Sic. Jaargang 5
(1990)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||||||
Een brief van Multatuli's zoon van 25 augustus 1887
| |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
brieven in 1887 en drie daarna in 1888. Bovendien probeerde zij een andere - zeer geslaagde neef, Engel Douwes Dekker voor Edu te interesseren. Engel was directeur van de verzekeringsmaatschappij Nillmij. Er moet wel gezegd worden dat hij zeer gesteld is geweest op zijn oom Dek, zoals Multatuli zich door familie en vrienden liet noemen. Hij heeft in 1881 en 1882 gedurende zijn (ziekte) verlof uit Indië twee maal bij Dek en Mimi gelogeerd met zijn vrouw Doortje en kinderen. Op 18 maart 1888 schreef Sietske een brief aan Engel en Doortje waarin ze aankondigde ‘enige uittreksels’ uit Edu's brieven aan haar. De schrijver van dit commentaar ontving die brief en die passages uit brieven van Edu van Engel's kleindochter, mevrouw E.P.L.A. van Nooten-Douwes Dekker met vergunning ze te copiëren en te publiceren. De brief van Sietske zelf is kort geleden afgedrukt in nr. 2 van jaargang 4 van het tijdschrift Uitgelezen boeken met de datum 3 maart 1990. De brieffragmenten van Edu zijn voor haar in het oorspronkelijk Frans van Edu overgenomen. Zij heeft er enige stukjes commentaar tussengevoegd die hier zijn weggelaten en (voorzover van belang) in deze inleiding zijn opgenomen. Wij geven hier de tekst niet in het Frans doch in het Nederlands. | |||||||||||
SietskeSietske Abrahamsz heeft in het leven van haar oom Multatuli in haar jonge meisjes-tijd een belangrijke rol gespeeld, maar ook in dat van haar neefje Edu. Zelf heeft zij in 1910 daarover iets verteld in een artikel in het tijdschrift Nederland. En ook haar vader heeft daarover geschreven in zijn niet gepubliceerde memoires. Maar daaruit is wel geput door Paul van 't Veer die daarover schreef in het Hollands maandblad van 1976. Hier is het voldoende te zeggen dat oom en nicht elkaar wel hadden ontmoet gedurende Dekkers befaamde verlofperiode 1853/55 (maar toen was zij een kind van 11) maar dat het wederzijds overspringen van de vonk plaats vond nadat de Max Havelaar in 1860 verscheen en Multatuli zijn tweede boek schreef, de Minnebrieven (1861) waarbij de 18-jarige Sietske zijn muze was die hij in dat boek veelal met Fancy aanduidde. Zoals te doen gebruikelijk: Sietske werd naar het buitenland gestuurd en volgde daarna een opleiding tot onderwijzeres. Ze was een tijd ‘gouvernante’ bij een Engelse dame in Engeland om het Engels perfect meester te worden. Bij Multatuli was de oplaaiende liefde al eind 1861 bekoeld maar in 1865/66 kwamen de oude gevoelens weer terug. Dit was, zegt Paul van 't Veer misschien Dekkers meest chaotische periode, niet in de laatste plaats doordat hij er niet in slaagde zijn verhouding met drie vrouwen tot klaarheid te brengen: Tine, Sietske en Mimi. Mimi bleek aan het eind toch wel de favoriete te zijn en Sietske die haar verfoeide bracht al haar goede | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
De kinderen Douwes Dekker, omstreeks 1863.
