let, uitdagend schuin naar voren stak. De Japanse militair, die het tevergeefs tegen mijn vader en mijn grootmoeder opnam, had zichzelf op smadelijke wijze van het leven beroofd door zich aan zijn puttees op te hangen.
Aan mijn vaders voeten hurkten Bing en Anna. Bing, die altijd vaderskindje zou blijven, had een arm om mijn vaders been geslagen en hij blikte gelukzalig in de camera. Anna daarentegen, op de foto met een duimpje in haar mond en een nauwelijks weg te denken pleister op haar voorhoofd, sperde grote angstogen open. Net alsof ze toen al die woorden van mijn vader hoorde: ‘Maar, Anna! Meisje, luister nou eens naar me. Een B-opleiding is toch meer iets voor jongens? We hoeven toch niet allemaal ingenieur te worden? Lijkt het je niet leuk om bijvoorbeeld later Rechten te gaan studeren, Meittie? Je bent toch zo'n kattekop? Nou, dan zal je later ook wel een goeie advocaat worden...’
Dan was er op de foto ook nog mijn moeder. Haar overrompelende glimlach omlijstte haar glanzend gebit met die opvallende zilveren voortand. Ze droeg Matthieu op haar arm, die met afgewend gezicht zijn voeten liet rusten op die hoogzwangere buik onder mijn moeders geruite sarong, waaruit ikzelf, drie dagen later, bij het naderen van de Portugese Baai van Setúbal, geboren zou worden.
Mijn ouders lieten toen twee dode kinderen in hun graven op de Archipel achter. Frits, hun oudste kind, werd geboren toen mijn vader krijgsgevangen was en het jongetje stierf nog voordat de Japanners capituleerden. Gedreven door de honger had Frits bedorven voedsel van de straat gegeten, en de dysenterie, die daarvan het gevolg was, werd het kind fataal. Mijn moeder ondernam huilend en biddend een wanhoopstocht langs ziekenhuizen en medische hulpposten. Tevergeefs echter, de Japanners hadden alle beschikbare medicijnen voor eigen gebruik geconfisceerd en Frits stierf in de sarong waarin mijn moeder hem tijdens de tocht op haar buik droeg. Na de oorlog tegen Japan kwam voor mijn ouders de Troost in de gedaante van hun dochter Esther, helaas werd het meisje niet ouder dan negen maanden. Op die prille leeftijd werd ze in de Bersiaptijd, tijdens een beschieting, dodelijk getroffen door kogels van Soekarno's Pemuda's.
De reis met de ‘Atlantis’ was begonnen op mijn moeders 28ste verjaardag en mijn moeder moet die curieuze aanvangsdatum hebben gezien als een Teken Gods. Zo stelde ik mij dat voor, dat mijn moeder het beschouwde als een Hemelse Toezegging dat aan haar in het Beloofde Holland adres en telefoonnummer van het Aardse Paradijs geopenbaard zouden worden. Mijn arme moeder bedacht zich een rooskleurig bestaan, waarin haar andere kinderen door een studie voor arts, voor advocaat of desnoods alleen voor onderwijzer, de tranen om Frits en Esther voorgoed wissen zouden. Haarzelf zou een lang leven beschoren zijn als dienend echtgenote en loyale moeder. Wat mijn moeder betrof, hoefde mijn vader niet noodzakelijk een baan in maatkostuum op een deftig kantoor te ambiëren, als hij dat rampzalige soldatenberoep maar zou afzweren.