Nabokov stamt uit een geslacht van mensen, die gewend zijn de dingen naar hun hand te zetten: generaals, ministers, wetenschappers, kunstenaars. Vandaar misschien zijn kracht, zijn zelfvertrouwen, zijn oeuvre. Maar dit soort families, schrijft hij zelf, is nu uitgestorven. Vandaar dan zijn visie. Het blijft een wonderlijke tegenstrijdigheid: triomfantelijke literatuur over fysieke en morele ondergang.
De schrijver hoeft niet per se zijn land te verlaten.
Konstantin Paustovskij (1892-1968), wiens weergaloze zesdelige autobiografie is verschenen in de reeks Privé Domein, bleef tot zijn dood in de Sowjet-Unie. Hij beschrijft de jaren van opstand, oorlog en revolutie, ziekte, honger en geweld. Hij geeft uiting aan een onzegbaar verdriet: al die narigheid is onvermijdelijk, wel te betreuren, nauwelijks te verwonderen. Het is bij Paustovskij altijd net alsof het zachtjes sneeuwt. En langzaam verschuift zijn aandacht van het vergankelijke mensengedoe naar de eeuwige aarde. Zo volbrengt hij zijn huzarenstukje: hij laat de Russische Revolutie verdwijnen in het Russische landschap. Liefde voor landschap is echter een hachelijke zaak, zij blijft per definitie onbeantwoord. Je voelt bij Paustovskij in elke vezel het ware object van zijn verlangen: een betere wereld. Hij bleef in zijn land, maar ontvluchtte de illusies.
De schrijver hoeft niet per se van vóór de revolutie te zijn.
Viktor Astafjev (1924) behoort tot de grote hedendaagse Russische literatuur. Zijn onderwerp is Siberië. In De Keizervis beschrijft hij de ondergang van de natuur, in De beschermengel de ondergang van een cultuur: dorp en dorpelingen. Ook zijn blik is die van een man die over zijn schouder kijkt en ziet wat hij verloren heeft.
De schrijver hoeft niet per se een Rus te zijn.
V.S. Naipaul (1932), minder Russisch kan het haast niet, schreef in Londen over zijn jeugd in Port of Spain: Miguel Street, zowel komisch als droefgeestig. Ik herkende daarin Herwijnen op Trinidad, zoals ik bij Astafjev Herwijnen in Siberië ontdekt had, dezelfde mensen, dezelfde dood, hetzelfde heimwee.
Ballingschap is hét thema van de twintigste eeuw. In alle mogelijke toonaarden geven schrijvers blijk van hun gevoel van buitengesloten-zijn. Verloren vaderland, verloren jeugd, verloren liefde, verloren idealen, er is geen serieus boek te bedenken waarin hunkering en falen geen rol spelen. En als een dreigend gebergte op de horizon, doemt het laatste verlies op: dat van de literatuur zelf, de ondergang van de hegemonie van het boek.
Wat ik wil zeggen is nu in twee zinnen samen te vatten, namelijk ten eerste dat ballingschap grote literatuur kan opleveren, en ten tweede dat schrijvers heel goed in staat zijn hun eigen ballingschap te creëren.
Voor de literatuur zijn revoluties, staatsgrepen, junta's, executies en al die andere vormen van terreur niet per se nodig.