| |
| |
| |
Bij de dood van Aunt Ivy
r. spijkerman
10 december 198..
Vreemd, dat ik niet veel gevoel uit mijn hart voel stromen, dat met de situatie zelf te maken heeft. Ivy mijn oude engelse tante in het ziekenhuis opgenomen en vermoedelijk stervende. Alsof mijn moeder opnieuw sterft, alleen nu lijk ik onbewogen.
Om half twaalf verschijnt de gestalte van mijn broer voor het raam. Wij nemen afscheid en vertrekken. Terwijl Jimmy agressief doorrijdt om de boot te halen, pakken wij de draad op van ons contact. Een gesprek tussen broers, met elkaar verbonden door een gezamenlijk verleden, waar zij zelf het fijne niet van weten... ‘Gewoon klote’, zegt Jimmy met een verbeten gezicht. Een collega op de zaak heeft hem in diskrediet proberen te brengen bij zijn superieuren. De mond van mijn broer een dunne streep. Ivy zoals ik haar kende kon een zelfde mond trekken na een van die vreselijke hoestbuien van haar. Ik voel opnieuw diezelfde mengeling van weerzin en medelijden.
De zee is ruw. Ons partijtje schaak lijkt meer op een gedachtenloos schuiven met de stukken dan op een serieuze partij. Het eindspel moet het doen maar door dat kleine roze pilletje, dat mij moet beschermen tegen zeeziekte, kom ik niet verder dan wat doorzichtige combinaties.
Ons gesprek kabbelt. Ons gezamenlijke verleden. Seksualiteit. Wel of niet voorgelicht zijn door mummy en daddy, en wat voor gevolgen dat voor ons leven heeft gehad. Mijn moeder hoopte op een meisje en baarde eerst Jimmy nog en toen mij. Ivy was altijd jaloers geweest op haar zuster. De verklaring van mummy was, dat zij wel kinderen kon krijgen, terwijl Ivy kinderloos was gebleven.
De regenvlagen kletsen hard tegen de ruiten van de patrijspoorten. Af en toe klinkt het gekletter van glazen, die van een tafeltje donderen bij een onverwachte zwieper van de woedende zee. Ivy, de enige die nog over is van de vorige generatie. Sinds de dood van mijn moeder heb ik haar nog elk jaar opgezocht in haar kleine witte huisje. De ontroering wordt elk jaar sterker. Zij vormt als het ware de enige schakel die mij nog verbindt met mummy. Grote dampende koppen thee, een geur van zoete zeep, gekreun bij het opstaan of
| |
| |
bukken, de dikke vingers krom van de rheuma, de engelse tongval en haar bijna cynische humor, waaronder een diepe affectie schuil gaat, die vooral niet aan de oppervlakte mag komen.
Hoewel zij vaak badinerend spreekt over mijn moeder, neem ik haar dat niet kwalijk. Wat zij mummy verwijt is (je zou het ook kunnen interpreteren als een wat ongelukkig gebrachte hartelijkheid) dat ze trouwde met mijn vader en dat zij zo stom is geweest om hem zeven kinderen te baren. Haar vroege dood wordt door Ivy uitsluitend gezien als een gevolg van dit konijnenbeleid. Iedereen wist toch, dat mummy een hartafwijking had. Kerk of geen kerk, er zijn grenzen aan dit soort regels. De schuld legt zij misschien wel het meest nog bij die vader van mij, die niet anders was en geen haar beter dan mannen nu eenmaal zijn in haar ogen.
Als wij in Dover aan komen is het reeds donker. De ontscheping verloopt zonder problemen. De douane-autoriteiten laten ons met rust. Wij rijden vastberaden naar het Noorden en laten Londen links liggen.
Na vier uur rijden bellen wij aan in Glemsford bij Mr. en Mrs. McIvor. Een hartelijke ontvangst van twee mensen, die ons nu voor het eerst ontmoeten. Tante Ivy werd het witte huisje te zwaar, toen haar man overleden was, Haar rheuma tastte haar loopvermogen steeds verder aan. De plaatsing in een bejaardentehuis leek onafwendbaar, totdat zij in het dorp hoorde over een echtpaar, dat een nieuwe huurder zocht. Zij boden eventueel volledig pension en verzorging.
