Sic. Jaargang 4
(1989)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Forum en De Vrije Bladen
| |
[pagina 5]
| |
aan de betrekkelijk eng-literaire grenzen der “Vrije Bladen” zou behoeven te houden en voldoende ruimte zou bieden voor behoorlijk gevarieerde kopij’. J.J. Oversteegen bestempelt in Vorm of vent de Prisma-polemiek als de splijtzwam der Vrije bladen. Ter Braak zou met zijn ‘Prisma of dogma?’ een definitieve scheuring in De vrije bladen-groep teweeg hebben gebracht.Ga naar eindnoot4) J.H. Mosheuvel weerspreekt dit in ‘Over de historische context van Prisma’.Ga naar eindnoot5) Mosheuvel beweert terecht dat niet alleen de tegenstelling vorm-vent heeft geleid tot opheffing van De vrije bladen, maar dat er ook extraliteraire factoren hebben meegespeeld. De penibele financiële omstandigheden, het immer nijpende tekort aan kopij en exploitatiemoeilijkheden noopten De vrije bladen-redactie uit te zien naar een andere uitgever. De reorganisatie die daaruit voortsproot, is in 1969 weergegeven in de documentatie Forum. Brieven, citaten, dokumenten en knipsels van eerder genoemde Mosheuvel en Willem Mooijman.Ga naar eindnoot6) Zij hadden toen echter alleen de beschikking over de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron.Ga naar eindnoot7) Inmiddels zijn de verzamelde brieven van Du Perron (bijna) volledig gepubliceerd en hebben we toegang tot meerdere correspondenties, zoals die van Binnendijk, Marsman en Van Wessem. Bovendien is sinds enkele jaren het archief van een andere hoofdrolspeler compleet, namelijk dat van Everard Bouws. Deze in literatuur geïnteresseerde zakenman uit Rotterdam en latere redactiesecretaris van Forum heeft een belangrijke, maar ook dubieuze rol gespeeld in de oprichting van Forum. Hij was de vertrouwensman van Doeke Zijlstra, uitgever van Nijgh & Van Ditmar. Zijlstra had Bouws zijn fiat gegeven de overname van De vrije bladen op zich te nemen. De completering van het archief Bouws maakt het mogelijk de voorgeschiedenis en de oprichting van Forum exacter te reconstrueren. Daaruit blijkt dat het blok Ter Braak/Du Perron geen splitsing teweeg heeft gebracht, in die zin dat na de Prisma-polemiek de breuk met De vrije bladen volledig was. Ter Braak heeft zich welwillend ingezet voor de reorganisatie van De vrije bladen als mogelijkheid om de jongeren bijeen te houden. Du Perron had vooral behoefte de omvang van het tijdschrift te vergroten met het oog op het opnemen van romans. Hij was daarom bereid mee te werken aan een reorganisatie. Bovendien had hij meer dan bij beginselen belang bij een publicatiemogelijkheid voor zijn werk. Aan de opheffing van de Vrije bladen ligt een aantal misverstanden ten grondslag dat voorkomen had kunnen worden mits de communicatie tussen de beide onderhandelende partijen beter was verlopen. Toen de mislukking van de overname eenmaal een feit was, was het niet zo verwonderlijk dat Ter Braak en Du Perron hun kans waarnamen een eigen blad uit te geven. Het koppel Ter Braak/Du Perron was op dat moment namelijk | |
[pagina 6]
| |
meer dan energiek genoeg om zelf de leiding in handen te nemen.
E. du Perron
De eerste aflevering van Forum verscheen op 11 november 1931. De verlangens naar een eigen blad dateren echter al van medio 1930. Bouws, die in 1926 Slauerhoff in Nederlands-Indië had leren kennen, vertoefde na zijn terugkeer in Nederland veelvuldig in literaire kringen. In 1928 ontmoette hij Ter Braak, en Slauerhoff introduceerde hem het jaar daarop bij Du Perron. Tijdens een lezing over de moderne Nederlandse letterkunde in de vrijmetselaarsloge te Rotterdam raakte Bouws in gesprek met Doeke Zijlstra, die hem daarna herhaaldelijk zou betrekken bij zakelijke kwesties inzake Nijgh & Van Ditmar. Vooralsnog opperde Bouws in de zomer van 1930 het idee een nieuw algemeen cultureel weekblad te beginnen. Het zou de ‘onttakelde feuilles mortes en vergulde winckels’ kunnen vervangen. Bouws vond in zijn vrienden Ter Braak en Du Perron, die elkaar toen nog niet hadden ontmoet, welwillende medestanders. Ter Braak voelde zich immers steeds minder met het poésie-pure principe van De vrije bladen verbonden en ook Du Perron voelde zich met geen enkel tijdschrift verwant. Hoe groot zijn behoefte was verwoordde Du Perron aan Constant van Wessem, redacteur van De vrije bladen: ‘Ikzelf snàk als het ware naar een nieuw “algemeen cultureel tijdschrift”; iets waar werkelijk alle frissche krachten bijeen zouden komen, voor zoover dit te realiseeren valt; maar vooràl natuurlijk, wat de literatuur betreft. Iets tusschen De Gids en De Vrije Bladen in [...]’.Ga naar eindnoot8) Begin augustus trachtte Bouws de zaak uit het ‘embryonale stadium’ te halen. In een brief aan Ter Braak sprak hij zijn voorkeur uit voor een weekblad dat in alle opzichten jong zou moeten zijn. Voorwaarde was ook een gezonde zakelijke opzet en een goede organisatie, zowel redactioneel als administratief. Bouws besefte evenwel dat de uitgave van een weekblad te veel tijd zou gaan kosten; een maandblad was het alternatief. Als kandidaten voor de redactie beschouwde hij: Ter Braak, Du Perron, Slauerhoff en Victor van Vriesland. Voor zichzelf zag hij de taak van redactiesecretaris weggelegd.Ga naar eindnoot9) Ter Braak voelde veel voor een weekblad, maar hij was evenzeer | |