| |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
gevoelens over op de in de steek gelaten Tine. Eerst en vooral heel praktisch door haar moederlijk erfdeel op te vragen (haar vader was na de dood van Catharina Douwes Dekker reeds lang hertrouwd) en met dat geld naar Brussel te gaan waar Tine met haar twee kinderen woonde, en de ergste schulden te betalen. De geldnood was niet alleen aan de Brusselse kant groot maar ook in Amsterdam waar Multatuli bij zijn toenmalige uitgever d'Ablaing van Giessenburg op zolder woonde. Multatuli had kennis gemaakt met een Amsterdamse leeftijdgenoot, David Koning, een musicus met zeer veel leerlingen en een veelzijdige werkkring van koordirigent en componist. David Koning zocht een huisonderwijzeres voor zijn kinderen en oom Dek raadde de juist uit Engeland teruggekomen Sietske aan te solliciteren, Koning nam haar aan, niet alleen als huisonderwijzeres maar ook als leerkracht voor zijn eigen muziekschool waar zij onderwijs heeft gegeven volgens de speciale door hem ontwikkelde methode. Omdat Tine het financieel niet kon bolwerken in Brussel heeft zij met bloedend hart de jonge Edu met zijn vader meegegeven naar Amsterdam waar hij bij de familie Koning heeft gewoond van eind september 1865 af. Daar kreeg hij les van Sietske samen met David Jr. van 12 jaar (Edu was ruim 11 jaar) en Dientje Koning van 7. De familie woonde op de Zwanenburgwal. Daar heeft Edu dus in 1880 willen informeren naar David Koning en zijn vrouw. Maar David was al op 6 oktober 1876 overleden en mevrouw Koning was verhuisd. Dat er iets onaangenaams tussen Multatuli en het echtpaar zou zijn geweest, zoals Edu vreesde is niet het geval geweest: er heeft na 1866 geen contact meer plaatsgevonden. Sietske heeft haar functie ten huize Koning in 1867 opgezegd en is als gouvernante naar Indië gegaan. Daar vond zij via bemiddeling van haar vader een betrekking ten huize van de president van de Nederlandse Handel Maatschappij Van Gennep. | |||||||||||
De verhouding vader-zoonHet meest opvallende in de verhouding van vader en zoon is wel dat de zoon zijn vader blijft verdedigen en in die vader geen slechts wil zien, hoeveel slechts hij ook ondervonden heeft. Hij blijft hem verdedigen, geeft alle schuld aan Mimi, de vrouw-indringster en vindt alleen dat zijn vader een zwak karakter heeft. Deze houding heeft hij zonder twijfel van zijn moeder Tine, die ook haar man verdedigde als vrienden en vriendinnen haar beklaagden en lelijke dingen over Multatuli aan haar vertelden. Als voorbeeld moge dienen een passage uit een brief van haar uit 1863 aan een vriendin. Daarin schrijft zij: ‘ondanks al zijn afwijkingen heeft Dekker mij lief, zoals weinig vrouwen worden liefgehad. Nu begrijp ik ook de buitensporigheden van mijn man, die | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
mij aanbidt en nog een ander bemint’.
Daar komt voor Edu bij dat hij zijn vader steeds uit de weg ging als hij vreesde diens woede op te zullen wekken. De vader daarentegen had een absurde, pathologische haat in zichzelf aangekweekt tegen de zoon. Dat vloeide onder andere voort uit de keren dat Edu zijn wil wist door te zetten tegen zijn vader. (Zoals bij de ‘vlucht uit Den Haag’). In de periode dat Multatuli alléén met Tine te maken had, kon hij Tine tenslotte altijd naar zijn hand zetten. Ook de onvrede van de vader dat het hem niet mogelijk was zijn gezin te onderhouden (twee gezinnen eigenlijk) gaf voedsel voor zijn haat. En tenslotte maakte de zachtaardige opstelling van Edu hem rebels: er was geen aangrijpingsvlak van echte fouten of onvolkomenheden waarop de schrijver zijn zoon kon oppakken. Vandaar de absurde beschuldiging, waarmee Multatuli naar de officier van Justitie stapte om zijn zoon aan te wijzen als de ontvoerder en moordenaar van het Haags jongetje Marius Boogaardt op grond van een zogenaamde herkenning van het handschrift van de ontvoerder. Vandaar talloze brieven aan vrienden van Multatuli waarin de vader bijvoorbeeld schrijft: ‘M'n zoon is krankzinnig slecht’. En ‘Ik wenschte dat myn kind dood was!’ Of: ‘Als ik de macht had veroordeelde ik hem ter dood’. | |||||||||||