Janet McIvor druk pratend, soms hiermee haar nervositeit, verlegenheid en twijfel maskerend, John, rustig binnensmonds mompelend. Veel sigaretten, de een na de ander uitgedrukt in de overal aanwezige asbakken. Het onderwerp dat ons in gesprek samenbindt, mijn oude tante Ivy. Hoe Janet haar aantrof in de badkamer met een paarsblauwe buik, niet meer in staat overeind te komen. John moest er aan te pas komen om haar uit de badkamer te krijgen. De dokter kwam, de ambulance volgde. De moeizame gesprekken daarna met de artsen om zich een idee te kunnen vormen over wat er nu eigenlijk aan de hand was met haar en wat dat zou gaan betekenen voor de komende tijd. Wel of niet haar familie in Holland waarschuwen, dat was het moeilijkste geweest. Uiteindelijk de knoop doorgehakt en gebeld.
Nu weer de twijfel, of het wel echt nodig was geweest om ons te laten komen, omdat Mrs. Proctor vanmiddag zo goed was en zo helder. Je ziet het wel vaker bij mensen, juist voordat het afloopt, zo'n opleving.
Een verademing, even alleen, vrij van die woordenstroom, waar je naar moet luisteren of je wil of niet.
Wij krijgen Ivy's kamer toegewezen. John heeft de oliekachel aangemaakt voor ons, waardoor de vochtige kou langzaam wegtrekt. Ik slaap in het bed, dat van Ivy is geweest, en nog steeds van haar is. Aan de muur stille getuigen
| |
| |
van haar leven. Op de schouw een foto van haar favoriete hond. Een klein fel ogend beestje, dat zich alleen liet aaien door zijn baas. Ivy was daar trots op. Zij hield niet van die beesten, die allemans vrienden worden. Zelf ging zij er prat op alles behalve een allemans vriend te zijn. Als we na het eten bij de open haard wat natafelden en zij oude familieverhalen vertelde, zat dat hondje op haar schoot en af en toe werd het verhaal dan onderbroken voor enige liefkozende kalmerende woorden tegen het koele mormel, dat tegen je gromde vanaf het brede gemoed. Als het dier je niet beet wanneer je het voorzichtig probeerde te aaien was dat iets dat voor jou pleitte volgens tante Ivy en was je door een ondoorzichtige ballotageprocedure heengekomen en definitief toegelaten tot haar wereld.
Op tafel een foto van haar Percy met wie zij veertig jaar of was het vijftig(?) heeft geleefd en geruzied. Dezelfde oom Percy die mij voor het eerst bier leerde drinken.
Hij heeft het niet gehaald. Eerder nog dan zij verliet hij het toneel. De verzorging van Ivy was hem teveel geworden. ‘Your aunt Ivy’ sprak ie altijd over en meestal gaf hij dan aan wat zij het liefste had dat er de volgende dagen ging gebeuren, en met name of mijn gezelschap nog langer op prijs werd gesteld gezien de enorme inspanning, die de beide oudjes zich moesten getroosten om mij een beetje behoorlijk te ontvangen in hun kleine witte huis.
| |
11 december
John klopt ons om acht uur wakker. De dag begint echt. Om negen uur ontbijt. Om half elf op weg naar Berry St. Edmunds, waar het streekhospitaal is. Janet voorop. Drie gangen door, verlate gangen, nergens personeel of patiënt te bekennen. Een trap op en nog eens twee lange gangen.
‘Even wachten Mrs Proctor wordt juist verzorgd.’ Ik denk hierbij aan bloed, veel bloed en ontlasting die zij heeft laten lopen en voel mij verdrietig.
Haar ogen vallen me het eerste op. Het bruin gipsachtig verkalkt met het lichte wit van blindheid. Ze kijkt naar me alsof zij in de verte staart. Ze huilt geluidloos en klampt zich vast aan de stem van Janet om weer tot rust te komen. Haar rechterarm in verband, waarin het infuus. Haar linkerarm helemaal paars van de bloedtransfusies en tests die zij heeft moeten ondergaan. Kussen, ik durf haar nauwelijks aan te raken, aai haar voorzichtig, bang haar ergens pijn te doen. Verwarring bij Ivy rond de kwestie, dat zij ervan overtuigd is in een ander ziekenhuis te liggen. Wie heeft haar zonder haar instemming overgeplaatst? Zij had maar liggen wachten en wachten op de ‘boys’ van Holland. Bovendien werd ze maar niet verzorgd en lag ze er voor haar eigen gevoel half naakt bij. Ook had zij ons drie uur eerder verwacht en toen dat zolang duurde gedacht aan een ongeluk, wat dan weer haar schuld zou zijn, omdat ze ons nooit had mogen vragen om over te komen. In haar verwarring had zij aangenomen dat de overvliegende vliegtuigen die zij hoorde, een zoek-aktie waren
| |
| |
begonnen om ons op te sporen. Haar gedachten concentreren op het hier en nu, op ons en Janet in deze kamer lukt moeizaam. Telkens probeert ze mijn hand te pakken en fluistert dan iets wat ik net niet thuis kan brengen.