[pagina 7]
| |
bereid het redacteurschap van een maandblad op zich te nemen. In een lange brief aan Bouws legt hij in de vorm van een advies het programma voor het tijdschrift vast: ‘[...] opzet zoo algemeen mogelijk te houden, wat gebied betreft. De richting kan niet streng genoeg zijn ingesteld op het beste, het aristocratische, maar beperking tot het zuiver literaire zou m.i. funest zijn. Vaste medewerkers voor beeldende kunst, muziek, film, politiek (ik niet!) etc. etc. zouden m.i. absoluut noodzakelijk zijn, waarbij natuurlijk iedere nieuwe stem toch gehoor zou moeten vinden. Ik leg alleen maar den nadruk op het algemeene, om den opzet uit te halen boven de beperkt-nationale stijl, waarin zulks gewoonlijk geschiedt. Daarom lijkt het me ook aanbevelenswaard, in de redactie niet-literatoren op te nemen. Je neemt me niet kwalijk, dat ik deze adviezen zoo à bout portant geef, maar ik stel werkelijk intens belang in je plannen, meen echter, dat ze uitsluitend dan kans van slagen hebben, wanneer ze een zoo soliede mogelijke concentratie beoogen, niet ten koste van de scherpte [...], maar om den wille van de bestaanskansen. [...]’Ga naar eindnoot10) Hoeveel vertrouwen Ter Braak stelde in de zakelijk leidende kwaliteiten van Bouws blijkt uit de volgende passage uit dezelfde brief: ‘Wat mij optimisme zou geven, zit in jouw persoonlijkheid als leidende kracht. Je weet, dat het me niets kan schelen, of “men” mijn geschriften aan de kiosken kan krijgen, maar een goed, levend tijdschrift heeft noodig een zakelijke basis, luisterende abonné's, die merken, dat ze erbij hooren, dat ze vlot worden behandeld. Ik geloof, dat jij in staat zou zijn, voor die basis te zorgen’.
Begin september nam Ter Braak contact op met de redactie van De vrije bladen; Van Wessem, Marsman en Binnendijk. Uit Ter Braaks brief aan Bouws blijkt dat het geenszins zijn bedoeling was De vrije bladen te passeren, zijn verlangen was er juist op gericht de jongeren bijeen te houden. Ter Braak streefde naar een volledige concentratie van literaire krachten en veronderstelde dat ook Marsman en Binnendijk open zouden staan voor een levenskrachtiger combinatie, ‘mits de basis van het nieuwe orgaan ruim en veelzijdig zou zijn, zoodat ook hun “poésie-pure” idealen er uiting in zouden kunnen vinden’.
Menno ter Braak
Bovendien gaf Ter Braak een persoonlijk motief aan Bouws te kennen: ‘Ik zelf zou in geen geval | |
[pagina 8]
| |
“verraad” willen plegen tegenover de Vrije Bladen, wier tijdelijk bestaan ik geenszins door dik en dun bewonder, maar aan wier initiatief ik toch mijn publicatiekansen te danken heb’. De vrije bladenredactie reageerde verdeeld; Binnendijk en Van Wessem waren voor een samenwerking met Ter Braak, Du Perron en Slauerhoff. Maar Marsman kende zijn pappenheimers en vreesde met zo'n gevarieerd gezelschap voor een onontwijkbare splitsing na korte tijd, ‘omdat juist bij een schijnbare, uiterlijke, eengezindheid de verschillen zich te sterker zouden gaan accentueeren’.Ga naar eindnoot11) Ook Du Perron voorzag geen vlekkeloze samenwerking. Hij maakte bezwaar tegen een redactie van zes personen. Vier redacteuren waren voor hem het maximum, waaraan Bouws eventueel als vijfde man kon worden toegevoegd in de functie van redactiesecretaris. Du Perrons sympathie ging zeker niet uit naar Marsman, dat bleek reeds in 1928 toen hij het verzoek redacteur van De vrije bladen te worden afwees onder meer vanwege de aanwezigheid van Marsman. In maart 1930 was zijn mening daarover nog niet veranderd toen hij Van Wessem schreef dat hij liever niets met De vrije bladen te maken wilde hebben zolang die ‘felle jonge vitalist’ in de redactie troonde. In oktober was Du Perron echter bereid om met Marsman in eenzelfde redactie een tijdschrift te besturen, niet in de laatste plaats om zo voor zichzelf een publicatiemogelijkheid te creëren. Hij had echter een besliste aversie tegen ‘den frik Binnendijk. Zoo jong, zoo bezadigd médiocre, vind ik griezelig’. Ondanks de twijfels inzake de redactionele samenstelling besloot men de plannen serieus uit te gaan werken. Bouws ging op zoek naar de nodige financiële steun, maar kreeg uiteindelijk niemand achter zich die het project wilde ondersteunen. Bouws legde daarop zijn plan terzijde en De vrije bladen restte niets anders dan op de oude voet verder te gaan.
