Sic. Jaargang 4
(1989)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
‘Ja wohl, mein Herr, ich bin ein Katholik’
| |
[pagina 107]
| |
verantwoordelijkheid. En in deze commissie zat o.a. ‘den zich katholiek noemenden Anton van Duinkerken’. Door deze insinuatie in Musserts onfrisse stuk, volgens R. Havenaar ‘zijn eerste openbare lippendienst aan het antisemitisme’Ga naar eindnoot2), moet Van Duinkerken zich persoonlijk aangesproken hebben gevoeld. Voor zijn verweer koos hij een opmerkelijke vorm. Op 9 december 1935 verscheen in het avondblad van De Tijd zijn ‘Ballade van den katholiek’.Ga naar eindnoot3) In een herdenkingsartikel bij het overlijden van Van Duinkerken vertelde de filmcriticus A. van Domburg, die in de jaren dertig eveneens voor De Tijd werkte, hoe Van Duinkerken ertoe kwam het gedicht niet in De Gemeenschap te publiceren - zoals in de lijn der verwachting lag - maar in de krant, waaraan hij als journalist verbonden was: ‘Hij [Anton van Duinkerken] las het zijn vrouw, de mijne en mij voor op een zondagochtend, volgend op de nacht waarin hij het geschreven had. Wij waren de eerste lezers om zo te zeggen. Op de vraag, wanneer en waar het gedicht zou verschijnen, was het antwoord: “De Gemeenschap”. Die zou echter pas drie weken later verschijnen. Hoe flitsend actueel en heet van de naald zou het echter niet zijn, als de heer Mussert reeds de volgende dag antwoord zou krijgen op zijn lamlendige aantekening bij “den zich katholiek noemenden Van Duinkerken”. En zo geschiedde het, dat de “Ballade” in de eerst volgende editie van “De Tijd” verscheen en wel op de frontpagina.’Ga naar eindnoot4) Het hekeldicht, dat vrij algemeen als een van zijn beste gedichten wordt beschouwd, maakte door zijn weerbaarheid een grote indruk op zijn tijdgenoten. Ter Braak voelde b.v. veel voor ‘deze felle ballade met het vuur van Anna Bijns geschreven’.Ga naar eindnoot5) Van Duinkerken nam het gedicht op in zijn bundel Hart van Brabant en eind 1937 verscheen er een door Charles Nypels verzorgde rijmprent van met een tekening van Mies Blomsma.Ga naar eindnoot6) Maar niet iedereen was zo te spreken over het gedicht. De wiskundige E.J. Dijksterhuis, evenals Van Duinkerken Gidsredacteur, blokkeerde de publikatie ervan in het liberale blad. Als enige redacteur had hij ‘ernstige, ja onoverkomelijke bezwaren’ tegen opname. Hij vond allereerst het betoog weinig geslaagd. Dijksterhuis meende dat Van Duinkerken op Musserts insinuatie dat hij eigenlijk geen katholiek was maar zich uitsluitend zo noemde, niet inging. En verder had hij zowel principiële bezwaren tegen de eenzijdige katholieke voorstelling in het gedicht als praktische. Waarom zou De Gids zich de stellig te verwachten kritiek van protestantse zijde op de hals halen? Dijksterhuis vond de ballade ‘een typisch staaltje van strijdbare Roomsche apologetiek van onze dagen, die zelfbewust is en een beetje uitdagend en zeer eenzijdig’.Ga naar eindnoot7) Onder de vele tijdgenoten die het gedicht wèl waardeerden bevond zich ook Joseph Roth. Op 30 januari 1933, de dag van Hitlers machtsovername, had Roth Duitsland voor goed verlaten. Sedertdien zwierf hij als balling door | |
[pagina 108]
| |
Ballade van den katholiek
Aan Ir. A. Mussert, die zich in zijn propagandablad van Vrijdag 6 December 1935 veroorloofde, te schrijven over ‘den zich katholiek noemenden Van Duinkerken.’
JAWEL, mijnheer, ik noem mij katholiek
En twintig eeuwen kunnen 't woord verklaren
Aan u en aan uw opgewonden kliek,
Die blij mag zijn met twintig volle jaren,
Als ónze God u toestaat te bedaren
Van 't heilgeschreeuw, geleerd bij de barbaren,
En als uw volksbeweging haar muziek
Toonzetten leert op ónze maat der eeuwen.
De Roomschen hebben in de politiek
Iets meer gedaan dan onwelluidend schreeuwen.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
Gij weet het slecht, maar in een zieken tijd,
Toen Rome rot was van de dictatoren.
