| |
| |
| |
leopardi: canti
XXIII Nachtgezang van een rondzwervende herder in Azië
Och maan, wat doe jij aan de hemel? Zeg mij:
wat doe je, o stille maan?
's Avonds rijs je op en kijk je
over de leegte om dan weer te verdwijnen.
Ben je 't nog steeds niet moe
om eeuwig langs dezelfde weg te gaan?
Heb je er nog niet genoeg van om te schijnen
op 't leven van de herder:
door 't eerste licht gewekt
leidt hij de kudde al over 't veld en ziet
slechts vee en gras en bronnen,
totdat hij 's avonds moe zijn leden strekt,
en meer verwacht hij niet.
is jullie laatste doel? Zeg mij: waarheen
voert mijn kortstondig zwerven,
waarheen jouw nimmer sterven?
gekleed onder een zware last voortsjouwt
door berg en laagland, over
rotsige steen, door zand en kreupelhout,
in wind en storm, regen en sneeuw, door streken
| |
| |
waar 't gloeiend is of koud,
neerstort, weer opstaat en zich verder spoedt
verscheurd en onder 't bloed
en steeds maar zwoegend tot hij 't doel bereikt
met al 't geploeter en gevaar hem afzond:
een peilloos diepe afgrond
waarin hij valt om alles te vergeten.
net zo is 't aards bestaan.
De mens komt met geschrei
en geenszins zonder doodsgevaar ter wereld.
is pijn en kwelling. In 't begin wordt hij
door moeder en door vader
getroost voor 't feit dat hij geboren is.
Wanneer hij opgroeit, helpen
ze hem beiden als om strijd, en ze overstelpen
hem steeds met raad en daad
om hem zo moed insprekend
te troosten voor zijn menselijke staat:
een van de mooiste plichten
die ouders voor hun kinderen verrichten.
als men hem later daarvoor troost moet geven?
Als leed ons lot beheerst,
waarom 't dan nog verdragen?
zo is nu 't aards bestaan.
Maar jij, die onsterfelijk bent,
jij trekt je weinig van mijn woorden aan.
Hoewel, misschien begrijp jij, die daar eeuwig
door 't luchtruim reist, in 't diepst van je gedachten
dit lijden en dit zuchten en dit smachten,
| |
| |
dit sterven, dit voor 't laatst verbleken
dit weggaan van de wereld, dit ontvallen
aan huis en haard en vriendenkring. Wellicht
dingen verstaan en helder zien waarheen
en de eindeloze en stille vlucht der tijden.
En jij weet zeker wel wie in de lente
zijn liefdesdorst mag stillen,
wie 's zomers kan genieten, en wie 's winters
verkleumd van kou zal rillen.
Talloze dingen weet je en zie je, die
de herder in zijn simpelheid ontgaan.
zwijgend zie hangen boven deze kale
vlakte, die slechts door de einder wordt begrensd,
met mij en met mijn kudde mee zie dwalen
onder de flonkering van al die sterren,
Waartoe toch al die lichten?
Wat doet dit firmament daar en die verre
oneindigheid? Wat is de zin van deze
onmetelijke leegte? En wat ben ik?
Zo praat ik tot mezelf, en van 't enorme
van alle menselijke levensvormen,
van al dit worstelen, al dit bewegen
der dingen aan de hemel en op aarde,
die rusteloos steeds weer
naarstig op zoek zijn naar hun wederkeer,
zie ik geen nut, geen waarde,
geen doel. Maar jij, o eeuwig jonge maan,
jij kent wellicht de grond waarop 't bestaan
misschien voor iemand anders
iets goeds inhoudt. Voor mij is 't leven pijn.
| |
| |
Rustende kudde, zegenrijk ben jij
omdat je je eigen ongeluk niet kent!
niet slechts omdat je vrij
elke ergernis, elke angst vergeet je op slag),
maar meer omdat je nimmer walging voelt.
Jij ligt, terwijl de schaduw je verkoelt,
je zorgeloos een groot deel van je tijd.
Ook ik zit lui in 't gras en uit de zon,
maar weerzin kwelt mijn zinnen.
En 't is alsof me een scherpe angel steekt,
zodat mij 't meer dan wie ook hier van binnen
aan vrede en rust ontbreekt.
en er is niets dat mij aan 't huilen maakt.
Waarin jij vreugde smaakt,
dat weet ik niet, maar wel ben je gelukkig.
Dat ik geen blijdschap voel,
daarover, kudde, hoor je me amper klagen.
Maar als jij praten kon, zou ik je vragen:
Och kudde, om wat voor reden
is 't dier dat zonder doel
in 't gras uitrust tevreden,
terwijl ik, als ik lig, slechts walging voel?
de sterren een voor een kon gadeslaan,
en 't bergland met de donderslag kon treffen,
was ik misschien gelukkiger, o kudde,
was ik misschien gelukkiger, o maan!
Of heb ik 't hier soms mis
doordat ik denk dat 't elders beter is?
Misschien is, hoe en waar
dan ook, de dag dat je geboren wordt
de dag waarop je in de ellende stort.
vertaling: Frans van Dooren
|
|