De vrije bladenredactie moest wel ingaan op het voorstel van Ter Braak en Bouws. Na zeven jaargangen besefte men dat de formule van alzijdigheid was uitgewerkt. Voortgekomen uit het modernistische Getij (1916-1923) stelde De vrije bladen zich open voor ‘wat in hedendaagsche stroomingen werkt en leeft’. De vrije bladen was het orgaan voor jonge kunstenaars van elke geaardheid, waarbij als enige - hetzij vage - criterium, de belofte die het werk inhield, werd gehanteerd. Jongeren als Marsman, Slauerhoff, Binnendijk, Hendrik de Vries, Anthonie Donker [pseud. van N.A. Donkersloot] en niet in de laatste plaats Ter Braak hebben er zich ten volle in kunnen ontwikkelen. Desalniettemin kampte de redactie voortdurend met een tekort aan kopij en kon zij, ondanks de openheid die het blad voorstond, niet voorkomen dat de nadruk op poëzie kwam te liggen. Een poëzie die hopeloos was vastgelopen in het poésie-pure principe. | |
[pagina 9]
| |
Het gebrek aan goede kopij, want de redactie was zich ervan bewust dat ze epigonenpoëzie opnam, bracht een sterke behoefte aan een nieuwe levendige concentratie. In 1929 was Marsman in de redactie teruggekeerd op verzoek van Van Wessem. Zijn charisma werd blijkbaar nog groot genoeg geacht om het tijdschrift uit de impasse te doen geraken. Samen met Van Wessem trachtte Marsman het roer om te gooien in de richting van het proza. Met name Van Wessems omvangrijke essay ‘Het moderne proza’ droeg daaraan bij. Het was Van Wessem een doorn in het oog dat het blad zo slecht functioneerde; De vrije bladen was het enige algemene podium waar de jongeren de kans werd geboden te publiceren en dat moest zo blijven. Daarom was Van Wessem, maar ook Marsman, voorstander om Du Perrons geruchtmakende ‘Gesprek over Slauerhoff’ te publiceren en daarom was er ook plaats voor Ter Braaks antipaapse stukken. Van Wessem had al in 1928 Ter Braak en Du Perron verzocht tot de redactie toe te treden, zij zouden een tegenwicht kunnen vormen tegen de estheticistische beginselen waarin het blad dreigde te verstikken. Ter Braak en Du Perron weigerden toen. In september 1930 ging het initiatief van Ter Braak uit en het kwam precies op tijd; met een nieuwe redactie en een betere exploitatie zou De vrije bladen van een nieuw levendig element kunnen worden voorzien, iets dat de terugkeer van Marsman niet waar had kunnen maken. De plannen van 1930 mislukten. In de pers kwam steeds meer kritiek op de verstarring van de poëzie der Vrije bladen. Toen in november dan ook Binnendijks bloemlezing Prisma verscheen was dit voor Ter Braak, en even later ook voor Du Perron, het juiste moment om het epigonisme aan te pakken en hun poëticale opvattingen te poneren. Een gebeurtenis die Van Wessem zeker niet onwelkom zal zijn geweest. Ter Braak werd, zoals hij Binnendijk schreef, na het lezen van diens inleiding ‘zoo vurig polemisch’ dat hij binnen een paar uur zijn reactie schreef. Ter Braak stuurde zijn ‘prisma of dogma?’ naar Binnendijk met het verzoek het in De vrije bladen te plaatsen. In zijn begeleidende brief bekende Ter Braak dat het hem in eerste instantie moeite had gekost zich los te maken van Binnendijk als persoonlijke vriend. Maar Binnendijks opvattingen verschilden dusdanig van de zijne dat hij hem wel móest bestrijden. Het was geenzins Ter Braaks bedoeling zijn vriendschap met Binnendijk op het spel te zetten, evenmin wilde hij een breuk met De vrije bladen. Binnendijk was dan ook in het geheel niet persoonlijk gekwetst door de reactie van Ter Braak. Het was de beide vrienden in de loop der jaren duidelijk geworden dat ze van opvattingen verschilden. Juist vóór ‘Prisma of dogma?’ hadden ze uitvoerig met elkaar gecorrespondeerd over Ter Braaks Carnaval der burgers. Binnendijk was van plan in een reactie zijn tegengestelde opvattingen kenbaar te maken. Wat Binnendijk betrof kon het stuk dan ook geplaatst worden, al | |
[pagina 10]
| |
merkte hij wat zuur op of het wel juist was van Ter Braak zijn bijdrage naar De vrije bladen te sturen, ‘dat bolwerk voor “dogmatische” poëzie [...], en niet naar... ja, naar wie dan ook? Vooral nu het werk van een redacteur betreft, al is je stuk dan ook algemeen’.Ga naar eindnoot12) Ter Braak antwoordde dat hij zijn stuk juist naar De vrije bladen had gezonden, omdat het blad voor hem nog steeds de jonge garde vertegenwoordigde. Hij voegde er veelbetekenend aan toe: ‘Meent de redactie, dat de Vrije Bladen het tijdschrift van de “poésiepure-groep” zijn, dan wil ik mijn stuk terugnemen, maar heb dan uiteraard ook geen relaties meer met zulk een redactie als medewerker. Immers, wordt mijn stuk niet geplaatst, dan vereenzelvigt de redactie zich met één bepaalde opvatting onder haar medewerkers, die ik onder geen beding kan deelen.’Ga naar eindnoot13) Tijdens de redactievergadering die halverwege december plaats vond, bleek de redactie aan haar uitgangspunt van alzijdigheid vast te houden, een breuk met Ter Braak zou ook een te gevoelige klap zijn. ‘Prisma of dogma?’ werd in het januarinummer van 1931 geplaatst, de reactie van Binnendijk, ‘Dogma of aesthetika?’ volgde in februari. Toen Du Perron zijn bijdrage aan de discussie leverde, weigerde de redactie ‘Over het kreatieve in onze nieuwe poëzie’ op te nemen. Niet omdat ze het een slecht stuk vond of in strijd met de beginselen van De vrije bladen, maar omdat het een tweede aanval op een tweede redacteur betrof, namelijk Marsman. Du Perron had niet anders verwacht dan dat het stuk niet geplaatst zou worden. Het ging hem in eerste instantie om een reactie van Marsman. De briefwisseling die daarop volgde, maakte duidelijk dat ze het minder met elkaar oneens waren dan aanvankelijk leek. Marsman was het met Ter Braak en Du Perron eens dat het eenzijdig estheticisme de poëzie op een dood spoor had gebracht en erkende de aanwezigheid van de persoon van de dichter als een reeële waarde in de poëzie. Maar er zou geen sprake kunnen zijn van poëzie wanneer daarin het lyrische element zou worden verwaarloosd. Du Perron merkte de overeenkomst in opvattingen op en gaf aan dat het blijkbaar een kwestie van persoonlijke smaak was om aan het ene de voorkeur te geven boven het andere. Vorm en persoonlijkheid waren beide onafscheidelijk verbonden met poëzie, maar Ter Braak en hij legden de nadruk op het laatste van beide aspecten.Ga naar eindnoot14) Na de polemiek bleken de persoonlijke verhoudingen geenszins verstoord, behalve die tussen Binnendijk en Du Perron. Zij weigerden elkaar te ontmoeten. Du Perron toonde, ondanks aandringen van Ter Braak, geen enkele bereidwilligheid zijn oordeel over Binnendijk middels een ontmoeting te herzien. Binnendijk voelde zich dermate beledigd door Du Perrons ‘Over het kreatieve’, dat hij pertinent een ontmoeting weigerde. Aan Ter Braak schreef hij: ‘Ik vind Du Perron een onverdraaglijk en kwaadwillend stoker, een man die op sympathieën | |
[pagina 11]
| |
en antipathieën lééft, stikkend in vooringenomenheid (Slauerhoff is altijd goed; ik ben altijd slecht), een interessante kwal, met het accent op kwal. Het belangrijke kan mij dan gestolen worden, mét de scherpzinnigheid’.Ga naar eindnoot15) Du Perron abonneerde zich op De vrije bladen en werd medewerker. Hij correspondeerde uitvoering met Van Wessem en Marsman over hun prozaplannen. Allengs werd duidelijk dat De vrije bladen in zijn huidige opzet toch te weinig mogelijkheden bood. Uitgeverij De Spieghel kon niet meer betalen dan een honorarium van ƒ 1,50 per pagina waardoor De vrije bladen te onaantrekkelijk werd om werk naar te zenden; tijdschriften als De gids en De stem betaalden veel meer en waren een geduchte concurrent. Bovendien kon men niet op de actuele ontwikkelingen in het proza inspelen, omdat er per nummer te weinig pagina's ter beschikking stonden voor de omvangrijke prozabijdragen. De uitgever kon zich een uitbreiding van 32 naar minstens 60 pagina's echter niet veroorloven. Toen Slauerhoff dan nog eens opmerkte dat De vrije bladen een soort ‘kinderkrant’ was en Du Perron aan Marsman te kennen gaf dat hij uitkeek naar een ‘behoorlijk orgaan waarin we dan ook vrijuit en voortdurend zouden kunnen schrijven, inpl. van die versnippering van nu, in Gids, Stem enz.’, besloot Van Wessem stappen te ondernemen voor een nieuwe reorganisatie. Het zou de zevende in de geschiedenis van het tijdschrift worden. ‘Om een officieel karakter te vermijden en ook om een eventueele mislukking den terugtocht te dekken’, schakelde Van Wessem Marsman in.Ga naar eindnoot16) Marsman zou via Ter Braak een contact tot stand kunnen brengen met Doeke Zijlstra, uitgever van Nijgh & Van Ditmar. Zijlstra had namelijk in 1930 bij de eerdere plannen van Bouws en De vrije bladen serieuze belangstelling getoond voor een overname. Ter Braak lichtte Bouws in, die onmiddellijk enthousiast werd. Tijdens een bespreking, begin mei 1931, met Ter Braak en Bouws toonde Zijlstra zich nog steeds geïnteresseerd. Hij verzocht Bouws de zaak verder met de redactie af te handelen. Op 31 mei voerde Bouws een gesprek met Van Wessem over De vrije bladen. Naar aanleiding daarvan stelde hij een memorandum op waarin hij betoogde dat het initiatief tot een betere exploitatie terecht was, de mogelijkheden voor een algemeen cultureel tijdschrift waren belangrijk groter dan tot op dat moment bleek. Over de redactie rapporteerde hij minder gunstig. Marsman kwam er goed vanaf, hij was nog steeds een van de leidende figuren onder de jongeren. Binnendijk bestempelde hij als een ‘typische epigoon en als geheel weinig krachtige figuur’. Van Wessem was als criticus ‘onbeteekenend’, maar toch iemand om rekening mee te houden. Bij overname zou daarom in ieder geval een redactiewijziging plaats moeten vinden: ‘Gewenscht is een redactie samengesteld uit schrijvers | |
[pagina 12]
| |
welke in hoofdtrekken een bepaald prestige bezitten, die ruim genoeg is om kliekgeest verre te houden. Bovenal is het noodig dat deze redactie in goede organisatie samenwerkt en in nauw contact blijft met de werkelijkheid, dus ook met de uitgever. Hiertoe is een behoorlijke redactioneele administratie onmisbaar, te veel goed opgezette tijdschriften zijn door onzakelijke, amateuristische uitwerking van op zichzelf gezonde plannen gestrand’.Ga naar eindnoot17) Terwijl Bouws advies uitbracht aan Zijlstra - welke rol hij voor zichzelf zag weggelegd mag uit bovenstaande duidelijk zijn - vergaderde De vrije bladenredactie met Ter Braak over een te formeren redactie. Ter Braak stelde zich als redacteur beschikbaar, mits Du Perron ook van de redactie deel uitmaakte. Binnendijk voorkwam daarop een impasse door mee te delen dat hij in ieder geval geen redactielid wilde worden. Een samenwerking met Du Perron was op dat moment niet opportuun, bovendien had de Prismadiscussie toch een fase van poëticale onzekerheid ingeluid. Tot de reorganisatie een feit was zou hij redacteur van De vrije bladen blijven om zich daarna uit de literatuur terug te trekken.Ga naar eindnoot18) Die avond, het was de zevende juni, bereikte men in eensgezinde stemming een voorlopige redactiesamenstelling: Ter