als uitschot. Wat moest die jammerlijke man met mij aan? Wat viel er nog te zeggen? Wij leken acteurs die hun successtuk zó vaak hebben gespeeld, dat de binding met de tekst verloren is gegaan: een kleine achteloosheid, en zonder het te merken slaan ze een vol bedrijf over.
‘Ja, meneer Bunder. Dat wij elkaar tóch weer ontmoeten. Ik heb u al minstens driemaal de toegang tot het museum moeten ontzeggen wegens het uitschreeuwen van waterstanden, slotkoersen, marktberichten, nu ja, u weet het zelf het beste...’
‘Ik wijs erop dat ik mij ditmaal niet in het museum bevond. Ik stond in de tuin en heb mij beperkt tot de Vogeltjesdans en het baanvak Assen-Emmen. Welk verstandig mens kan daar aanstoot aan nemen?’
Tjonge, wat werd die man oud, je zag het verval toeslaan. Problemen met de stoelgang waarschijnlijk. Hij zette zijn bril ook alweer af, nu nam hij me waar als een vlek. Moest ik dat accepteren, dat ik als een vlek werd beschouwd?
‘Het gaat niet om wát u roept, maar dát u roept. Niemand kan tegenwoordig het museum bezoeken zonder te worden afgeleid door uw getier, of dat nu over koelhuisboter gaat of over de crisis in Cambodja of het baanvak Assen-Emmen...’
De man wist zich volstrekt geen raad met zijn figuur. Bril maar weer op. Hij bood me een directiesigaar aan en vervolgde op de toon van een arts in een gekkenhuis: ‘U kunt me vast wel een verklaring geven voor uw gedrag, kom nou, meneer Bunder, kom nou toch, laten we praten van man tot man.’
Een sigaar van die klasse verdient volledige aandacht en ik gaf derhalve te kennen niet in een discussie te willen treden. Het was waarachtig al genoeg dat dit onvrijwillige bezoek mij een been ging kosten. Welk zou ik nemen, links of rechts?
‘Als er dan volstrekt niet met u te praten valt, meneer, ontzeg ik u bij deze de toegang tot het museum én de tuin. Ik zal de plantsoenendienst erover inlichten. Mocht u hier nog eens worden aangetroffen, met of zonder valse baard, roep ik de politie: houdt u zich dat voor gezegd.’
Ik achtte het onderhoud daarmee beëindigd en vertrok. Het aardige van alles is, dat de directeur van zijn standpunt uit volkomen gelijk heeft: ik erger de bezoekers mateloos. Maar dat standpunt is geheel on-artistiek. Ik kon die man toch niet vertellen wat er gebeurd was? Hij zou in staal zijn geweest, kunstmatige ademhaling toe te passen op het schilderij in kwestie. Het is een zegen dat de directeur geen flauw idee heeft van mijn levenslange vriendschap met Johan. Wij kenden elkaar van de lagere school af; toen