| |
| |
| |
Eerste brief aan Victor
herman brusselmans
Gent, meimaand 1988
Beste Victor,
Hartelijk dank voor je brief van enige dagen geleden.
Ik herinner me niet meer welke dag het precies was. Ik twijfel tussen dinsdag en woensdag, die erg op elkaar lijken, zij het dat ik niet weet hoe dat zo komt en noch heb ik er een plausibele verklaring voor. (In de geest van andere mensen lijken woensdag en donderdag misschien wel op elkaar, of twee andere dagen, waaronder nochtans heel zelden de zondag. De zondag kan men meestal makkelijk afzonderen. Dat heeft archetypisch te maken met de Heilige Mis en het feit dat de doorsnee mens niet naar zijn werk moet. En natuurlijk met het kaarten, de duiven, het voetballen en het bier hijsen achteraf.)
Er zijn echter ook enige verschillen die tot onderscheid zouden kunnen leiden: op woensdag, bij voorbeeld, is het veelverkochte weekblad Humo te verkrijgen in krantenwinkels overal in het land; op dinsdag alleen te Mechelen en te Antwerpen, geloof ik. (Ik heb het dan over de nieuwste aflevering.) Maar soms kom je ook iemand tegen uit Leuven die 'm reeds op dinsdag onder de arm geklemd houdt. Leuven heeft me altijd al een merkwaardige stad toegeschenen. (Ik stond er ooit eens op een literair podium een tekst van eigen hand voor te lezen. De aanwezigen gingen gewoon door met babbelen onder mekaar, en niemand luisterde naar mij noch schonk men anderszins enige aandacht aan mijn prestatie. Zulke voorvallen vergeet je niet licht.)
Doch terug naar je brief. Het bericht dat je kanker hebt, heeft me zeer aangegrepen. Dat komt nu toch wel erg ongelegen. Je kanker bedoel ik, niet het bericht, hoewel dat ook, maar dat is omdat beide nauw samenhangen.
Net nu je zoon binnen afzienbare tijd overkomt uit Amerika, na maandenlange afwezigheid (‘Waarom kwam hij eigenlijk niet wat eerder over?’ kan je je hierbij afvragen) zal jij misschien dood zijn voor hij ter plaatse is; die mogelijkheid moet onder ogen gezien worden. Het ergste zou zijn dat hij arriveert tijdens of onmiddellijk na de Dodendienst, doch het valt te betwijfelen of God en het Lot (dat een neefje is van God) dergelijke toevalligheden tot stand weten te brengen. Het kan ook zijn dat het vliegtuig van je zoon onderweg neerstort, wat
| |
| |
evenmin tot de waarschijnlijkheden behoort en waarover je je verder geen kopzorgen hoeft te maken, mij dunkt.
Kanker is natuurlijk een hele schok, maar je bent tenslotte 84 moet je rekenen. Over dat laatste zal ik het, bij gebrek aan ervaring, verder niet hebben, want ik ben zelf lang nog geen 84, maar ik hoop het wel te worden. (Ik hoef jou, in je hoedanigheid van kenner en bewonderaar van mijn werk, uiteraard niet te vertellen dat ik in enkele van mijn boeken, of alleszins in 1 ervan, heb beschreven hoe een Engel me in een Visioen ooit kwam beloven dat ik inderdaad zou voortleven tot ergens in mijn 84ste levensjaar. Dat was op een nacht, en ik sliep, en ik droomde, al weet je het nooit met die Engelen. Ik bedoel, misschien hoef je niet eens te dromen om Hen in een Visioen te ontmoeten. Slapen is wél een niet te vermijden voorwaarde, zo lijkt me, al impliceert dat dan weer dat je in wakkere toestand geen Visioenen kan hebben. Juist ja, dat klinkt me zeer aannemelijk. Hoe dan ook - want over wat een Visioen precies is kan je blijven zeiken, plus daarbij kan je het opzoeken in een hooggekwalificeerd woordenboek - ik was toen veertien en becijferde de dag nadien dat ik, als die Engel gelijk zou hebben, nog vijf keer de periode had te leven die ik tot dan toe geleefd had. Vijf keer veertien is namelijk zeventig en tel daar nog 's veertien bij en je bereikt vierenachtig, dus dat klopt. Kortom, ik had een zesde van m'n leven achter de rug, en daar voelde ik me een hele tijd verdomd triest en angstig onder: alreeds een zesde voorbij, en nog niks van betekenis meegemaakt! Dat soort droeve gedachten. Maar ik was dan ook nog een kind, en een zeer gevoelig kind op de koop toe.)