Braak, Du Perron, Marsman, Van Wessem en Van Vriesland. Nagenoeg dezelfde redactie als in 1930 gepland was. Van Vriesland was echter betrokken bij de oprichting van een literair tijdschrift bij uitgeverij Sijthoff en stelde derhalve zijn toezegging uit. Punt van discussie werd de invulling van de functie van redactiesecretaris. Ter Braak stelde voor Bouws als secretaris aan te stellen. Hij beschouwde de zakenman als bij uitstek geschikt als schakel tussen Zijlstra en de redactie. De vrije bladenredactie vond Bouws als niet-literator ongeschikt en sprak zich uit voor Van Wessem, die deze taak alle voorgaande jaren had verricht. Als mogelijke oplossing voor dit geschilpunt werd de formule redactiesecretaris zonder stem bedacht. Bouws zou die taak dan kunnen vervullen. Men wist echter niet hoe Zijlstra hiertegenover stond en besloot eerst hem te horen over hoe hij de relatie tussen uitgever en redactie voor ogen had en wat hij zich van de positie van Bouws voorstelde. Op 12 juni was er een samenkomst bij Marsman in Utrecht. Dit gesprek tussen Bouws, Zijlstra en De vrije bladenredactie verliep allerongelukkigst. In plaats van Zijlstra duidelijk te laten maken hoe hij zich de zaak had voorgesteld, zodat daarna eventuele meningsverschillen rechtgezet konden worden, overblufte Marsman Zijlstra volledig door zich op felle wijze vóór Van Wessem uit te spreken. Zijlstra verzuimde vervolgens aan te geven dat hij heel anders over de zaak dacht. Hij had voor deze functie een manager voor ogen, die zou fungeren als zakelijke schakel tussen hem en de redactie. Bouws leek hem daarvoor uitermate geschikt, maar ook die voorkeur | |
[pagina 13]
| |
bracht hij niet naar voren. Ontstemd over het heftige optreden van Marsman en vol met twijfels keerden Zijlstra en Bouws huiswaarts. In een latere reactie van Bouws op een brief van Marsman klinken hun conclusies zeker door: ‘1/, Jij, Binnendijk en Van Wessem missen inderdaad het gezicht op het tijdschrift als organisme, jullie ziet de exploitatie geheel los van de redactie. 2/ Een tijdschrift bestaat volgens jullie inzicht uit een aantal bedrukte pagina's door een redactie bijeengelezen uit hetgeen bij de red. secr. binnenwaait. Verder leert hij [Marsman brief] mij: 1/ dat jullie (met uitzondering van Ter Braak, Du Perron en van Vriesland) niet anders wenschten, dan de zaak op de oude voet voort te zetten. Alleen met hooger honorarium en met meer pagina's. 2/ dat voor jullie een literair tijdschrift van, door en voor de literatoren bestaat en dus, 3/ dat outsiders, als ik, ueberhaupt geen associatie met de redactioneele aangelegenheden kunnen en mogen hebben’.Ga naar eindnoot19) Het redactiesecretariaat bleef het grote geschilpunt. Zijlstra achtte Van Wessem op grond van zijn indrukken van die avond ongeschikt als zakelijk manager. Het feit dat Van Wessem niet in Rotterdam woonde, de plaats waar Nijgh & Van Ditmar zetelde, was bovendien bezwaarlijk. Maar niet alleen zakelijke motieven lagen ten grondslag aan Zijlstra's conclusie. Ook zijn persoonlijke indruk van Van Wessem heeft een rol gespeeld: het klikte niet tussen Zijlstra en Van Wessem. Zijlstra zou veelvuldig met de redactiesecretaris te maken krijgen. Bouws, als intimus genoot zijn volste vertrouwen, want met Bouws was hij verzekerd van een tussenpersoon die ook zíjn belangen zou behartigen. Met Van Wessem zou hij nooit op zo'n goede voet geraken als met Bouws, gewoonweg omdat het een andere persoonlijkheid betrof.
Constant van Wessem
Zijlstra twijfelde of hij de onderhandelingen wel voort wilde zetten, immers De vrije bladenredactie had zich nadrukkelijk uitgesproken voor Van Wessem. Bouws voorzag dat Zijlstra om de invulling van het secretariaat wel eens van de overname af zou kunnen zien. Hij richtte zich tot Marsman die de zaken van De vrije bladen behartigde omdat Van Wessem medio juni naar Parijs was vertrokken. Bouws schreef, dat hij Zijlstra had aangeraden de zaak ‘voorloopig op te houden’ en | |
[pagina 14]
| |
waarschuwde Marsman de overname niet op het redactiesecretariaat te laten stranden. Om een crisis met Zijlstra te voorkomen kon De vrije bladenredactie maar het best voor Bouws als redactiesecretaris kiezen, want Zijlstra had immers zijn voorkeur uitgesproken voor hem.Ga naar eindnoot20) De direct onderhandelende toon van de brief van Bouws wekte bij Marsman echter alleen maar verbazing en irritatie op. Het geleek erop of niet Zijlstra de beslissing in handen had, maar dat alles afhing van het oordeel van Bouws. Marsman kreeg meer en meer de indruk dat Bouws de zaak zou laten kelderen wanneer er voor hem geen plaats in de redactie zou zijn. Hij reageerde dan ook furieus op het voorstel van Bouws: ‘[...] Zijlstra en jij maken een fout: er is o.i. geen “manager” noodig; een tijdschrift heeft een uitgever noodig, en als die iemand wil belasten met de bepaalde uitgeverszorg voor dat tijdschrift, dan is dat best; die man mag voor mijn part “manager” heeten; verder is er een redactie noodig, waarvan een der leden tevens secretaris is, of waaraan een secretaris, zonder stem in het kapittel, wordt toegevoegd. Wij zijn absoluut vóór het eerste; en nu jullie tweede fout: Zoo iemand behoeft volstrekt geen “pooteling” te zijn; hij moet artistiek competent zijn, en secuur, en verstandige briefjes aan de inzenders kunnen zenden (dat doet v. Wessem perfect; ik b.v. zou er niet voor deugen). Ik kan mij wel voorstellen dat jullie zakenmenschen Van Wessem, doof en onduidelijk, een vrij nietig man vindt, maar voor zijn taak is hij geknipt; hij heeft het jarenlang uitstekend gedaan. [...] Als jij werkelijk niets wilt zijn dan enthousiaste schakel, waarom neem je dan de allures aan van onmisbare manager, waarom - nog sterker - beweeg je Zijlstra de zaak voorloopig op te houden (dit zijn je eigen woorden), om alsnog te vernemen of we je niet toch secr. of wat dan ook willen maken? Hierdoor is voor mij vast komen te staan, dat jij liever het plan ziet kelderen, dan doorgaan zonder jou als “Manager” [...]’