Sic. Jaargang 4
(1989)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Uitgeverij Het Spectrum
| |
[pagina 18]
| |
kon zijn, dan maar een uitgeverij. De stoot hiertoe werd gegeven door ons enthousiasme voor de ‘Benn's Sixpence Library’, een Engelse pocketreeks, waarin door wetenschapsmensen van naam op populaire wijze wetenschappelijke onderwerpen werden behandeld. Geld hadden we niet. Van de wederzijdse ouders werd met pijn en moeite twee maal ƒ 2000, - geleend. Op 1 november 1935 nam ik ontslag bij Dekker & van de Vegt en zou mij verder wijden aan de uitgeverij die de naam Het Spectrum kreeg. Bogaard, getrouwd en met de verantwoording voor twee kinderen, moest voorlopig (heel) stille vennoot blijven, want salaris kon er niet vanaf.
Het Spectrum was in het begin een rooms-katholieke uitgeverij. Dit lag voor de hand. We waren beiden katholiek, kenden de katholieke boekenmarkt het beste, wisten waar de lacunes lagen en waren er ook van overtuigd de meeste kansen te hebben bij de - toentertijd niet al te dik gezaaide - katholieke boekhandels in het land. Er werd begonnen met een reeks boekjes die de naam kreeg van ‘Schijnwerpers’. Tien boekjes, keurig uitgevoerd, ieder van plusminus 96 pagina's, voor de prijs van ƒ 3,90. Per tien wel te verstaan! De eerste tien titels waren: ‘Wat denkt u van de mens’ door de Leuvense hoogleraar L. de Raeymaeker; ‘Levende Schaduwen’, een boekje over film van A. van Domburg; ‘Katholieke Poëzie na 1900’, een bloemlezing, samengesteld door H. Kuitenbrouwer en Ad. Sassen; ‘De Maan Dichtbij’ van dr. Wanders; ‘In de stilte der bossen’ van Jan Vriends; ‘Een jaar vol heiligen’ door Albert Kuyle; ‘Louis Pasteur’ van de hand van dr. Th. Schlichting; ‘De God die men vereert’ door mag. J. Maes; ‘Charles de Foucauld’ van Ernest van der Hallen en tenslotte ‘Wat staat er in het Oude Testament’ door dr. A. van den Born. Geen onaardig tableau de la troupe.
En dit alles voor ƒ 3,90! Het verwonderlijke was, dat praktisch niemand, die werd aangezocht, zijn medewerking weigerde. Men moet zich dat eens voorstellen: daar komt een onbekende jongeman van nauwelijks 22 jaar en vraagt om voor een onbekende uitgeverij een boekje te schrijven! Het honorarium varieerde van ƒ 75,- tot ƒ 100,-. Voor die tijd schijnbaar niet eens zo'n gek bedrag. Er was één groot probleem: we moesten een erkenning hebben van de Vereniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, zonder welke erkenning geen boekhandelaar onze uitgaven in voorraad mocht houden. In eerste instantie werd deze erkenning geweigerd, omdat we niet over voldoende bedrijfskapitaal beschikten, ƒ 25.000,- was voor een uitgeverij wel het minimum. Dus waar bleven we met onze vierduizend gulden? We gingen rustig door en begonnen met een voor die tijd grootscheepse reclame-campagne. We lieten door een reclame-bureau 25000 brochures van zestien pagina's maken, die verzonden werden naar adressen, uit de ‘Pius Almanak’ geplukt. Daarnaast | |
[pagina 19]
| |
plaatsten we advertenties in ‘De Maasbode’. Erkend of niet erkend, ik begon met een aanbiedingsreis langs de katholieke boekhandels en het gekke was, dat bijna alle een bestellinkje plaatsten, ofschoon dit officieel niet geoorloofd was. Achteraf bleek, dat men zoveel sympathie voor de opzet had, dat enkele bestuursleden van Sint Jan achter onze rug om bij de vereniging met de lange naam op erkenning hadden aangedrongen. Begin juni 1936, tegelijk met het verschijnen van de eerste delen van de serie ‘Schijnwerpers’, kwam er een gestencilde mededeling - een brief kon er kennelijk niet vanaf - dat aan Het Spectrum erkenning was verleend. De reclamecampagne had al het geld opgeslokt. Aan bestellingen van boekhandel en particulieren waren er van de 5000 gedrukte exemplaren ongeveer 2500 verkocht en nu was het wachten tot de betalingen binnenkwamen. Ook was het wachten op de aflevering door de drukkerij van de eerste drie delen. Enkele dagen later arriveerden de boeken. Dit alles speelde zich af op een kamer boven de banketbakkerswinkel van vader Bloemsma op de Biltstraat no. 41 bis te Utrecht. Het toeval heeft een grote rol gespeeld tijdens de eerste jaren van Het Spectrum. Op een reis door Vlaanderen, waar ik tamelijk veel connecties had, werd ik door een pater Jezuïet opmerkzaam gemaakt op een boek van een Oostenrijks ordegenoot, pater J.N. Lenz, getiteld ‘Die Himmel rühmen’. Het was een soort ‘apologetische astronomie’. De vertaling was al gereed, maar bleek onbruikbaar te zijn. Er is heel wat aan gedokterd, doch tenslotte bleek de enige oplossing het boek helemaal opnieuw te laten vertalen. Het tot stand komen van dit boek, dat eindelijk op 20 december 1936 kon verschijnen, heeft dus heel wat voeten in aarde gehad. Er waren 2000 exemplaren gedrukt en bij aanbieding ongeveer 600 verkocht. Tot eind januari waren er twee boeken nabesteld en voor de rest was het de dood in de pot. Het zag er naar uit dat het een reuze strop zou worden. Totdat... er telegrafische bestellingen - we hadden nog geen telefoon - hoofdzakelijk uit Den Haag en omgeving binnenkwamen, ook van niet-katholieke boekhandels. Wat was er gebeurd? Enkele weken tevoren was ik in Haarlem en besloot even aan te gaan bij pater Henri de Greeve, die toenmaals door zijn zaterdagavond-toespraken op de radio een enorme bekendheid en populariteit genoot. Ik had een exemplaar van ‘Het Lied van de Hemel’ bij hem achtergelaten. Het gevolg was dat hij zijn eerstvolgende radiopraatje aan het boek wijdde. Toen was het hek van de dam. We hadden een bestseller. Hoeveel ervan verkocht zijn weet ik niet meer, maar het zijn er tienduizenden geweest en het voortbestaan van Het Spectrum leek verzekerd. Er werd hard aan nieuwe projecten gewerkt, onder andere aan een reeks boeken over godsdienstleer en apologie, getiteld ‘De Katholieke Kerk’. Veertig deeltjes, prijs 60 cent ingenaaid en 90 cent gebonden. | |
[pagina 20]
| |
We adverteerden veel in die tijd, vooral in ‘De Maasbode’ en wel met kwart- en hele pagina's, wat voor boek-advertenties in die tijd iets opzienbarends was. Het zal midden november 1937 geweest zijn toen het eerste deeltje gereedkwam. We plaatsten een hele pagina, waarin een bon was opgenomen, in de zaterdagavond-editie van ‘De Maasbode’. Het bijzondere van deze advertentie was ook nog, dat ze in twee kleuren was gedrukt, iets wat naar mijn weten nog bijna nooit had plaatsgevonden. Het resultaat was ongelooflijk. De eerste postbestelling op maandag bracht een bedrag van omstreeks 35.000 gulden aan bestellingen. Een kapitaal in die tijd. Door dit succes aangemoedigd zetten we een reeks op - ook van veertig delen - over natuurleven, getiteld ‘Wat Leeft en Groeit’, waaraan praktisch alle Nederlandse en Vlaamse natuur-historici meewerkten. Ook deze reeks werd ingeluid met een advertentie van een hele pagina, wederom in twee kleuren in de avond-editie van ‘De Maasbode’. Het succes bleef echter uit. Het nieuws op de voorpagina was zo verbijsterend, dat bijna niemand oog had voor onze annonce achterop. Het was 12 maart 1938 en de Duitsers waren 's morgens Oostenrijk binnengetrokken. Het resultaat van deze advertentie was bedroevend.