Het Ménage à TroisIn februari 1869 is Tine met de beide kinderen uit Milaan vertrokken om in Den Haag aan de Zuidwest-Binnencingel nr. 18 in te trekken. Mimi had dat bovenhuis ingericht met wat geld dat haar grootouders Volck-Van der Schalk, (niet oom), die najaar 1868 kort na elkaar waren overleden, aan haar en haar broers en zusters hadden nagelaten. De ruzies waarover Edu spreekt in die Haagse periode richten zich niet alleen op Tine: degene die het meestal moest ontgelden was Mimi. Op 28 januari 1870 verzocht Tine haar vriendin Stephanie om reisgeld en vooral om een baantje voor haar te zoeken. Dat geld kwam ook, zoals uit Tine's dankbrieven blijkt; maar het verdwijnt in het huishouden. Wat Edu niet vertelt is dat in het voorjaar van 1870 de 16-jarige zijn moeder verdedigde tegen een agressieve man en vader. De tengere Multatuli werd bij die gelegenheid door zijn zoon gevloerd. Een woordenwisseling volgde en Multatuli verdween voor enkele dagen. Edu is toen naar Jacques Hotz gegaan en heeft daar de situatie uitgelegd. Hotz gaf de jongen ƒ 250,- op voorwaarde dat hij hierover met niemand zou spreken, ook en zeker niet met zijn moeder. Wekenlang heeft Edu met het geld van Hotz in een zakje op zijn blote lichaam rondgelopen, wachtende op de gelegenheid om naar Italië terug te keren. | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
Brief van Edu van 25-8-1887 aan Sietske. Door haar grotendeels met de hand gecopieerd. Hieronder in Nederlandse vertaling.Het is alweer 21 jaar geleden dat wij elkaar voor het laatst gezien hebben. Hoe kan ik je zeggen wat er door mij heen ging bij het lezen en herlezen van je fijne brief. Het leek mij of ik weer terug was in het verleden en weer het kleine jongetje was geworden, jouw leerling bij de heer Koning; alle herinneringen, zelfs de kleinste uit die tijd, kwamen mij weer voor de geest. Ja, inderdaad, toen ik 8 jaar geleden in Amsterdam was (en ik ben er slechts kort geweest) heb ik moeite gedaan om jouw adres en dat van TheoGa naar voetnoot1) te achterhalen. Het is mij niet gelukt iets over jou te horen; en twee dagen voor mijn vertrek naar Italië vernam ik van een student in de medicijnen die, net als ik, de Dr J. v.d. Hoevenkliniek van het burgerziekenhuis van Rotterdam bezocht, dat Theo in Utrecht was. Ik ben meteen naar Utrecht gegaan. Vergeefse moeite. Theo was er niet meer. In Amsterdam ben ik een paar keer naar de GelderschekadeGa naar voetnoot2) voor het huis van mijn oom geweest. Dáár hoorde ik dat hij en zijn vrouw overleden waren. Ik ben ook nog naar het huis van Mevrouw Koning geweest maar men kon mij haar nieuwe adres niet zeggen. Ik heb er anderzijds ook niet op aangedrongen omdat ik niet wist of ik haar mocht bezoeken. Om goed te begrijpen welke reden mij ervan weerhield een bezoek te brengen aan deze vrouw, waaraan ik de meest dierbare en dankbare herinnering bewaar, is het noodzakelijk dat je weet dat ik absoluut onkundig was van wat zich tussen mijn arme vader en de heer en mevrouw Koning had afgespeeld na ons vertrek naar Italië. En aangezien ik niet wist of Dek ruzie had gehad met de heer Koning (want, helaas, maakte Dek ruzie met iedereen, zelfs met zijn eigen kinderen), heb ik mij zeer terughoudend opgesteld. Deze zelfde omzichtigheid heb ik menigmaal in acht moeten nemen jegens andere personen - enz. enz. Wat mijzelf betreft, stel je voor dat ik pas twee weken geleden heb gehoord dat mijn arme Dek is overleden. Ik kan je niet zeggen hoe diep ik door deze slag getroffen ben. Hoewel ik daarvóór al alleen was, heeft dit overlijden mij nog eenzamer