.Ga naar eindnoot21) Niet alleen Marsman, maar ook Du Perron en Ter Braak hadden de indruk dat Bouws uit persoonlijke aspiraties handelde. Ze verdachten hem ervan de zaak op de spits te drijven omwille van zijn ambitie aan een tijdschrift verbonden te zijn. Bouws besefte dat zijn vriendschappelijke relatie met Ter Braak en Du Perron op het spel kwam te staan als hij vasthield aan zijn kandidaatstelling. Mede omwille van die vriendschap besloot hij eind juni van het secretariaat af te zien. In een brief aan Marsman van één juli poogde Bouws de gerezen misverstanden uit de weg te ruimen. Hij maakte Marsman duidelijk dat Zijlstra hem gemachtigd had als onderhandelaar op te treden en dat hij zich ‘wederom op verzoek van Zijlstra en met instemming van Menno en Eddie, voor een eventueele functie als red.secr. zonder stem’ beschikbaar had gesteld.Ga naar eindnoot22) Al die tijd was Marsman dus onvoldoende op de hoogte geweest van het feit dat Bouws namens Zijlstra onderhandelde, een | |
[pagina 15]
| |
gegeven dat Van Wessem bekend was, maar dat hij had verzuimd aan Marsman en Binnendijk door te geven.Ga naar eindnoot23) Bouws verklaarde vervolgens dat hij de zaak had doen ophouden uit belang voor de voortgang van de onderhandelingen. Bouws had niet verwacht dat Marsman onherroepelijk het secretariaat van Van Wessem aan de plannen zou koppelen, ondanks diens houding tijdens het gesprek met Zijlstra; ‘Je voorstel op die bijeenkomst was duidelijk genoeg maar ik had erop gerekend, dat Menno of Eddie je van de onjuistheid van je standpunt zouden overtuigen’.Ga naar eindnoot24) Om aan te tonen dat hij zich geheel belangeloos voor de overname had ingezet, schreef Bouws, dat hij Zijlstra had gevraagd geen persoonlijke kwestie van de zaak Van Wessem/Bouws te maken; ‘Ik heb hem verzocht om [...] jullie een tegen-voorstel te doen en ik heb zelfs een paar namen genoemd van menschen die misschien in jullie oogen voldoende kwalificaties zouden hebben’.Ga naar eindnoot25) Mogelijke kandidaten waren volgens Bouws: J.F. Otten en Elisabeth de Roos. Te laat echter ontving Marsman deze boodschap, want inmiddels had Zijlstra hem laten weten dat hij niet met Van Wessem in zee wilde gaan. Ook deze brief was gedateerd op één juli.Ga naar eindnoot26) Verschillende correspondenties liepen op dit moment langs elkaar heen: Zijlstra schreef Marsman zijn afwijzing van Van Wessem, Marsman wist op dat moment nog niet hoe de vork precies in de steel zat, hij ontving het bericht van Bouws over diens positie hoogstwaarschijnlijk tegelijkertijd met de brief van Zijlstra. Marsman besefte dat hij zich in een onmogelijke positie had gemanoeuvreerd. Hij had zich op geagiteerde toon nadrukkelijk uitgesproken voor Van Wessem en daarmee Zijlstra tegen zich in het harnas gejaagd. De deur naar Zijlstra stond echter nog open. De uitgever was alsnog bereid om de onderhandelingen voort te zetten, hij stelde zelfs de aanwezigheid van Bouws niet langer als een voorwaarde. Het is niet ondenkbaar dat Zijlstra inzag dat ook zijn vage optreden een rol had gespeeld in deze onverkwikkelijke geschiedenis. Het onderhoud met Zijlstra moest echter worden uitgesteld totdat hij terug was van vakantie. Na de tiende juli vertrok Marsman naar Frankrijk. Binnendijk zou derhalve begin augustus contact opnemen met Zijlstra. Onafhankelijk van Bouws en Ter Braak, die beiden in Gistoux verbleven, nam Zijlstra toen het besluit van verdere onderhandelingen met De Vrije bladenredactie af te zien.Ga naar eindnoot27) Aanleiding tot Zijlstra's beslissing vormde de correspondentie tussen Bouws en Van Wessem gedurende zijn afwezigheid. Kort nadat Marsman naar Frankrijk was vertrokken, keerde Van Wessem terug uit Parijs. De stukken doornemend besefte hij, dat hij de pion was waarop alles stuk was gelopen zonder dat hij ook maar iets te berde had kunnen brengen. Om de zaak nog enigszins recht te zetten en zeker ook om zich persoonlijk te | |
[pagina 16]
| |
rehabiliteren, schreef hij een vertrouwelijke brief aan Bouws. Indirect ageerde Van Wessem hiermee tegen Zijlstra van wie hij het ‘onbillijk en onpsychologisch’ vond dat deze op basis van het allereerste gesprek met de redactie hem rangschikte onder de ‘onzakelijke idioten’ die de leiding van De vrije bladen in handen hadden. Van Wessem gaf Bouws te kennen dat hij weinig bezwaar had tegen een secretariaat van Bouws, maar dan zónder stem. Voor een goede gang van zaken was hij zeker bereid afstand te doen van het secretariaat, maar dan moest wel Bouws zijn plaats innemen. Mocht Zijlstra echter met iemand anders in zee willen gaan dan Bouws, dan kwam Van Wessem zelf in de eerste plaats voor die functie in aanmerking. Van Wessem verdedigde uitgebreid zijn capaciteiten als redactiesecretaris en beriep zich op zijn ‘eerste rechten’, omdat hij vanaf het begin een leidende positie binnen de redactie had ingenomen. Over de keuze van Bouws voor De Roos en Otten was hij dan ook zeer ontstemd: ‘En kunt u waarlijk meenen, dat menschen als Bep de Roos en Otten, die u voor de functie noemde, daarvoor geschikter zouden zijn dan ik? Beiden menschen over wie wij niet de minste ervaring hebben, die als persoonlijkheden wel allerminst voor een “spil”-functie zijn aangewezen. Wanneer u zulks serieux meent zou ik haast zeggen: u hebt op wat noodig is voor deze functie, die u theoretisch zoo goed weet te bepalen, practisch-zakelijk ook niet de juisten kijk...’