‘Zegt ze nou Percy darling tegen mij?’ Ik durf het niet echt hardop uit te spreken. Dat ze in mij haar eigen Percy ziet is op zich natuurlijk vreemd. De mogelijkheid dat ik in die hoedanigheid word aangesproken ontroert me. Jimmy roept extra hard tegen haar over de groeten van alle kinderen. Ik kan geen woord uitbrengen en houd heel voorzichtig die koude inwitte hand vast.
Janet is geweldig. Zij straalt rust uit, relativeert alles en weet haar met haar sterke stem geleidelijk terug te brengen naar de situatie zoals die is. Even verdwijnt het verdriet uit haar gezicht en informeert zij naar thuis en de kinderen. Ze wil met Janet en haar hele familie naar Holland komen en vertelt met iets van haar oude humor over de dokter die zolang haar hand had vast gehouden, dat zij er bijna iets van ging denken. Ik laat het gesprek volledig aan Janet over. Mijn bijdrage bestaat uit een verkrampte glimlach en vochtige ogen, als Ivy haar ogen op mij richt.
Het licht in de kamer is fel en de verwarming waar ik tegen leun veel te heet en toch is er koude in de kamer.
Of ze ons nog zal zien voor we terug gaan en of we binnenkort weer in Engeland zullen komen. Dat ze een lijst heeft gemaakt van de dingen die moeten gebeuren als het eenmaal zover is...
‘Als Percy er nog maar was...’ verzucht zij. Zijn foto ontroerend jong nog en levensvatbaar op het tafeltje naast haar bed.
Dan houd ik het niet meer uit en stel voor om ons bezoek te beëindigen. Een uur van zestig minuten is echt genoeg. Trouwens voor haar ook, dat kun je zien. Ze wordt bleker en het praten verloopt steeds moeizamer.
Zo veraf, zo lag eigenlijk de manier waarop ik afscheid neem. Ik kijk nog even door het raampje van de deur en zie haar gezicht wegvallen in onbestemde pijn, haar ogen weer dof, haar armen los langs haar lichaam.
| |
19 december
Om 20.31 vertrekt de intercity richting Hoek van Holland. Ik zit in een hoekje en probeer tot rust te komen. Ivy is afgelopen vrijdag gestorven. Op het moment, dat ik Janet belde om te horen hoe de operatie was verlopen, kwam het bericht over haar dood door vanuit het ziekenhuis. Janet brak in huilen uit en moest de telefoon aan haar man laten met wie ik afsprak later op de avond nog eens te bellen.
Met een onbestemd gevoel van droefheid, die ik vergeefs probeerde weg te drukken, belde ik daarna mijn broers en zuster op om het definitieve bericht van Ivy's dood door te geven.
Inderdaad de kaars is uit, de laatste verbinding met onze wortels, met mummy
| |
| |
vooral, definitief doorgeknipt, nu ook haar enige zuster overleden is.
De boot is groter en luxueuzer dan ik gewend ben. Accomodatie voor tweeduizend passagiers. Bars, winkels, bioscopen aan boord. Een casino en zelfs een disco-vloertje met een heuse discjockey zo overgekomen van radio Carolina. In de bar 2 biertjes gedronken met een duffe kop, de mensen observeren, wegkijken als ze mijn kant opkijken. Uitzichtloos en suicidaal, de sfeer op zo'n luxe boot.
Twee stoelen verder kijkt een oudere man alsmaar mijn kant op in de hoop op een praatje. Ik zie wel dat hij aangeschoten is en ontwijk zijn blikken. Ik had eerder al gezien hoe hij geprobeerd had zijn kletsverhalen te slijten aan mijn overburen. De man had na korte tijd zelfs het initiatief genomen bij hen aan te schuiven aan tafel. Zij losten dit echter soepel op door de speelkaarten opnieuw te delen en hem letterlijk buiten spel te zetten. Ongure types schuiven langs mij heen de bar in en drentelen wat rond alsof zij op zoek zijn naar een onduidelijk soort handel. Gezinnen met jonge kinderen, vader voorop, trekken aan mij voorbij op zoek naar een hoekje om zich daar definitief voor de duur van de reis te installeren.
Mijn hut is weliswaar klein maar betekent in ieder geval privacy.