Men heeft wel eens gevraagd wie er bepaalde welke boeken er zouden worden uitgegeven. Het antwoord is: gedurende de eerste jaren bijna altijd wijzelf. Door onze praktijk in de boekhandel hadden we een aardige kijk op de markt. We wisten tamelijk goed waar belangstelling voor was of om een hedendaagse uitdrukking te gebruiken: we wisten waar de gaten in de markt lagen. Na enige jaren kwam hier verandering in en hadden we enkele gespecialiseerde redactieleden in dienst. Dit was noodzakelijk in verband met nieuwe, grootse plannen: een nieuwe bijbeluitgave, een dagmissaal, een bibliotheek van katholieke klassieken, een filosofische bibliotheek, teveel om op te noemen. Het is misschien voor de geschiedenis wel interessant hier iets te vertellen over de kerkelijke censuur. Ieder boek dat handelde over geloof en zeden en ieder getuigschrift van priesters, of het nu handelde over geloof en/of zeden, of over een neutraal onderwerp, ja zelfs door priesters gemaakte vertalingen, waren aan censuur onderworpen. Nu gaf dat praktisch nooit moeilijkheden. Men stuurde een drukproef naar het bisdom, meestal met de vermelding dat die of die priester bereid was de censuur op zich te nemen en binnen enkele dagen was de zaak in orde. De officiaal van het bisdom, mgr. F.A.H. van der Loo, was al heel gemakkelijk. Meestal werd de proef, voorzien van een imprimatur, weer binnen vierentwintig uur terugbezorgd. Maar wat te denken van de absurditeit dat een boek voor ‘Wat Leeft en Groeit’ van de deken van het Vlaamse plaatsje Hoogstraten, Leo Senden, over vliegen en muggen, en over vlooien | |
[pagina 21]
| |
en luizen, evenals de boekjes over mieren van de Leuvense Jezuïet dr. A. Raignier aan censuur moesten worden onderworpen. De laatste zelfs tweemaal, want ook vanwege de orde moesten ze nog eens gecensureerd worden. Ofschoon het niet in dit artikel, dat helemaal gewijd is aan de eerste jaren van Het Spectrum, thuishoort, kan ik niet nalaten te schrijven over een geval dat ik in de vijftiger jaren heb meegemaakt, toen ik niet meer aan Het Spectrum verbonden was, doch eigenaar was van de uitgeverij De Fontein. Het betrof een boekje over het geslachtsleven. Het klinkt nu ongelooflijk, maar er was behoefte onder katholieken aan een geschikt, openhartig boek over dit onderwerp. Van der Velde stond op de index en was dus taboe. Er was in 1940 wel een boek verschenen dat verschrikkelijk veel succes had: ‘Ja, ik wil’ van de hand van de Rotterdamse arts dr. W.B. Huddleston Slater, maar als men die pil had doorgeworsteld, dan wist men nog van niets. Alleen het in 1927 verschenen boekje ‘Het voortplantingsleven van den mensch’ van H.J. Schim van der Loeff gaf een summiere uiteenzetting. Er was een schreeuwende behoefte aan een geschrift dat de zaken open en bloot bij de naam noemde. Het was onvoorstelbaar hoeveel on-en wanbegrip er bij katholieken, zowel bij gehuwden als ongehuwden, bestond ten aanzien van dit onderwerp. Nogmaals, zij die deze tijd niet hebben meegemaakt zullen het niet willen geloven, maar ik raad hen aan dan het eerste deel van dr. Vlimmen maar eens te lezen. Met de schrijver ir. Edmond Nicolas, twee geestelijken en een huisarts, werd deze zaak besproken en er werd besloten dat Nicolas een ruwe tekst zou schrijven, die als basis voor een definitieve tekst kon dienen. Het werk van Nicolas was zo goed, dat er door de anderen geen wijzigingen in behoefden te worden aangebracht. Voorzichtigheidshalve, om geen onnodige kosten te maken, werd het manuscript naar het bisdom gezonden, dus geen drukproef. Er kwam al