om te verspreiden als propagandageschrift).
In 1848 verliet Elise de familie Egidius en trok weer in bij haar ouders om zich aan het schrijven van een boek te wijden. Het handschrift daarvan (het eerder genoemde boek Hermine) werd op advies van een vriendin ter beoordeling aangeboden aan de Tilburgsche predikant Ds. Schotel. Gilles Dionysius Jacobus Schotel (1807-1892) was behalve dominee ook historicus. Zo leidde hij ondermeer de werkzaamheden rond het Biografisch woordenboek van Van der Aa. Hij schreef vele historische en theologische werken. Elise van Calcar hechtte zeer aan de vriendschap met Schotel. Hij corrigeerde haar werk, gaf haar advies, introduceerde haar in de letterkundige wereld en hielp haar bij het vinden van een uitgever.
Hermine (‘een boek dat blaakt van godsdienstijver’, meent Busken Huet) verscheen, een jaar later gevolgd door Blikken in het rond, naar binnen en naar boven en Tilburgsche Mijmeringen.
Laatstgenoemd werkje bracht, zoals vermeld in onze inleiding, met name in Tilburg maar ook in de rest van katholiek Nederland een korte pennestrijd teweeg.
In 1850 verhuisde Elise naar Breda. Het was in deze periode dat zij dominee Schotel meerdere malen in Tilburg ontmoette. Naar aanleiding van een van de bezoeken schreef zij haar Tilburgsche Mijmeringen ('s-Hertogenbosch 1851). Het is behalve een verslag van het bezoek, een geëxalteerde uiting van gevoelens over de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals het kaartspel, geleerde vrouwen en niet in de laatste plaats het katholicisme.
De Tilburgsche Mijmeringen werden haar zeker niet door iedereen in dank afgenomen. H.J. Schimmels bespreking bijvoorbeeld, in De Gids van 1853, was niet bijster lovend.
Schimmel vraagt zich zelfs af of ‘het boeksken wel van algemeen belang’ kan worden geacht. Hij merkt op dat het boek ‘weinig meer dan weder eene uitleg van Elizes individueele gevoelens, bij de beschouwing van de werkelijkheid opgewekt’ weergeeft.
Voorts acht hij het ‘eene door-een-haspeling der zienlijke en onzienlijke sfeeren’. Dit geeft de lezer weinig hoop bij het ter hand nemen van de mijmeringen. Toch heeft het ‘boeksken’ ons wel het een en ander te bieden. Niet alleen geeft het ons een aardige, eigentijdse beschrijving van Tilburg en zijn bewoners, ook gunt het ons een opmerkelijk beeld van de ‘individueele gevoelens’ van Elise die zij kwistig door de tekst strooit. Zo de letterkundige waarde van de mijmeringen misschien gering is, de waarde van de kritische inhoud en de felle reacties die het werkje ontlokte, is op zijn minst interessant te noemen.
Wat had Elise (op de titelpagina van Tilburgsche Mijmeringen ontbreekt haar achternaam) misdaan jegens haar katholieke medemens? Het antwoord ligt besloten in de mijmeringen zelf. Laten we het boekje, van slechts 42 pagina's, eens doorbladeren.