‘Ivy waar ben je? Wat is er nou zo erg aan? Je wilde toch allang dood?’ Ik voel mij leeg, en staar in de donkere nacht zonder beelden die opkleuren.
| |
20 december
Janet is blij dat ik er ben en dat zij de verantwoordelijkheid voor de situatie met mij kan delen. Wij gaan direct aan de slag. Telefoontjes naar de bank, en naar de begrafenisondernemer, dat ik gearriveerd ben. Ivy's testament doornemen en nagaan of alle in het testament vermelde stukken inderdaad aanwezig zijn. Ik beslis over een tekst die voorgelezen moet worden tijdens de uitvaartdienst. We stellen de datum en het tijdstip vast waarop de crematie zal plaats vinden. Akelig maar noodzakelijk... de plastic zakken worden in mijn bijzijn geopend, die het ziekenhuis heeft teruggezonden met haar spullen.
Ik ga globaal haar correspondentie na op relevantie voor haar huidige positie als overledene. Tussen de bedrijven door stoot ik op allerlei kleine details, die mij raken en terugvoeren in de tijd. De wandelstok bijv., van zwart ebbenhout met een zilveren rand juist voor dat het rechte einde van de stok afbuigt naar de handgreep. Deze wandelstok is in Nederland geweest, in de Josephstraat. Ik was buiten aan het spelen, toen voor ons huis een taxi stopte en iemand zich met deze wandelstok moeizaam uit de auto overeind hees. Een oude dame met spierwitte haren en een delicaat gezicht, waarin van die ogen, die je mee nemen op een melancholische reis door een ongekend verleden. Dat kwetsbaar ovaal was het gezicht van mijn grootmoeder, Ivy's moeder, de moeder van mijn moeder.
| |
| |
Tussen haar paperassen zoek ik naar de brieven van mummy. Er moet iets zijn in dat verleden van mijn ouders, daar ben ik van overtuigd. Iets waar wij geen weet van hadden als kind maar dat de stemming van ons gezin blijvend heeft bepaald. Sporen zoeken van een ontoegankelijk verleden, nu daddy en mummy allebei dood zijn en nu ook Ivy niets meer kan toevoegen aan het beeld dat ik reeds heb, maar dat vaag is en niet stoelt op traceerbare feiten. Eindelijk alles begrijpen door de vermoedelijk toch zeer openhartige brieven van zuster tot zuster. Minimaal eens per week viel er zo'n brief bij ons in de bus. Aanvankelijk toonde ik alleen interesse voor de exotische postzegels uit een onbekend Caribisch koloniaal wingewest van Engeland. Later vroeg ik mij af wat mijn moeder haar zuster toch allemaal te schrijven kon hebben elke week. Brieven van vier tot zes kantjes waren heel gewoon. Als ik alleen al uitga van de tijd dat ik er weet van heb en nog thuis woonde moet het gaan om een gigantische hoeveelheid. Ik tref geen enkele brief aan van mummy bij haar spullen.
Bij de verhuizing van Ivy naar Janet, toen moet er toch iets mee gebeurd zijn!? Iemand moet het besluit hebben genomen om ze weg te gooien of te verbranden zonder de bijzondere waarde te beseffen van deze zusterlijke ontboezemingen. Of zou Ivy heel bewust hebben aangedrongen op vernietiging van dat wat voorbij is en nooit meer terug komt? Zou zij haar zuster hebben willen beschermen voor mogelijke herinterpretaties van een ogenschijnlijk deugdzaam huwelijk?
De man van de bank komt binnen, Samsonite-koffer en gekleed in een statig grijs kostuum met vest. Hij komt snel ter zake.
Geen detail wordt overgeslagen. Plechtig leest hij de originele akte voor van Ivy's testament en vraagt aan mij na iedere passage of ik de strekking ervan begrijp, iets, dat mij wat overdreven aandoet, maar wat hij ambtelijk noodzakelijk acht, om te voorkomen dat ik niet in tweede instantie met bezwaren kom of het dokument later alsnog zou gaan aanvechten. Ivy's testament is typerend voor de Noble-familie. Het ‘grote geld’ gaat naar de familieleden in Holland, het ‘kleine geld’ naar de mensen, die voor haar gezorgd hebben en haar in haar laatste levensjaren nog wat liefde en huiselijkheid hebben geboden. Van echt geld afstaan is zelfs geen sprake, als je ziet dat het hier donaties betreft als een vooroorlogse bontjas, een stola van vossenbont, een paar koperen oorbellen, welke schenkingen zij heeft bestemd voor Janet degene, die haar heeft opgevangen en verzorgd.
Janet kan dat ‘grote geld’ ontzettend goed gebruiken en hoewel tevreden met deze wilsbeschikking voor mezelf en mijn familie, bespeur ik er toch een starre onredelijkheid in waarvoor ik mij tegenover haar schaam.
