Speurneus Venema zit op een verkeerd spoor. De inlichting over Luceberts werkplek in Duitsland heb ik uit een brief van Lucebert zelf, aan de vooravond van de voltooiing van Geen letterheren. Venema zou die brief kunnen inzien indien ik lieden van zijn allooi ooit in mijn woning toeliet.
Dat ik Lucebert in een zo laat stadium nog om inlichtingen had te vragen maakt tevens aannemelijk dat een ander (zonneklaar!) model stond voor de alleswetende ‘Floris' uit Hugo Claus’ Een zachte vernieling. Ik had trouwens tijdens de door Claus ‘beschreven’ periode geen deel aan de belevenissen van de Parijse coterie; in Amsterdam eisten mijn eigen besognes mij op. Over Hans Andreus' gedrag tijdens de oorlog vernam ik alleen ooit bij geruchte en ik verdacht Andreus zelfs in dit verband van interessantdoenerij om de ‘inktspatten’ in zijn gezicht te verklaren. Informaties bij biograaf Jan van der Vegt, die mij dienaangaand al geruime tijd geleden schriftelijke vragen stelde, kunnen dit bevestigen. Overigens: dat diens Andreusbiografie nog steeds niet is verschenen maakt sterk aannemelijk dat zijn aanpak degelijker is dan die van ‘chroniqueur’ Venema.
Verder: ik telefoneer mijn leven lang al niet ‘uren met vrienden’ of wie dan ook, omdat ik aan de handicap laboreer die men ‘telefoonangst’ noemt. Ik heb nimmer in mijn aardse bestaan een dagboekje van ook maar één bladzij bijgehouden. Ik bezit geen ‘onoverzienbare collecties’ brieven en documenten: mijn verzamelwoede is anders gericht. Ik lijd aan een bijna ziekelijk gevoel voor andermans privacy, moet mij dwingen om zelfs bij mijn oudste vrienden op bezoek te gaan. Ook de menselijke eigenschap van nieuwsgierigheid is mij goeddeels vreemd en op het mij toegeschreven ‘snuffelen in laden en kasten’ kan ik alleen maar ‘nou moe’ zeggen. Het is er allemaal zo deerniswekkend naast