gemaakt. Oh, als je eens wist hoe triest het is om je zo alleen te voelen, helemaal alleen zelfs temidden van vrienden en kennissen! Van tijd tot tijd hoorde ik via anderen nog wel eens wat van hem. Ik schreef hem al lang niet meer. Wat voor zin had het hem te schrijven en nooit antwoord te krijgen, terwijl hij steeds die Mimi naast zich had die alles deed om onrust te stoken tussen hem en de kinderen van zijn eerste vrouw? Zij was de oorzaak van alle ellende die mijn arme moeder zo wreed heeft getroffen en die het leven van haar twee kinderen zo bitter en triest heeft gemaakt. Echt, zij heeft niets nagelaten, noch lasterpraat noch | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
geroddel om mijn zuster en mij ongelukkig te maken en om het in de ogen van mijn vader - en vooral van de mensen die bij hem thuis kwamen - te doen voorkomen alsof ik een nietsnut, een imbeciel, een harteloze kwajongen was. Gelukkig heb ik mij niets te verwijten; ik heb nooit iets kwaads gedaan en als men mij blijkbaar streng beoordeelt naar aanleiding van de breuk met mijn vader, zou men, om eerlijk te zijn en alvorens een oordeel over mij uit te spreken, alle omstandigheden moeten kennen die aan de feiten vooraf zijn gegaan en die mij absoluut hebben gedwongen te handelen zoals ik heb gedaan. Ja, ik heb zijdelings het overlijden van Dek vernomen. Dat is treurig, bitter treurig! Je vraagt mij je te vertellen wat er na ons vertrek naar Italië tussen Dek en mijn moeder is voorgevallen. Oh, mijn God, dat is een heel lang en pijnlijk verhaal. Het is de geschiedenis als van een zich voortslepende brief(wisseling) tussen het hart van een martelarresse, geheel toegewijd aan het geluk van anderen dat, als 't ware, bittere troost zocht in opoffering, en een egoïstische vrouw die het hele leven van een man aan zich wist te binden en naar haar wil te buigen, een man met zo'n goed en gevoelig karakter doch heel zwak onder het juk van deze verderfelijke vrouwelijke invloed. Arme, arme Dek! Wat onze wederwaardigheden betreft, ziehier in het kort hoe het ons verging: ‘nauwelijks in Italië aangekomen, in 1866, zond men mij naar school, waar ik twee jaar bleef; in die tijd was mijn arme moeder verwoed en moedig bezig met lesgeven om iets te verdienen en wij leefden geholpen door de heer PotgieterGa naar voetnoot3) en ook, geloof ik, door de heer van Vloten. Toen haalde mijn vader, tegen de raadgevingen van al onze vrienden in, mijn moeder over om naar Holland en bij hem terug te komen. De enige voorwaarde die zij stelde was om niet met Mimi samen te wonen. Dat beloofde mijn vader natuurlijk. Wij kwamen naar Den Haag en leefden een jaar lang, een werkelijk verschrikkelijk jaar, in een: ménage à trois. Mimi had niet losgelaten. Dat was een ware hel van een huishouden. De jaloerse scènes van Mimi waren aan de orde van de dag en des te heftiger en pijnlijker omdat Mimi het huis had ingericht en de huishouding op poten had gezet en draaiende hield met haar geld, met het geld dat zij had geërfd van een van haar ooms. Niemand kon zich om mijn opvoeding bekommeren. Zodra er een moment van wapenstilstand was, speelden we allemaal, zelfs Nonnie, roulette want Dek meende een nieuwe methode gevonden te hebben om bij de Bank van Wiesbaden of van Homburg te winnen. Ik was de croupier! Oh, als je eens wist wat een routine ik had opgedaan, want met mijn vader moest je goed je ogen openhouden en alle aandacht aan het spel schenken om je niet te vergissen, én goed gehumeurd zijn. In die tijd heb ik ook geleerd geestig te zijn om mijn vader te amuseren en woordspelingen te bedenken. Wij speelden de hele dag en 's avonds | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
van 7 uur tot middernacht. Dat duurde telkens een of twee weken en dan, naar aanleiding van een wissewasje, een bagatel, een oogopslag, begonnen de scènes weer.