Samen stellen wij vast of alle items van de beschikking inderdaad aanwezig zijn en elk voorwerp dat beschreven staat geven we met iets van opluchting aan Mr. Tapp de bankbeamte over: de twee kostbare platina ringen, genoemd in het testament, de ring met de blauw saphier in het midden, afgezet met een
| |
| |
stralende kring van kleine diamantjes, en de zoveel steensring met de twee echt grote diamanten, schitterend geslepen en in een moderne zetting van elkaar kruisende armen gevat. Ook de andere minder kostbare in het testament beschreven spullen kunnen wij kwijt aan Mr. Tapp.
‘Ik treed zogezegd in de voetsporen van Mrs. Proctor financieel gesproken en neem dus al haar zaken waar...’
Met deze woorden ontfermt hij zich met een ogenschijnlijk genoegen over een koffer vol met brieven, nota's en bankafschriften, de zakelijke korrespondentie van Ivy van de afgelopen jaren. Eigenlijk had ik daar nog eens rustig in willen snuffelen. Misschien had ik toch in de haast om alles even snel door te lopen net iets over het hoofd gezien wat van vitaal belang was. ‘Mummy, ik voel het gewoon, je bent dichter bij dan ooit.’
De begrafenisondernemer heeft een blos op de wangen, die weinig met de dood te maken heeft, tegelijk wel een wat smartelijke uitdrukking op het gelaat, die zijn beroep blijvend in zijn gezicht heeft uitgeëtst. Zijn ene blinde oog wittig in de schemering van de inmiddels bijna donkere opkamer, waar wij met elkaar spreken, het andere oog wegkijkend naar meubels en schilderijen aan de muur, maar nooit rechtstreeks naar mij.
‘Of ik een voorspoedige reis heb gehad, en wat een nare geschiedenis voor mij dit toch was om helemaal uit Holland over te komen en mijn familie achter te laten... Of ik van plan ben om met de Kerst naar huis te gaan of dat ik hier wil blijven tot alles voorbij is?’
Dit alles op dezelfde zachte sussende toon uitgesproken. Of ik dan nog even zo goed wil zijn mijn handtekening te zetten op enige formulieren voor de afwikkeling van het een en ander...
Wel of niet vertrekken vanuit het huis van Janet en dan vandaar in optocht naar het crematorium, waar ik direkt en uitdrukkelijk op tegen ben. Wel of niet een speciale rouw-auto om ons op te halen, wat ik eveneens van de hand wijs als overbodig. Het type kist waarin Ivy's lichaam ter verbranding zal worden aangeboden? Ik kies voor standaard, simpel vurenhout met een eiken fineerlaag en koperachtige knoppen opzij. Ik voel mij verdrietig en onverwacht moe. Een zucht van verlichting, als hij vertrekt met de verzekering dat alles in orde zal komen, iets wat ik ernstig betwijfel, maar hij doelt vermoedelijk ook niet op de ernst en onherroepelijkheid van de dood.
‘De derde dit jaar, die ik begraven moet’, verzucht Janet, ‘eerst mijn vader, daarna mijn grootmoeder en nu Mrs. Proctor. Alle dingen in drieën zeggen ze hier in Engeland maar het is net of je het verdriet van de vorige meeneemt naar de volgende...’
| |
| |
| |
21 december
John brengt mij thee op bed. Ik ben nog niet uitgeslapen, maar voel me toch al weer een beetje mens. Met Sylvia en Janet op weg, weer naar Berry St. Edmunds om de ambtelijke registratie van Ivy's dood definitief te laten opmaken. Enige animositeit tussen de beide dames is onmiskenbaar. Wie kende Mrs. Proctor nu het beste?
Wie heeft nu eigenlijk het meeste verdriet om haar verscheiden?
Sylvia gedurende twintig jaar de huishoudelijke hulp van mijn tante. Een werkrelatie die uitgroeide tot een diepe wederzijdse vriendschap,
De burgelijke stand is snel door mijn handtekening overtuigd van de juistheid van de persoonlijke gegevens van Ivy, ook al blijf ik zelf twijfelen over haar tweede voornaam.
Op mijn vraag aan Sylvia, of zij misschien weet, wat er gebeurd is met de brieven, die mijn moeder jarenlang naar Ivy geschreven heeft, herinnert zij zch ineens die zwarte ebbenhoutenkist, die in haar schuurtje opgeslagen ligt en die Mrs. Proctor haar zolang bij gebrek aan ruimte in bewaring had gegeven indertijd.
Als ik de kist open komt mij oude bedorven vochtige lucht tegemoet, tussen alle rommel, hoedenspelden, verlopen bankbiljetten en vergeelde enveloppen twee bijbels. Ivy's eigen bijbel, die zij gekregen had van haar moeder toen zij 16 jaar werd, met voorin een lijst vn teksten, speciaal daar vermeld als geheugensteun.
