sonnettenstrijd met de poëtaster Gaspare Múrtola ertoe dat deze hem midden in Turijn in een vlaag van woede met een revolver probeerde neer te schieten: toen Múrtola, die per ongeluk iemand anders had geraakt, ter dood veroordeeld werd, toonde Marino zich van zijn beste kant door voor zijn rivaal met succes gratie te bepleiten.
In 1615 verhuisde de dichter naar Parijs, waar hij door de regentes Maria dei Medici en door Lodewijk XIII werd geprotegeerd. Zijn literaire ster steeg tot grote hoogte: hij werd alom bewonderd, uitgenodigd en bejubeld. En vooral toen hij in 1623 in Parijs zijn hoofdwerk, de Adone, publiceerde, kende zijn roem al spoedig geen grenzen meer. In 1624 keerde hij terug naar Italië, waar hij als een vorst en een triomfator werd ingehaald. Een jaar later stierf hij in zijn geboortestad Napels.
Giambattista Marino kan zonder meer als een veelschrijver worden geëtiketteerd. Hij schreef duizenden en duizenden bladzijden poëzie, variërend van satire tot lyriek, van epigram tot pastorale, van lofzang tot elegie, van idylle tot gebed, van kunstbeschrijving tot godendicht. Daarnaast staan er nog een aantal verhandelingen over muziek, schilderkunst en godsdienst op zijn naam, alsmede een indrukwekkende verzameling brieven. Negentig procent van wat hij heeft geschreven is voor ons alleen nog maar van belang als tijdsbeeld. Wie de Italiaanse barok bestudeert komt vroeg of laat Marino tegen, niet alleen op het terrein van de literatuur (waar hij zelfs een stroming, het Marinisme, in het leven riep), maar ook op dat van de muziek, de beeldhouwkunst, de schilderkunst en de cultuur in het algemeen.
Zijn meest bekende werk is de Adone, een lang gedicht in 20 zangen en 45.000 verzen over de liefde van Venus voor Adonis. Het verhaal zelf, dat relatief gezien maar een klein deel van het geheel beslaat, wordt overwoekerd door vele uitweidingen, zijsprongen, tussenvoegingen, borduursels en beschrijvingen. In deze lukrake en brokkelige structuur ligt de grote zwakte van de Adone: het werk bezit geen eenheid, noch van handeling, noch van fantasie, noch van inspiratie, noch van karaktertekening.
Dat de naam Marino desondanks in zijn tijd met goud werd geboekstaafd, komt omdat zijn dichterschap naadloos aansloot bij de poëtica van de barok. Hij wilde, zoals hij het uitdrukte, ‘behagen aan de mensen die leven’, en hij zag als belangrijkste opdracht van de dichter ‘het wekken van verbazing’. En verbazing wekken kon hij, en kan hij nog steeds: zijn verskunst is één onafgebroken bravourestuk van technische hoogstandjes, gedurfde metaforen en miraculeuze klankeffecten, uiterst knap en virtuoos, maar zonder veel innerlijke bezieling en diepgang. Zijn raffinement en versvernuft berusten op een intellectualisme dat zijn poëzie, ondanks de aanwezigheid van overdonderende staaltjes van technisch kunnen, menselijk gesproken kil en steriel maakt.
Dit wil niet zeggen dat er bij Marino