Vergrote pagina uit de brief van Edu, door Sietske vertaald.
De scheldwoorden vlogen als raketten door de lucht en deze walgelijke tonelen, die mijn zuster en ik stilzwijgend bijwoonden met een brok in de keel als we onze arme moeder zagen huilen, werden nog verergerd door een ander nog ergere ellende, die van geldgebrek. Oh wat een hard leven hebben wij daar geleid en als het publiek, dat de | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
‘Millioenen Studiën’ leest, eens wist hoeveel tranen dit boek ons gekost heeft! Maar dit leven kon niet zo voortduren! Toen vatte ik het plan op om eruit te komen, een plan voor onze bevrijding, arglistig zo je wilt, maar dat moest slagen en dat inderdaad een briljant succes had. Ik dacht bij mijzelf: ‘Als Dek nú wint, denkt hij vast en zeker dat hij de manier gevonden heeft om bij de Bank te winnen. En als hij daar zeker van is zal hij, zoals hij al eerder van plan was, met Mimi weggaan om zijn geluk aan de oevers van de Rijn te beproeven. We moeten hem dus laten winnen’. De langdurige ervaring die ik als croupier had opgedaan, gaf mij het voordeel dat ik van elk getal de rode of zwarte kleur wist. Telkens als ik dacht dat het nodig was maakte ik daar gebruik van om niet het uitkomende getal maar een willekeurig nummer af te roepen, waardoor de inzet van mijn vader won. Na anderhalve maand listig manoeuvreren waar niemand erg in had, (ik was te gewiekst om me te laten betrappen) verklaarde mijn vader dat hij zeker was van zijn zaak. Gelukkig had hij wat geld. Hij en Mimi vertrokken. Meteen heb ik mijn moeder gezegd dat wij van de gelegenheid gebruik moesten maken om ervandoor te gaan. Zij was erg besluiteloos omdat zij mijn vader geen verdriet wilde doen; hij had zich al zo menigmaal verzet tegen elke gedachte over een terugkeer naar Italië. Na eindeloze betogen gaf zij zich gewonnen en schreef zij erover aan Mevrouw OmboniGa naar voetnoot4) om geld te vragen voor de reis. Ik vreesde echter dat het wachten op een gunstig antwoord te lang zou duren en het slagen van onze onderneming in gevaar zou brengen. Ik besloot er een eind aan te maken en, buiten mijn moeder om, heb ik er vurig met HotzGa naar voetnoot5) over gesproken. Hij heeft mij met een warm hart ontvangen, begreep onze onhoudbare situatie en gaf mij ƒ 250,-. Wat was ik die dag gelukkig. Bij het zien van dit onverwachte bedrag, viel mijn moeder bijna om van verbazing. Ik overwon haar laatste scrupules en de volgende dag gingen we pijlsnel naar Italië. Later hoorde mijn vader hoe groot mijn aandeel in deze geschiedenis was. Hij heeft het mij nooit vergeven en als hij er met zijn vrienden over sprak, was het om mij af te schilderen als een harteloze, ontaarde zoon die zijn vader verraadt en die naar het buitenland vlucht om de welstand te zoeken die hij, Dek, ons na zoveel moeite, bij hem thuis had kunnen bieden. Hier volgt nog een anecdote van onze reis. Wij hadden de boot over de Rijn genomen om naar Mannheim te gaan. In Mainz aangekomen, waar mijn vader juist was, wilde zij absoluut naar Dek om hem te spreken en te overtuigen van de kans voor ons vertrek uit Den Haag. Daar ik mijn moeder er niet van kon overtuigen dat zij op het punt stond een misstap te begaan heb ik haar, ondanks haar tegenwerpingen, in een cabine opgesloten. Zij kreeg haar vrijheid weer terug toen de boot alweer ver van Mainz af was. Later, als zij aan deze scène | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
terugdacht, lachte zij erom en zei ze tegen mij: ‘Gij Edu, je hebt me toen flink geholpen’. Maar tóén, terwijl zij opgesloten zat en zelfs daarná, was ze boos op mij. Arme beste, lieve moeder!