De andere bijbel is nog brandnieuw. Percy de ongelovige had deze als verjaardagskado ontvangen van zijn moeder zoveel jaren geleden in 1939. Hij heeft het kado nooit uitgepakt zo te zien. De doos waarin het vanuit de boekhandel is opgestuurd zit er nog om heen. Het pakpapier, waarin het ter bescherming verpakt is indertijd, bleef er ongekreukt om heen gewikkeld, tot ik het er zoveel jaren later afhaal. De tijd heeft wel zijn werk gedaan door vochtplekken te maken op de leren kaft, maar de bladzijden zijn ongeschondenen de letters felzwart. De inscriptie maakte alles duidelijk ‘To my son Percy for his birthday’ ...Een ideaal kado voor een domineeszoon. Ik hoor hem al geërgerd sniffen. Alleen je eigen moeder kan zoiets bedenken zonder expliciet wreed te willen zijn. Ivy en Percy waren beiden sterk anti-kerkelijk en grepen elke gelegenheid aan om mij te vertellen over dat gekke gedoe van die priester voor het altaar, die als maar knielde als er een belletje ging en die doodzenuwachtig een flinterdun stukje plastic op tilde alsof het radioactief was en loodzwaar bovendien. Deze beschrijving had voor mij altijd daarom iets ondefinieerbaar pijnlijks, omdat zij gebaseerd was op hun waarnemingen tijdens de huwelijksmis van mummy en daddy.
Op de bodem van de kist tenslotte een vergeelde grauwe envelop met een Nederlandse postzegel erop. Ik herken het vertrouwde handschrift maar het
| |
| |
duurt even voor ik me realiseer ja... nu... hier... een brief van mummy! Met enige schroom maak ik de brief open en begin te lezen.
| |
6 april 1940,
Lieve grote heldenzus,
Het is zover. Mijn borsten zwellen. Echt waar. Ik ben al twee weken over tijd. toen ik vanochtend de havermoutse pap aan het maken was voor Guus voelde ik mijn maag omdraaien in mijn keel.
Zwangerschap is meesterschap. Ik ben je verschrikkelijk dankbaar.
Soms bevangt mij een uitzinnige vreugde die ik met niemand kan delen. Soms ook moet ik onverwacht verschrikkelijk huilen. Van de week nog op een verjaardagpartij bij vrienden. Hij was jarig. Een jodenman psychiater van beroep. Ik heb juist zo'n zwak voor die joden.
‘Winnie meisje we gaan het verliezen er is geen plaats meer voor mensen zoals wij. Als je kunt, vlucht gauw uit dit pokkenlandje weg, want engels of joods het zal straks niet veel meer uitmaken.’
‘En Guus dan’, zei ik en begon onbedaarlijk te huilen. Echt iets voormij zul jij wel denken als je dit leest. Ik moet sterk zijn maar je weet het in geheimen bewaren ben ik nooit zo goed geweest. Het wordt soms ondraaglijk voor me om langs hem te liggen terwijl ik de slaap maar niet kan vatten en steeds maar moet denken aan ons geheim. Jij bent en blijft die keiharde kerelsachtige meid, op wie ik steun. Toch heb ik er spijt van dat ik op je aanbod ben ingegaan. Wat een duivels idee. Niemand niemand kan ik het vertellen. Als we op zondag helemaal vooraan in de kerk zitten en ik voorzichtig om mij heen kijk zie ik al die vrome kwezelachtige koppen en denk ‘ze moesten eens weten’. Wat mij nog meest bezighoudt is de manier waarop je binnenkwam 's ochtends. Een dienblad met twee kopjes dampende thee. Nou ja... Te gek voor woorden. Percy wist niet hoe snel ie uit bed moest komen om je te helpen. Jij bent eigenlijk niet goed snik weet je dat. Zijn kuchje je had het me nog zo gezegd van tevoren. Dat we daar zo om gelachen hebben en dat het toen nog echt gebeurde ook.
Ik heb het Guus verteld. Nee hoor dat heb ik niet. Ik zou niet durven. Ja ik weet het Judith als het een meisje wordt en David als het een jongen wordt. Zeg nog eenmaal tegen Percy die Percy van je dat het goed is en dan spreken we er nooit meer over afgesproken? afgesproken?
