als een vizier en die versierd was met draadjes van draadjesvlees, velletjes en pitjes van druiven en aardbeien. |
|