Jacques Hotz.
In Italië aangekomen, werd ik geplaatst bij een handelshuis waar ik wat verdiende. Enkele maanden later kreeg ik een betere baan bij een bankier met een salaris van 160 Frs per maand. Dat was in Venetië. Ik liet mijn moeder en mijn zuster, die in Padua zaten, overkomen. We zetten een normale huishouding op en mijn lieve Maman en Nonnie noemden mij: ‘het hoofd van het gezin’. We waren gelukkig en onbezorgd en dit heeft twee jaar en een paar maanden geduurd, tot in september 1873. Toen begon de narigheid weer. Mijn arme moeder stierfGa naar voetnoot6). M'n hart huilt nu nog bij het oproepen van al die dierbare en droevige herinneringen. Mijn zuster die aan de | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
Kunstacademie in Venetië studeerde, woonde bij een vriendin van mijn moeder, de markiezin Paolucci, en zette daar haar studie voort. Ik was alleen achter gebleven. Ik probeerde naar Padua te gaan om de lessen aan de medische faculteit te volgen, want ik heb altijd gehoopt de docterstitel te mogen halen. Helaas! Ik had te weinig hulp en moest helemaal alleen vechten tegen alle moeilijkheden. Later heb ik het echter geprobeerd en de handel vaarwel gezegd. Ik heb toen een heel zware tijd gehad. Om te leven heb ik wat journalistiek gedaan, ik ben kroniekschrijver geweest voor een krant in Padua, onderwijzer-vertaler en ik weet niet wat nog meer, het is me zelfs overkomen om voor het theater te schrijven en één van mijn stukken, ‘Un sogno’ (een droom) had zo'n succes dat het vandaag de dag nog gespeeld wordt. Je had mij dus kunnen zien, lieve nicht, de eerste keer dat ik werd toegejuicht en dat het publiek mij voor het voetlicht riep! Toen ik opkwam dacht ik aan mijn overleden moeder, als zij daar had kunnen zijn in de schouwburg, wat zou zij gelukkig geweest zijn. Ik maakte snelle vorderingen met mijn studie, ik ging over en mijn leraren protegeerden mij. Mijn leven was een echt zigeunerbestaan dat mijn lichaam en mijn ziel teveel vermoeide. Ik ben nooit gelukkig geweest. Later, nadat ik bij mijn vader in Duitsland was geweest, (waar ik absoluut niet kon blijven vanwege de voortdurende scènes) ben ik naar Holland gegaan hopende dat ik mij daar kon voorbereiden voor het Arts-examen (Staatsexamen). Mijn vader had mij beloofd dat hij mij elke maand iets zou sturen om van te leven. Arme Dek, het was niet zijn schuld dat er zo vaak geen geld was. Een vriend van mijn vader beloofde mij toen dat hij mij in dienst zou nemen. Ik werkte daar maar ik kon nooit mijn salaris krijgen omdat de zaken slecht gingen.
Edu in 1877.