Elkaar verdringend met den gragen nijd
Van wie elkanders roem niet kunnen hooren,
Werd God de Zoon te Bethlehem geboren
Uit eene Maagd, wier naam in uwe ooren
Klank voert van ketterij en godsdienststrijd:
Een Joodschc vrouw, die gij diep zoudt verachten
- Joden zijn aan uw soort niet sympathiek -
Maar die het licht is onzer zwartste nachten.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
Gij leeft te zeer in uw bewogen heden
Om het te weten, maar het is geschied,
Dat weinigen, die dezen naam beleden
Beschermers bleken van het wijd gebied,
Waarop men heden nog beschaving ziet.
Gij preekt wel, maar gij kent de teksten niet!
Wat is úw toekomst zonder óns verleden?
Bedenk, als onze duizendtallen dunnen,
Dat cens Paus Leo, ónvervalscht mystiek,
Weerstand bood aan een overmacht van Hunnen!
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
Gij zijt wellicht het oud verhaal vergeten,
Of kent het niet, maar leer het dan van mij,
Hoe zij, die Nederlands bevrijders heeten
Uit Roomsch geloof en Spaansche dwinglandij,
Onder bevel van Willem van Lumey
Onschuldigen vermoordden. Pleit hen vrij,
Wanneer dit past in 't ruim van uw geweten!
Steeds zal de holle leuze misdaad baren
Zoodra zij vruchtbaar wordt bij 't veil publiek!
Ik kics de zijde van de martelaren.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
In Brabant weet men van den geus te spreken
Daar heb ik 't vaderlandsch gevoel geleerd.
Vouw ik de handen om den Heer te smeeken,
Dat Hij 't volk hoede, vrij en ongedeerd
Van staatszucht, tyrannie en van 't verkeerd
Vertrouwen in wie door geweld regeert:
Nooit leerde ik de hand ten hemel steken
Heil roepend om een nagemaakten Pruis.
Op wat zich heil noemt, heeft mijn Kerk kritiek.
Den waren Heiland kent ze aan 't ware kruis.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
PRINCE:
Heer Jesus zoet, de Prins der ware Kerk,
Die één is, heilig en apostoliek,
Maak ons in dienst van Zijnen Vrede sterk.
Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek!
| |
[pagina 109]
| |
Europa. Roths boeken verschenen sinds 1933 hoofdzakelijk bij de Nederlandse uitgevers Querido en Allert de Lange.Ga naar eindnoot8) In 1936 verbleef Roth langdurig in Amsterdam om te kunnen onderhandelen met zijn uitgevers. Deze onderhandelingen verliepen voor Roth niet gunstig. Zowel Querido als De Lange waren niet langer meer bereid tot het verstrekken van voorschotten. Roth raakte hierdoor in ernstige financiële problemen en ging op zoek naar een nieuwe uitgeverij. Via zijn vriend Anton van Duinkerken kwam hij terecht bij de met het tijdschrift De Gemeenschap gelieerde, gelijknamige uitgeverij. Er zouden uiteindelijk twee romans van Roth bij uitgeverij De Gemeenschap verschijnen: Die Kapuzinergruft (1938) en Die Geschichte von der 1002. Nacht (1939).Ga naar eindnoot9) Roths contact met Van Duinkerken, dat in 1934 reeds schriftelijk tot stand was gekomen, moet in 1936 tamelijk intensief zijn geweest. De beiden troffen elkaar regelmatig in de hoofdstedelijke café's en moeten daar veel over het katholicisme hebben gesproken. David Bronsen, Roths biograaf, interviewde Van Duinkerken. Over Roths katholicisme merkte Van Duinkerken het volgende op: ‘Er behauptete immer wieder, katholisch zu sein, aber ich glaube kaum, dass er oft in die Kirche ging oder dass er jemals beichtete. In der Beziehung hatte er et was von einem Mönch, der das Kloster meidet, oder einem gläubigen, aber kirchenscheuen Kutscher. [...] Roths Katholizismus war hauptsächlich ordnend und konservativ ausgerichtet. Seine religiöse Einstellung könnte man mit dem Begriff “Integralismus” umschreiben - darunter versteht man eine dogmatisch-katholische Haltung, die die Souveränität Gottes ohne Bezug auf die soziale Umwelt postuliert. In seinem Antichrist findet man Formulierungen asozialer Dogmatik dieser Art.’Ga naar eindnoot10) In de