.Ga naar eindnoot28) Van Wessem stelde voor een secretaris der redactie en een secretaris der directie in het leven te roepen. Bouws reageerde echter afwijzend. Uit een niet verzonden gedeelte van zijn antwoordbrief bleek, zoals hij pas in september Van Wessem verklaarde, dat de reden voor zijn weigering lag in het feit dat hij geruchten had opgevangen over contacten van de redactie met andere uitgevers.Ga naar eindnoot29) Marsman zou contact hebben gezocht met uitgeverij De Haan en Binnendijk had geprobeerd een combinatie te vormen met Van Vriesland, die immers in onderhandeling was met Sijthoff. Met name aan het gerucht over een mogelijke combinatie met Van Vriesland hechtte Bouws betekenis. Het verbaasde hem dat Van Wessem hem nogmaals om assistentie vroeg, terwijl hij mogelijk achter de schermen onderhandelde met Van Vriesland. Het gaf Bouws de schijn dat Van Wessem twee uitgevers tegen elkaar uitspeelde. Bouws zag niet in waarom hij met Van Wessem nog plannen voor een dubbel-secretariaat zou maken aangezien Van Wessem door de onderhandelingen toch niet vrij was om dergelijke besluiten te nemen. Niet alleen Bouws besloot daarop met De vrij bladen te breken, maar ook Zijlstra, die naar aanleiding van deze gegevens er schoon genoeg van had en derhalve zijn afspraak met Binnendijk afzei. Begin augustus verbleef Bouws met Ter braak in Gistoux. Samen met Du Perron en Ter Braak kwam hij tot de conclusie dat de overname van De vrije bladen dan wel van de baan | |
[pagina 17]
| |
was, maar dat de noodzaak van een nieuw, jong tijdschrift bleef. Het oude plan uit 1930 kwam ter tafel; nu was het juiste moment om een eigen tijdschrift te beginnen. Het is niet verwonderlijk dat toen de drie plannenmakers uit 1930 bij elkaar waren hun verlangen naar een eigen blad weer bovenkwam. Ter Braak had weliswaar altijd het beste voor gehad met De vrije bladen, maar toen de overname mislukte, wist hij tevens dat de breuk, die zich zo manifest had geopenbaard in de Prismadiscussie, zich niet meer zou herstellen. Ter Braak voelde zich te weinig met De vrije bladen verbonden om nóg eens een onderhandelingsprocedure met een andere uitgever af te wachten, want op dat moment overheerste zijn persoonlijke ambitie een tijdschrift tot stand te brengen naar zíjn ideeën. Ook Du Perron keek uit naar een vaste vorm om zijn verbond met Ter Braak gestalte te geven. De rol van Bouws tijdens de onderhandelingen blijft dubieus, ondanks dat zijn optreden is beïnvloed door de gerezen misverstanden. Maar Bouws had zijn ambities, hij wilde maar wat graag aan tijdschrift verbonden zijn. Het feit dat De vrije bladenredactie hem niet als secretaris wilde, speelde zeker als negatieve factor in zijn adviezen aan Zijlstra mee. Het gerucht over een eventuele samenwerking met Van Vriesland heeft hij bijvoorbeeld niet gestaafd. Hij had zo genoeg van deze affaire dat de geruchten een welkome aanleiding vormden de onderhandelingen af te breken? En gold dat dus ook voor Zijlstra? In ieder geval stond vast dat er voor Bouws geen funtie was weggelegd bij een gereorganiseerde Vrije bladen. Het initiatief van Ter Braak en Du Perron bracht derhalve nieuwe mogelijkheden en aangezien Bouws het volste vertrouwen genoot van Zijlstra was het een logische stap om de uitgever nogmaals te benaderen. Bovendien was de kans dat Zijlstra zou toehappen erg groot, hij zag namelijk graag een tijdschrift aan zijn uitgeverij gelieerd, dat kon dienen als opstap om jonge, veelbelovende auteurs aan zijn fonds te binden. Zijlstra zelf had geen prettige indruk aan De vrije bladen, het bolwerk der jongeren, overgehouden. Aan Marsman had hij zich veelvuldig geërgerd en Van Wessem vond hij helemaal niet geschikt om mee samen te werken. Het vastklampen van laatstgenoemde aan zijn ‘eerste rechten’ als redactiesecretaris zal Zijlstra mateloos hebben geïrriteerd. Een reden te meer dus om van een overname van De vrije bladen af te zien en in te gaan op het voorstel van Bouws. Bouws benaderde Zijlstra op 9 augustus voor een geheel nieuw blad, dat van Ter Braak en Du Perron: ‘Beste Zijlstra [...] Ik heb me in dit stadium afgevraagd of niet het moment gekomen is om het subsidiaire plan, dat jij indertijd opperde, een tijdschrift onder leiding van Ter Braak, Du Perron en mij, op te halen. Want de feitelijke noodzaak van een nieuw tijdschrift in de lijn van mijn memorandum is niet minder groot dan een paar maanden geleden. Ik zouje met 100% zekerheid durven voorspellen, | |
[pagina 18]
| |
dat de kans op al het goede werk niet minder groot is, dan bij een V.B. overname. Natuurlijk zou Marsman daar wel aan blijven hangen, maar hij zou dan toch de eenige zijn. En op hem kan een tijdschrift zeker alleen niet drijven. Trouwens, het zou misschien nog niet zoo onmogelijk zijn om hem ook naar ons toe te krijgen, hij voelt wel, dat hij zich strategisch nogal vergist heeft in zijn houding tegenover jou en tegenover mij. In het laaste geval zouden meest waarschijnlijk de V.B. toch nog mee komen, nu in de correcte stijl... [...]’.Ga naar eindnoot30) De slimme zakelijke brief van Bouws had effect: Zijlstra reageerde positief en op 19 augustus leek de zaak rond.