Ik had genoeg van alles en ging terug naar Italië en hier ben ik dan, leraar met een staatsdiploma aan een technische school (Burgerschool). Ik leef triest en afgezonderd en ik zou | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
weer terugwillen naar Holland, maar ik ken er niemand die mij zou kunnen helpen om een of andere baan te vinden. En zo is het dan! Ik zou temeer terug willen naar Holland omdat ik er een soort biografie van mijn arme moeder zou willen schrijven en laten uitgeven. Maar hoe moet ik dat aanpakken? Wat mijn zuster betreft, die is schilderes geworden, een echte artieste. Zij is getrouwd met een leraar (doctor) van het Lyceum in Milaan. Die man is een weerzinwekkend iets. Stel je voor dat Nonnie onder zijn invloed R.K. is geworden. Ja, niets minder dan dat. 's Zondags gaat zij naar de mis er hangt een rozenkrans naast haar bed met een grote Christus en een wijwaterbakje enz. enz. Arme lieve Nonnie, daarbij is zij heel goedig, heel lief en als zij niet door haar man op het verkeerde spoor gebracht was, zou zij een artieste van groot talent geworden zijn want zij tekent en schildert prachtig. Lieve Nonnie, ik houd zo van haar en hoe meer ik van haar houd, hoe kwader ik me maak op die botterik van een man van haar, ‘een ware droogstoppel’, zeer fatsoenlijk, maar droog, och zoo droog als een kurk'. Wel, lieve Sietske, het spijt me dat ik je zo lang heb bezig gehouden. Maar het heeft mij zo goed gedaan even te hebben kunnen praten met een oude vriendin uit de kinderjaren.
Uit een andere latere brief: Van morgen, bij het overlezen van je brief, heb ik gemerkt dat ik gisterenavond ongewild heb vergeten verschillende van je vragen te beantwoorden en aangezien ik niet de indruk wil wekken dat ik ze expres heb verzwegen, haast ik mij je nog een paar woordjes te sturen om je op de hoogte te brengen van wat je wilde weten.
Sietske in 1867.
Van Vloten Prof. J.Ga naar voetnoot7) Ik heb deze heer nooit gezien en ook nooit gesproken! Wél heb ik hem een keer geschreven en om de volgende reden: men had mij, lang geleden al, gezegd dat Dek aan zijn mémoires werkte, dat wil zeggen een soort biografie. Toen vatte ik het plan op om mijnerzijds te beginnen aan een soort biografie van mijn arme lieve | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
moeder: want ik vreesde dat Dek in zijn geschrift de werkelijkheid van een heleboel dingen verkeerd zou weergeven. Niet dat ik geloof dat mijn vader in staat zou zijn de werkelijkheid tegen beter weten in te hebben verdraaid, oh nee; maar zijn artiesten- en schrijversnatuur, die intellectuele overgevoeligheid die de begaafdheid opwekt of die vice versa de begaafdheid voortbrengt, heeft altijd een zeer uitgesproken neiging om de gevoelens en de feiten van anderen op een zeer subjectieve wijze weer te geven, hetgeen niet de beste manier is om bij de waarheid te blijven. Ik had mezelf aan het werk gezet. Ik voelde de behoefte om de nagedachtenis van mijn arme Maman te verdedigen. Op een bepaald punt van het werk voelde ik dat ik meer gedetailleerde inlichtingen miste over de gebeurtenissen die aan ons vertrek uit Amsterdam vooraf waren gegaan. Ik schreef aan de heer van Vloten, hem mijn plan uitleggend, en ik vroeg hem mij enkele inlichtingen te geven over wat er tussen hem, mijn moeder en de heer Potgieter was voorgevallen. Op mijn brief heb ik nooit antwoord gekregen. En daar bleef ik steken. Dat is alles. Ik weet absoluut niet wat er is gebeurd vóór of ná ons vertrek. Wat de beschuldiging van Dek betreft, dat de heer van Vloten of anderen invloed op onze scheiding zouden hebben uitgeoefend, mijn God, je moet wel blind zijn voor de ware redenen om een dergelijke beschuldiging te uiten. Oh, als men eens precies wist wat mijn moeder, mijn zuster en mij heeft belet om bij Dek te blijven, dan zou men zulke lasteringen niet bedenken en dan zou men meer medelijden hebben denkend aan hoe