Roth-literatuur heeft men overigens duidelijk moeite met het plaatsen van zijn katholicisme. Roth was aanvankelijk in de jaren twintig links georiënteerd en begon zich eerst in zijn exiljaren als conservatief katholiek te afficheren. Voor veel mensen was niet duidelijk in hoeverre hij serieus was in zijn katholicisme.Ga naar eindnoot11) Volgens de schrijfster Irmgard Keun, met wie Roth in de tweede helft van de jaren dertig een relatie had, speelde hij - als altijd - een rol. Maar Hermann Kesten, een goede vriend van hem, meende dat Roth oprecht katholiek was. Duidelijk is wel dat Roths ontwikkeling in katholieke richting samenhing met de teloorgang van zijn vaderland. Vanaf het moment dat Oostenrijk meer en meer in de dreigende schaduw kwam te staan van nazi-Duitsland groeide bij Roth het verlangen naar het herstel van de oude, traditioneel katholieke dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. In dit romantisch-restauratieve verlangen stond Roth beslist niet alleen. In Parijs, waar veel Oostenrijkse ballingen verbleven, bestond naast een socialistische en communistische kring ook een zogenaamde legitimistische groep. Deze groepering vormde een | |
[pagina 110]
| |
| |
[pagina 111]
| |
verzamelbekken voor iedereen die niet tot de eerste twee wilde behoren maar zich toch wilde verenigen in de strijd tegen de nazi's. De legitimisten waren monarchistisch gezind en streefden een restauratie van de Habsburgermonarchie na. Er zaten vrij veel conservatieve katholieken bij deze groepering, waarin Roth een vooraanstaande positie innam.Ga naar eindnoot12) Ook in Nederland verkeerde Roth hoofdzakelijk in de katholieke kring rond het tijdschrift De Gemeenschap. Ofschoon het katholicisme van De Gemeenschap en zeker dat van de progressieve Van Duinkerken geheel anders van aard was dan het reactionaire katholicisme van Roth, moet er tussen hen een gevoel van verwantschap zijn geweest. Volgens Maurits Mok voelde Roth zich bij de Gemeenschappers redelijk thuis.Ga naar eindnoot13) En met name voor Van Duinkerken voelde hij een grote sympathie.Ga naar eindnoot14) Het is aannemelijk dat Roth in 1936 de ‘Ballade van den katholiek’ leerde kennen door zijn vriendschap met de maker van het gedicht. Uit de brieven aan uitgeverij De Gemeenschap kan afgeleid worden dat Roth zich eind 1936 had voorgenomen om van de ballade een bewerking te maken. Het katholiek apologetisch karakter van het gedicht en de daaruit voortkomende anti-nazistische strekking moeten Roth zeer zeker bekoord hebben en zullen een doorslaggevende rol gespeeld hebben in zijn besluit het gedicht te gaan bewerken. Eind november 1936 verliet Roth Amsterdam. Aanvankelijk verliepen zijn contacten met uitgeverij De Gemeenschap via zijn secretaris Andries van Ameringen. Op 29 december 1936 schreef hij voor het eerst zelf aan de uitgeverij. Aan het slot van deze brief deelde hij mee: ‘Ich brauche dringendst für den Wiener “Christlichen Ständestaat” das Gedicht Duinkerkens mit dem Refrain: “Darum, mein Herr bin ich ein Katholik”, am liebsten in Rohübersetzung, die mir Herr De Graaf versprochen hat.’ Een dag later schreef hij ook Van Duinkerken (‘Mon bien cher ami’) met een Soortgelijk verzoek.Ga naar eindnoot15) Met ‘Herr De Graaf’ bedoelt Roth de ex-Gemeenschapredacteur Chris de Graaff die in de jaren dertig voor het Algemeen Handelsblad werkte en regelmatig over Roth in die krant schreef. De Graaff behoorde tot Roths Amsterdamse kennissenkring. Een maand later, op 29 januari 1937, vroeg Roth C. Vos, de artistiek directeur van de uitgeverij, nogmaals om het gedicht. Op 2 februari stuurde deze aan Roth een afschrift.Ga naar eindnoot16) Omstreeks eind januari had Roth intussen van De Graaff de ‘Rohübersetzung’ ontvangen.Ga naar eindnoot17) In zijn begeleidende brief schreef De Graaff het volgende: Lieber Herr Roth, Herzlichen Dank, auch von meiner Frau, für Ihren Brief. Hierbei schicke ich die Roh-übersetzung. Entschuldigen Sie, bitte die vielen Fehler gegen Deklination u.s.w. Wenn ich nicht zwischen zwei Ausdrücken zu wählen wüsste habe ich Klammer gebraucht und wenn ich et was hin zugefugt habe: Gedankenstriche. Van Duinkerken schreibt in der ersten Strophe: ‘U’ und ‘uw’, d.h. ‘Sie’ (3e Person, | |