H. Marsman
Du Perron lichtte Marsman in, die in Gistoux verbleef. Op 20 augustus berichtte Marsman aan Van Wessem dat de zaak De vrije bladen/Zijlstra definitief van de baan was en dat Ter Braak en Du Perron bij Zijlstra een eigen blad uit zouden gaan brengen.Ga naar eindnoot31) In dezelfde brief gaf Marsman aan dat Ter Braak en Du Perron hem voor de redactie van Forum hadden gevraagd, maar dat hij dit had geweigerd. Twee dagen later stelde Marsman Van Wessem alsnog voor De vrije bladen maar op te doeken. Van Vriesland was namelijk geslaagd in zijn plannen voor een nieuw literair blad; twee nieuwe tijdchriften zouden De vrije bladen ‘totaal overbodig’ maken.Ga naar eindnoot32) Een ontmoedigde Van Wessem bleef niet veel anders over dan met dit voorstel akkoord te gaan. Du Perron moest Van Wessem echter ijlings berichten te wachten met de uitvoering van zijn besluit De vrije bladen op te heffen.Ga naar eindnoot33) Er dreigde een kink in de kabel te komen. Bouws was namelijk iets te voorbarig geweest in zijn conclusie dat alles in orde was. Zijlstra was dan weliswaar voor de uitgave, maar hij had de toestemming van de Raad van Commissarissen van Nijgh & Van Ditmar nog nodig. Eind augustus zou hij zijn definitieve antwoord geven en groot was zijn verbazing toen hij de 24e augustus een zelfverzekerde brief van Bouws ontving met het conceptcontract en de opzet van het eerste nummer.Ga naar eindnoot34) Zijlstra schreef een ijzig briefje terug met de mededeling de zaak minimaal een jaar uit te willen stellen gezien het financiële risico dat aan de uitgave was | |
[pagina 19]
| |
verbonden.Ga naar eindnoot35) Een evenzeer verbaasde Bouws vernam dat Zijlstra zich een strop had aangehaald met de co-uitgave van Critisch Bulletin. De Raad van Commissarissen van Nijgh & Van Ditmar verleende derhalve geen toestemming voor een tweede risicovolle uitgave. In overleg met Zijlstra, die persoonlijk Forum graag het licht wilde doen zien, besloot Bouws een brief naar de Raad van Commissarissen te sturen waarin hij probeerde aan te tonen dat het nieuwe blad zelfs winstmogelijkheden bood. Een staaltje van zakelijke tactiek en overtuigingskracht, want zakenman Bouws wist natuurlijk dat een tijdschrift als Forum nooit een goudmijn zou worden. Aan Ter Braak meldde hij dan ook over de vermeende winstmogelijkheden: ‘Dit is natuurlijk onzin, bij de ruimste begrooting blijven we nog aan een paar mille verlies hangen’.Ga naar eindnoot36) Bouws overtuigde de commissarissen niet alleen met financiële motieven; Nijgh & Van Ditmar stond voor een ‘historisch oogenblik’. Het was nu mogelijk alle belangrijke jonge schrijvers in één tijdschrift te verenigen en daardoor de uitgeverij ‘tot een centrum van literair leven’ te maken.Ga naar eindnoot37) Begin september telegrafeerde Bouws aan Du Perron: ZAAK GAAT DOOR. - HOERA! Toen de verschijning van hun blad eenmaal vaststond, was vooral Ter Braak erop gericht Forum het enige orgaan der jongste generatie te laten zijn. Het nieuwe tijdschrift moest een monopoliepositie innemen en ten behoeve van die nieuwe en volledige concentratie was nu de opheffing van De vrije bladen wél een noodzaak geworden. Vooral de aanwezigheid van Marsman bij Forum was van belang. Het liefst zag Ter Braak hem als redacteur aan Forum verbonden, maar ook als medewerker zou Marsman het tijdschrift ‘representatief’ maken voor de jongste generatie. Bovendien zou zijn aanwezigheid voor henzelf een stimulans zijn om ‘ondogmatisch’ te blijven'.Ga naar eindnoot38) Na lang weifelen zag Marsman van een redacteurschap af. Aan Binnendijk schreef hij, dat hij weigerde uit solidariteit met Van Wessem en omdat hij persoonlijk geen redacteurschap meer ambieerde.Ga naar eindnoot39) Hij stelde zich evenwel beschikbaar als medewerker. Op verzoek van Zijlstra voegde zich Maurice Roelants als redacteur voor Vlaanderen bij het gezelschap. Op 3 oktober was de zaak Forum helemaal rond. Het eerste nummer van Forum verscheen op 11 november 1931. De vrije bladen zou vanaf 1932 in cahiervorm verschijnen. Van Wessem vormde de redactie samen met Gerard Walschap en Van Vriesland, wiens tijdschriftplannen uiteindelijk ook niet door waren gegaan. In 1933 zou Van Wessem weer contact zoeken met Ter Braak, ditmaal met het voorstel De vrije bladen te doen herleven in de oude vorm. Forum bevond zich in een redactionele crisis en Van Wessem speelde er handig op in. Maar ook dit plan ging niet door. Forum zou tot 1935 met een gesplitste redactie voor Nederland en Vlaanderen blijven bestaan. De vrije bladen | |
[pagina 20]
| |
verscheen tot 1949 in cahiervorm (uitgezonderd de oorlogsjaren 1941-1945), waarna het werd opgenomen in Libertinage (1948-1953). |
|