mijn arme moeder geleden heeft. De begaafdheid en de aard zelf van mijn beste vader die hem een eminente plaats temidden van zijn tijdgenoten bezorgden stonden hem niet toe, ook niet in het minst, zich te schikken naar de burgerlijke eisen en de eenvoudige plichten van een normaal huishouden. Bij hem overheersten in het dagelijks banale onderhoud van een gezin, uitsluitend zíjn wil, zíjn leed, zíjn vreugden en zíjn zorgen de gevoelens, de genegenheid, de deugden en zelfs de slechte eigenschappen van zijn omgeving. In alles werd hij in beslag genomen door zichzelf. Om gelukkig en in vrede te leven met iemand als mijn vader, moesten wij, vóór alles, aan zíjn gevoelens onze eigen opwellingen opofferen, onze eigen opvattingen laten varen, om blindelings de zijne aan te nemen en toe te juichen en, als het ware, onze ziel, onze geest, onze persoonlijkheid zelf te vormen in de smeltkroes van zijn aard en naar de mal van zijn begaafdheid waar hij zulke bewonderenswaardige meesterwerken uit wist te putten. En dan had mijn vader misschien gelukkig geleefd want zijn eerste vrouw heeft getoond tot welke hoogte toewijding, opofferingsgezindheid en de kracht van zelfverloochening kan reiken. Maar dit alles gaat onvermijdelijk mis als er een nieuwe liefde een rol gaat spelen die de martelares alle troost ontneemt en die langzaam wegkwijnt als zoenoffer aan degeen | |||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||
die zij bemint. Oh, mijn God, wat zijn ze stom, zij die denken dat een mijnheer die en die of wie dan ook ons kon overhalen om naar Italië te gaan en daar te blijven. Nee, nee. Wij zouden ook gelukkig geweest zijn een huis te hebben, een tehuis, een toevluchtsoord en ín ons die eenvoudige en warme gevoelens van een echt gezin te voelen ontluiken en groeien, die gevoelens, die je van het leven doen houden en het tooien met de mooiste sierselen. Hoe sterk voelen wij nu, bij de dood die onze vader en onze moeder van ons wegnam, onze nutteloosheid voor anderen en wat voelen wij ons moe van onszelf. Helaas, wij, kinderen zullen nooit dát hebben wat het bestaan van onze vader zo mooi en luisterrijk maakte zelfs in tijden van tegenspoed en wij hebben zelfs niet meer dát wat het gemis van het ouderlijk huis in onze harten heeft gedoofd en dat ons had laten leven. Het verleden is vol tranen en de toekomst beangstigt ons. Mijn tante v. Heekeren v. Waliën? Toen ik niet meer bij Dek kon blijven, steunde ik op mijn familie om te trachten een behoorlijke functie te vinden en in Holland te kunnen blijven of naar Indië te gaan. Mijn tante heeft mij heel hartelijk ontvangen en door bemiddeling van Mr. Du Ry van Beest Holle, oud resident van Borneo, die ik altijd erg dankbaar zal zijn voor alles wat hij voor mij heeft gedaan of willen doen, kon ik mij voorbereiden om in Leiden de colleges te volgen voor een juridische carrière in Indië. Maar helaas! Mijn vader haalde mij bij hen weg met het voorwendsel dat mijn weldoeners zijn vijanden waren, en zo zat ik weer zonder middelen van bestaan. Pleegkind. Dit is een idee van Mimi. Daar zij haar gevoel van moederliefde niet op natuurlijke wijze kwijt kon, richtte zij het op dit kind. Welnu, wat dat betreft kon het geen kwaad. Het was een speelgoedje voor het hart van een vrouw en van een echtgenote. Maar wat mij veel verdriet heeft gedaan is dat er, om deze indringer acceptabel te maken in de ogen van anderen, flink moest worden afgegeven op mij en mijn zuster, maar vooral op mij. En dat heeft zij dapper gedaan, dat lieve mens, en ze doet het nog steeds, het zij zo. Zo is mijn lot. Gelukkig heb ik een gerust geweten. | |||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||
Noot: De brief voorzover Sietske die voor Engel copiëert spreekt verder voor zich zelf. De volgende noten geven nog enige aanvullende opheldering. | |||||||||||
Bronnen
| |||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||
|