heel spoedig bericht dat er geen manuscripten konden worden gecensureerd. Men wilde drukproeven hebben. Het werkje werd gezet en de drukproeven toegezonden. Het is niet helemaal meer te reconstrueren wat er toen allemaal is voorgevallen; een feit is, dat men er verschrikkelijk mee in de maag zat. De proeven werden van de ene moralist naar de andere gestuurd en niemand durfde zijn vingers te branden. Het kwam erop neer, dat men de tekst te hedonistisch vond. Het geslachtelijk verkeer werd teveel voorgesteld als een prettige zaak. Eindelijk vond er een bespreking plaats waar ik bij mocht zijn. Na veel heen en weer gepraat beloofde een der heren, een professor van het seminarie Rijsenburg, dat hij de tekst dusdanig zou bewerken, dat het imprimatur kon worden verleend. Ik moest wel enige maanden geduld hebben. Na vele maanden ben ik toen weer eens naar Rijsenburg getrokken om te horen hoe het ermee stond. De proeven kwamen uit een bureaulade te voorschijn. Er was niets aan | |
[pagina 22]
| |
gedaan. De beproefde tactiek van op de lange baan schuiven. Ik heb toen alles maar mee naar huis genomen en het moede hoofd in de schoot gelegd, iets waarover ik nu nog spijt heb. Want wat zou er gebeurd zijn wanneer ik het zonder kerkelijke goedkeuring had uitgegeven?
Vermoedelijk zou men niets hebben durven ondernemen. Een pikant detail is, dat vele jaren later een mij bevriend geestelijke op het bisdom werd verzocht, mij te vragen om afschriften van de correspondentie en een stel drukproeven. Men betreurde het er niets over in het archief te hebben... De betreffende geestelijke heeft toen wijselijk gezegd dat, wanneer men dat zo graag in het archief had, men er mijzelf maar om moest vragen. Jammer genoeg is dat nooit gebeurd. Dit over censuur in de nadagen van het rijke roomse leven.
Inmiddels had collega Bogaard zijn baan bij Dekker & van de Vegt opgegeven en was werkend vennoot geworden. Het was nodig, want het bruiste van activiteit in de kleine ruimte van de Stationsdwarsstraat. Er kwam een romanreeks: ‘Prisma Boeken’. Geen pockets, zoals die nu nog door Het Spectrum worden uitgegeven, maar grote gebonden boeken. Bij intekening op de reeks van vier kostten ze ƒ 2,40 per stuk. Boeken van 240 tot 480 pagina's. Een nieuwe bestseller was 40.000 Baby's' van de Utrechtse vrouwenarts dr. A.W. Ausems. De romans van Edmond Nicolas, Marie Koenen en Irma Meyer en de dichtbundels van Jacques Schreurs en van Gabriël Smit deden het goed. Het klapstuk moest echter ‘De Zonnewijzer’, - Almanak voor het Katholieke Gezin - worden. Het werd een boek van 416 pagina's, waarvan 64 in twee kleuren gedrukt, met acht kleurenreproducties van schilderijen van Otto van Rees. Goed gebonden in veelkleurige band. Prijs... ƒ 0,95. Bijna de gehele tekst van deze almanak was tot dan toe gepubliceerd, dus speciaal hiervoor geschreven. Een enorme reclamecampagne vergezelde de verschijning van dit grandioze boek. Het volgende jaar bracht ‘De Zonnewijzer 1940’, tezamen met een almanak voor de jeugd ‘De Windroos’, ook voor ƒ 0,95, maar toen was de tweede wereldoorlog uitgebroken. Ook Nederland was gemobiliseerd en de boekverkoop beleefde een dieptepunt. Inmiddels was het huidige kantoor te klein geworden en werd er verhuisd naar de Stationsstraat no. 23. De 10e mei 1940 brak aan. De eerste maanden was er een absolute stilstand in de boekverkoop, maar tegen het najaar kwam er weer beweging in. Een beweging die weldra niet meer te stuiten was. Boeken die onverkoopbaar werden geacht vlogen de deur uit en het probleem van de verkoop verplaatste zich naar dat van de produktie. Hoe aan papier te komen? Dr. F. van der Meer kwam met zijn ‘Catechismus’. Dat boek moest toch verschijnen. Nu waren er al verschillende week- en maandbladen door een verschijningsverbod getroffen, maar die beschikten nog wel over papier. | |