Liefs van je kleine zusje
Dit is mummy niet, dit, zo ken ik haar niet. In mijn herinnering als een foto een bleek vriendelijk ovaal dat naar mij glimlacht met een mengeling van weemoed en warmte. Een samenzwering. Ontrouw en overspel en wilde taferelen waar niemand van wist. En moet dit soms dezelfde persoon zijn die ik kende
| |
| |
als mijn moeder, mijn eigen trouwe moedertje? Mijn broers laten lezen...? Nee, hier hoefde niemand van te weten. Zou er reden zijn om te geloven dat ik dat oom Percy...? Zou de afstandelijkheid die ertussen mij was en daddy hieruit te verklaren zijn?
| |
28 december
's Nachts wakker met een beklemming rond de longen. Ik ben bang dat ik onderuit zal gaan tijdens de begrafenis. Dat het opgespaarde verdriet over mummy en daddy ineens levensgroot op mij af zal komen daarginds. God zij dank weer ingeslapen en om half acht pas weer overeind uit een diepe slaap. Droomde dat mijn lip bloedde en dat mummy mij troostte zoals zij dat alleen maar konen zij gaf mij een rode kers, net afgespoeld onder de kraan. De druppels water vermengden zich met het bloed van mijn gewonde lip, een zoete droefheid die smaakte naar kersen.
In de trein blijkt de ontmoeting met broer Bert en zusje Riet verrassend vrolijk. Die zijn zonder rouw op de trein gestapt.
Later op de avond op de boot op weg naar Engeland gin tonics en pilsjes en verhalen. Bert klaagt over zijn financiële positie en Riet vindt, dat Bert zich moet schamen (twee inkomens, elk afzonderlijk al groter dan het inkomen van haar eigen man!). Opmerkingen over schilderijen, die Bert of David aan het schilderen zijn of net geschilderd hebben en het gefilterde licht, dat hierbij zo'n grote rol zou spelen.
Ik zwijg over de brief, die brandt in mijn binnenzak. Ik ben hun halfbroer, de zoon van Percy. Zou zelfs de erfenis door hun neus kunnen boren, als ik maar wilde, als ik maar durfde. ‘Mummy, wat ben je toch... hoe heb je... ik dacht je te kennen. Kan het dan echt zo zijn, dat je als kind niet weet wat er omgaat in je ouders?
Goed oké, geen feiten, maar stemmingen toch wel?’
| |
29 december
De purser trapt tegen elke deur om ons wakker te schudden, achteloos maar efficiënt, wel zonder acht te slaan op de pas geverfde en weldra opnieuw te verven wanden van iedere hut. Over enkele uren de begrafenis.
Als wij de boot afrijden, hangt een zware mist over het landschap. Hans rijdt aarzelend maar in ieder geval zonder risico's te nemen.
Bij Janet aangekomen blijken wij sneller gereden te hebben dan werd verwacht, de familie daar moet zich nog aankleden. Wij trekken ons terug in Ivy's oude kamer om de restanten van haar inboedel te bekijken. De verdeling hiervan verloopt soepel. Jimmy de twee servetringen; Riet de handspiegel; Bert
| |
| |
wil het horloge van uncle Percy meenemen voor zijn zoon; Hans ontfermt zich over twee oorringen voor zijn vrouw. Als later ook broer Bram komt kijken, is het enigszins onthutsend om te zien hoe hij als een professionele antiquair de spulletjes doorloopt op zoek naar iets van waarde. Gelukkig is er niet veel van zijn gading. De zilveren paplepel is voor mij. De andere zilveren ringen zijn al voor Jimmy gepland. Hij verlaat het erf met een bijbel, twee gouden manchetknopen en oorringen voor zijn vrouw. Ook de wandelstok van zwart ebbenhout wil hij hebben, wat ik hem met enige aarzeling en tegenzin toe sta. Hij informeert terloops ook nog naar de zogenaamde ‘royal cufflings’ de manchetknopen, welke oom Percy ooit in zijn arbeidszaam leven als overheidsinspecteur heeft ontvangen van de prins van Wales op een van zijn bezoeken aan Nigeria waar Percy destijds was gestationeerd om the British empire in stand te houden. Deze heeft Ivy inmiddels toegewezen aan mij, zeg ik koel envastberaden. Nee, niet mijn vader maar toch de brief werkt door. Ik ben niet meer dezelfde.
Oh die Engelse koffie, uitgeserveerd in grote mokken met dampende vellen van opgekookte melk erop. John sleept stoelen aan en stelt lieve voor de hand liggende vragen. Of wij een goede crossing hebben gehad en hoe laat we precies aan land kwamen en of er geen oponthoud was bij de douane.
Op de tafels om ons heen liggen onder plasticfolie de hapjes al uitgestald voor het samenzijn na de begrafenis. Mini-worstebroodjes, sandwiches met ham, ei en kaas, luxe petit fours, partjes van de kerstcake van Janet, nee, niet feestelijk eerder saai als in een etalage, die men niet meer opnieuw op zal maken, de eetbaarheid van de uitgestalde produkten lijkt twijfelachtig.
