kunnen zitten. Eens per maand komt de exterminator in ‘ons’ gebouw de kakkerlakken uitroeien, staat er op een bordje in de hal. Als we 's avonds uit het centrum terugkeren, is het altijd maar afwachten of je heelhuids je voordeur haalt. Soms staat de politie met getrokken revolver onder de brandladder van de overburen, dan weer wordt er gevochten om de divan.
We hebben de kamer gehuurd van een lerares die in de zomermaanden zingt op een love boat op de Canadese meren. Joe, die bemiddeld heeft, brengt ons en zegt dat hij ook geen idee had. Over de buurt niet, noch over de kamer. Na lang zoeken ontdekken we dat het tweede bed vanonder het eerste tevoorschijn getrokken kan worden. Dan geeft Joe ons de sleutel van de voordeur. Alle drie. De volgende dagen komen we tot de conclusie dat onze zingende gastvrouw aan een lichte vorm van verzamelwoede of hamsterdrift lijdt. Ik tel in de badkamer veertig doosjes voor contactlenzen (alle leeg), onder de tafel onder een laken ongeveer een kuub frisdrank (vol), in een kast toch minstens tweehonderd paar schoenen en laarzen, in een doos de lege verpakkingen van panty's.
Verder nog genoeg spuitbussen om het gat in de ozonlaag voor de helft te verklaren. Een maand lang voelen we ons alsof we in de plastic zak van een ander leven.
Niemand weet wat er in de plastic zakken van de bag ladies zit, zelfs Joe niet. Niemand weet waar de bag ladies slapen, zelfs niet in onze straat, al heb ik wel het idee dat de afvalcontainer onder de brandtrap bewoond wordt. En niemand heeft ooit de wereld van de bag ladies kunnen doorgronden, zelfs Kurt Vonnegut niet, al komt die wel heel dichtbij. Samen met Mary Kathleen komt de hoofdfiguur van Jailbird tenslotte in de ingewanden diep onder de grond van Grand Central Station.
‘Hier woon ik, Walter,’ zei ze.
‘Wat zeg je?’ vroeg ik.
‘Je zou toch niet willen dat ik buiten slaap? Of wel?’
Bij gebrek aan werkelijkheid zijn de bag ladies onderdeel geworden van de stadsfolklore. Zodra het nacht wordt, zoeken ze hun huiskamertjes op, die zich in de moderne legenden altijd onder de grond bevinden, in de darmen van de stad die nooit slaapt. In afgesloten delen van het subway-stelsel, in de gewelven onder Central Station of het Empire State Building, desnoods in de geheimste delen van ondergrondse parkeergarages waar de buizen van het ventilatiesysteem ruim genoeg zijn. Daar trekken ze de ene kartonnen doos onder de andere uit, drinken ze hun overdag gevonden blikjes fris leeg, en vragen ze zich af wanneer de kakkerlakken uitgeroeid worden. Let wel: dat zeggen de stadslegenden. De werkelijkheid is waarschijnlijk minder aangenaam. In Vonneguts werkelijkheid is Mary Kathleen de presidente van een multinational.
Drie jaar later. Nogmaals New York. Twee weken Brooklyn in een plastic zak die nog zo goed als leeg is. Dozier - een voornaam die in het zuiden veel vóórkomt, zegt hij - heeft pas