de ellende verzacht. Ousmane liep door. En de straat ontrolde zich, nu eens glad, dan weer verzakt. Waardig of vulgair, proper of stoffig, levendig of rustig strekte ze zich uit, kronkelde ze, nu eens breed en dan weer smal.
Ousmane dacht aan vroeger - verdiepte zich in zijn herinneringen. De schoolklassen uit zijn jeugd! De leraren die elkaar opvolgend, hem tot bachelor hadden gevormd zodat hij zijn eindexamen had gehaald!
Zich met liefde inspannen, dat hadden zij hem bijgebracht. Ze hadden hem getoond hoe geduld en vlijt leiden tot succes.
Djibril Guèye, zijn vader, had tot zijn schoolsucces bijgedragen door liefde voor hard werken in hem op te wekken en bescheidenheid die ambitie niet uitsluit.
‘Alleen door te werken kom je vooruit!’ placht hij herhaaldelijk te zeggen, zijn filosofie puttend uit zijn harde jeugd doorgebracht op een koranschool, onder het meedogenloze toezicht van een tirannieke maraboe.
‘De dagelijkse verhandelingen over de goddelijke wetten hadden in onze leermeester, de dorst naar aardse goederen niet gestild.’
Djibril Guèye vertrouwde hem teleurgesteld toe: ‘In zijn benadering stond niet de religieuze vorming op de voorgrond, eerder werden de talibees onderricht in de bedelarij.’
De laatste oorlog had Djibril Guèye verrast in deze dhara terwijl hij, in plaats van de meester leien aan het volschrijven was. Toen zijn zoon de koranschool had voltooid, had Ousmanes grootvader geëist dat Djibril daar zijn hele leven zou blijven.
In die tijd woog het woord van de vader bij het bepalen van de richting van iemands toekomst zwaarder dan tegenwoordig. Zelfs volwassen kinderen plooiden zich naar familie-eisen die wel eens tegen hun eigen belangen ingingen.
De oorlog, met de massale recrutering van Senegalese schutters, had Djibril Guèye bevrijd van het juk van de maraboes. Doordat hij ontheven werd van de vaderlijke eis, verbreedde hij zijn horizon door niet alleen meer avond aan avond te lezen bij het houtvuur. Djibril Guèye ontdekte dat ook andere stemmen op aarde God bezongen.
Hij was uit de oorlog teruggekeerd met één been korter dan het andere en een aantal onderscheidingen. Als oud-strijder was hij, wat zijn betrekkingen met de blanken betreft, bevoorrecht: zo hadden zijn invaliditeit en de ‘dankbaarheid’ van het koloniale bestuur hem in staat gesteld een half perceel grond in Grand Dakar te bemachtigen.
Zonder beroep zat hij het merendeel van zijn tijd over ‘zijn’ oorlog te vertellen en te vitten op de ‘Duitsers’, die blanken die uit haat tegen de zwarten het op de Fransen hadden gemunt.
Voor zijn buren was hij ‘degene die Parijs had gezien’. Dit ‘geluk’ bezorgde hem veel sympathie.
Door de bewondering en vrijgevigheid van een geloofsgenoot had hij een jonge mooie vrouw gekregen, Yaye Khady Diop.