De begrafenis duurt lang. Ik voorop in de stoet, pal achter de kist, die nu het kwasi-altaar wordt opgedragen door zes zwarte dragers. Aan het hoofd van de stoet de begrafenisondernemer. Achter mij komt Dicky zwaar leunend op Riet. Zij was de beste, je mag wel zeggen enige vriendin van tante Ivy. Als negentigjarige nog kras ter been. Alleen ze kan niks meer zien wat haar zo hulpeloos maakt bij haar pogingen zich te oriënteren in de ruimte. Zit ze eenmaal in een stoel naast je, dan praat ze honderd uit over wat haar invalt.
‘Eindelijk een warme hand,’ zegt ze, als ik haar begroet. Ze bedoelt dit letterlijk, ook al wil ik het graag symbolisch opvatten. Dicky is echt verdrietig.
‘Het is of ik weer op kostschool zit in zo'n tehuis...’, zegt zij, vol heimwee naar de oude sta-caravan waarin zij zich thuis voelde.
Zij bewoont nu de 24 vierkante meter van een van de duurste engelse verpleegtehuizen, maar dit zonder haar eigen ganzen en met achterlating van haar honden. ‘Ik heb nu geen mens meer...’, zegt ze tegen niemand in het bijzonder. Ze vraagt om een sigaret, de eerste sinds een half jaar. Geen man die er over piekert om haar hierin tegen te houden.
Helemaal achteraan en eigenlijk veel te bescheiden, de niet-familie met als sleutel-personen Janet en Sylvia, die Ivy in de loop der jaren verzorgd hebben
| |
| |
en gekend. Beiden de ogen glazig van tranen, de arm ingehaakt bij twee strak voor zich uit turende echtgenoten, met de ‘iemand moet er hier kalm blijven’-blik in de ogen.
De vicar - geheel in de geest van Ivy, had ik aangedrongen op een begrafenis zonder kerkfuntionaris - verschijnt in superpli op het altaar. Spierwitte haren, een paars-rood hoofd, waterig blauwe expressieloze ogen. Hij gaat ons voor in een niet door ons gezocht gebed. Zijn stem rijst en daalt in volume hiermee op onnavolgbare wijze uitdrukking gevend aan zijn officiële vermoedelijk onderbetaalde vroomheidsroutine. Zijn ogen zwerven rusteloos over het publiek en te vaak naar mijn zin stopt zijn blik even bij mij, alsof ie aanvoelt wat er in mij omgaat. In gedachten ga ik terug naar die andere begrafenis. Ik had het zien komen. Mummy was al dood voordat zij feitelijk gestorven was. Ze had het opgegeven. De verwijdering tussen daddy en haar werd steeds pijnlijker zichtbaar en dat heeft zij gewoon niet meer aan gekund. Toch niet sterk genoeg, verdomme.
Het is een goede dienst. Zijn professionaliteit is groot. Hij neemt er de tijd voor om elk woord met zorg uit te spreken en geeft daarbij eenieder de kans om aan te haken aan zijn woorden met eigen verdriet of herinneringen aan IVY MAUD PROCTOR. Naast mij klinkt het Onze Vader, het slotgebed, zeer krachtig en vurig uit de verschrompelde gestalte van mijn oude tante, de enige, die nog van alles op de hoogte is uit de periode waarin Ivy en mijn moeder elkaar wekelijks schreven.
Plechtig stappen wij naar buiten en bekijken daar de bloemenhulde, die er ligt uitgestald ter ere van Ivy. Kleine boeketten, grote bloemstukken in paars en wit met linten ertussen en kaartjes erbij van afzenders, zodat wij allen zullen zien hoe dierbaar Ivy hen is geweest. Ik verzoek de eenogige begrafenisondernemer erop toe te zien dat de kaartjes bij mij terecht komen achteraf.
Wij vertrekken.
Nu pas valt op hoe klein de kamertjes zijn bij McIvor. Zelfs deze zestien mensen is al te veel. De rook snijdt me in de ogen. Iedereen krijgt een glaasje sherry aangeboden uit de flessen, die wij van boord hebben meegebracht. Men spreekt met elkaar op een wat gedragen naar binnen gekeerde manier. Heel geleidelijk wordt de sfeer lacherig en vrolijk.
‘Afijn het is maar het beste zo en ik moet zeggen een mooie dienst...’ Familieanecdotes komen boven die het bijzondere karakter van de overledene typeren. De tederheid van het verdriet blijft hangen. Ik zie mezelf in de spiegel en herken de melancholieke droefheid van het zwijgen.
|
|