[pagina 112]
| |
höflichkeitsform) und ‘Ihr’. Weiter im Gedichte schreibt er aber ‘Gij’ und ‘uw’, d.h. sowohl ‘Sie’ wie ‘ihr’ (3e Person, höflich und 2e Person Mehrzahl), und sowohl ‘Ihr’ (3e) wie ‘euer’ (2e Mehrzahl). Man kann also sowohl annehmen dass er sich erst an Mussert allein und weiter an seine ganze ‘Bande’ richtet. Er hat mir gesagt, er habe sich davon keine Rechenschaft gegeben. Ich finde aber dass es in der deutschen Uebersetzung viel besser wäre nach der ersten Strophe, die Form der zweiten Person-Mehrzahl zu wählen, wie ich es denn auch getan habe. Einige Schwierigkeit könnte noch der Satz bilden: ‘Den waren Heiland kent ze aan 't ware kruis’. Dass kann sowohl heissen: ‘Sie (die Kirche) kennt den wahren Heiland daran dass er am wahren Kreuze hängt’ wie auch ‘Sie kennt (erkennt) den wahren Heiland am wahren Kreuze’ d.h. im Gegensatz zum Hakenkreuz. So wie man sagt: ‘An den Früchten kennt man den Baum’. Van Duinkerken hat wohl beide Bedeutungen für Augen gehabt, und die kann man, glaube ich, behalten in der Uebersetzung: ‘Den wahren Heiland kennt sie am wahren Kreuze’. Ich hoffe das meine Erlauterungen genügend deutlich sind. Herzliche Grüsse von mir und meiner Frau. Wir hoffen bald Näheres von Ihnen zu hören,
Wie het origineel van Van Duinkerken vergelijkt met Roths bewerking ziet dat hij het gedicht aanzienlijk heeft ingekort. De derde strofe uit Van Duinkerkens ballade is geheel weggevallen en terwijl de strofen bij Van Duinkerken steeds elf regels tellen, heeft Roth eerst negen en dan acht regels. Uit een bewaard gebleven klad vertaling van Roth, geschreven op papier van café Corso te Salzburg en daterend van vermoedelijk april 1937Ga naar eindnoot19), kan opgemaakt worden dat Roth aanvankelijk alle strofen heeft willen vertalen. De kladvertaling lijkt aan te tonen dat Roth, omdat hij een rijmende bewerking wilde maken, inhoudelijk fors heeft moeten ingrijpen. Waarom Roth het gedicht zo drastisch inkortte, is niet duidelijk. Vond hij het gedicht te lang? Had hij tijdgebrek? De hoofdstrekking van Van Duinkerkens ballade is in Roths bewerking in ieder geval goed overgekomen. Roths | |
[pagina 113]
| |
bewerking lijkt me door haar bondigheid zelfs iets pregnanter. Voor een Oostenrijker moet het overigens niet eenvoudig zijn geweest om Van Duinkerkens gedicht met zijn vele historische verwijzingen te begrijpen. Daarom is, vermoed ik, De Graaffs proefvertaling van veel nut geweest voor Roth, ofschoon er nauwelijks sporen van zijn terug te vinden in zijn bewerking. Naast de publikatie in Der Christliche Ständestaat, waarvoor Roth 5 schilling - ‘c'est pauvre’ - ontving, verscheen Roths bewerking eveneens in het door de jezuïet Friedrich Muckermann geleide blad Der Deutsche Weg 5e jg. (1938) nr. 42 (16 oktober), blad 2, p. 2. Dit katholieke emigrantentijdschrift werd in Oldenzaal uitgegeven en van daaruit illegaal in Duitsland verspreid. Het is niet bekend wat Van Duinkerken van Roths bewerking vond. Maar uit het feit dat het door hem geleide tijdschrift De Gemeenschap vrij kort na de publikatie in Der Christliche Ständestaat een fragment van de bewerking opnam, kan geconcludeerd worden dat niet alleen zijn overige redacteuren ingenomen waren met Roths werk. In zijn ‘In memoriam amici Joseph Roth’Ga naar eindnoot20) schreef Van Duinkerken ook niet voor niets dat ‘Stralend van trots’ zijn kinderen hun kinderen zouden vertellen: ‘Vader heeft Joseph Roth nog gekend, en zij twee waren vrienden [...]’. |
|