[pagina 23]
| |
Met de uitgevers daarvan werd contact opgenomen en wanneer die uitgevers tegelijkertijd drukkers waren, lukte het wel daar een order onder te brengen. Een grote omzet was noodzakelijk om het personeel, dat in de laatste oorlogsjaren uit ongeveer 35 man bestond, in leven te houden. Tevens werd met de belangen van de auteurs rekening gehouden. Om de beurt, naar gelang er op onofficiële wijze papier was verkregen en er een drukker was gevonden die clandestien wilde drukken - dit was over het algemeen niet moeilijk - werden er van de bestaande boeken herdrukken gemaakt en kon er aan de betreffende auteur een behoorlijk honorarium worden uitbetaald, zodat deze weer een tijdje vooruit kon. Was het voorheen zo geweest, dat de vertegenwoordigers hun best moesten doen om zoveel mogelijk exemplaren van een boek bij aanbieding - dat wil zeggen in voorverkoop - te plaatsen, in de oorlogsjaren kregen ze een lijstje mee van de aantallen die ze bij de betreffende boekhandelaren mochten verkopen, of liever gezegd: mochten toezeggen. Het spreekt vanzelf dat dit alles niet zonder risico was. Het ging niet alleen om het clandestien drukken en verzenden van de boeken, maar van het personeel behoorde zeker 80% in Duitsland te werk gesteld te zijn, omdat ze onder de leeftijdsgrens vielen. Het was daar in de Stationsstraat in wezen één groot onderduikershol. Daarbij werden er nog andere zaken afgehandeld. Na de sluitingstijd van het arbeidsbureau, kwamen regelmatig twee jonge ambtenaren naar Het Spectrum, om daar met behulp van nagemaakte stempels hun werk voort te zetten, maar dan op positieve wijze. Vele jonge mannen, waaronder studenten die de loyaliteitsverklaring niet hadden willen tekenen, konden met behulp van de papieren, die daar werden klaargemaakt, uit Duitsland worden gehouden. Nadat deze ambtenaren in oktober 1943 gearresteerd waren, werden ze door een knokploeg, onder leiding van de verzetsstrijder Jan Verleun, vanuit het kantoor in de Stationsstraat uit het Utrechtse politiebureau bevrijd, nadat een ‘goede’ politieman, inspecteur Dunnewijk, de nodige aanwijzingen had gegeven. Jan Verleun werd kort daarna gearresteerd en op 7 januari 1944 gefusilleerd.
Op 13 oktober 1944 werd het kantoor in de Stationsstraat tijdens een bombardement verwoest. Er werd een provisorische kantoorruimte gevonden in een leegstaande confectiefabriek op de Oude Gracht, maar veel werk kon er niet meer worden verricht. Even voor de spoorwegstaking was het Spectrum-missaal verschenen. Niet alle zendingen konden nog tijdig door de boekhandel worden ontvangen. Veel is verdwenen, gestolen of zoekgeraakt. Voorraden waren er bijna niet meer. Wat er nog was troffen we op 2 januari 1945 doorweekt aan, tengevolge van een lekkage. Drie Utrechtse boekhandelaren ontfermden zich er | |
[pagina 24]
| |
graag over. Toen waren we volledig uitverkocht. Eerst na de bevrijding kon er geleidelijk aan weer met produceren worden begonnen. Een van de eerste uitgaven was ‘Het verzet van de Nederlandsche Bisschoppen tegen Nationaal-socialisme en Duitse tyrannie’, herderlijke brieven, instructies en andere documenten, ingeleid en uitgegeven door mag. dr. S. Stokman OFM. Op 31 december 1945 beëindigde ik mijn compagnonschap met de heer Bogaard.Ga naar eindnoot1) |
|