Om verder te gaan over je kankerziekte: ik zal er nu over zwijgen, want ik kan me voorstellen dat het niet erg prettig is om erover te praten. Alleen dit nog zeg ik erover: ik heb een vriend die dokter is (over hem en zijn vrouw meer in mijn nieuwe, in het voorjaar van 1989 te verschijnen roman, die voorlopig sinds verleden week, in samenspraak met iemand van de uitgeverij, de definitieve titel ‘Dagboek van een Vermoeide Egoist’ heeft meegekregen. Men kan zeiken wat men wil, maar mijn titels zijn altijd zeer sterk, alsmede volkomen de lading dekkend) en die dokter zei me, omdat dat zo te pas kwam - en waarom zou hij liegen, hij is dus tevens mijn vriend - dat heel oude mensen eigenlijk allemáál kanker hebben, en zoniet staan ze op het punt het vroeg of laat te krijgen. Het gaat er namelijk om, zo zei hij, dat kanker het afsterven van voor-het-in-leven-blij-ven-noodzakelijke cellen inhoudt, en ouderdom ook. Hij bedoelde, zo meen ik, dat er bij oude mensen een hele boel cellen afsterven, net zoals bij mensen die kanker hebben, ongeacht hun leeftijd, maar vooral - of eerst - bij de bejaarden onder hen, weet ik veel, ik ben niet medisch geschoold.
Ik wilde hem (de dokter-vriend) daar nog enige vragen over stellen, om meer inzicht in deze materie te verwerven (soms kunnen dergelijke onderwerpen me wel boeien), doch er kwam iemand bijzitten die het gesprek over een andere boeg gooide en over de voetbalsport begon te emmeren, een discipline die mij nauw aan het hart ligt. (Enige dagen later, verleden woensdag was dat, zou een Belgische club, K.V. Mechelen, overigens de Europacup winnen. Heel Meche- | |
| |
len stond op zijn kop! De spelers werden zelfs ontvangen door kardinaal Danneels, het hoofd van de Mechelse parochie, die zich minzaam met de voetbal-deskundige, doch voor de rest zeer gewone jongens (zeg maar tuig uit de richel), onderhield. ‘Heeft U gewonnen?’ vroeg de kardinaal, om het gesprek gaande te houden, aan de ploegkapitein, welke Leo Clijsters heet doch wordt bijgenaamd ‘Lei’, omdat hij vóór zijn sportcarrière een simpele taak als leidekker op het Limburgse platteland vervulde, en tijdens die carrière als mandekker fungeert. ‘Eh ja, Sire,’ antwoordde de volksjongen verward. ‘Met welke cijfers?’ ging de primaat door. ‘Met 1-0, Sire,’ riposteerde de verdediger. ‘Wie heeft de goals gemaakt?’ versaagde monseigneur niet. ‘Dat weet ik niet, Sire. Ze stonden er al. Maar waarschijnlijk een gespecialiseerde firma. Of anders de terreinknecht.’ Waarna de dialoog stokte en kardinaal Danneels ter viering enige bekers wijn liet aanrukken. Jij vraagt je zonder twijfel af hoe ik dat zo allemaal weet. Dat komt, de verloofde van een van de spelers van het vermelde elftal,
die ken ik nogal goed, uit vroeger tijden die vervlogen zijn, en nu en dan bellen we of schrijven we nog 's met elkaar, om wat te babbelen, doch dat moet je stilhouden, want voetballers zijn zeer jaloers, daar is een studie over gemaakt.) Maar waar zat ik. Welja, de plotse zekerheid dat je lijdt aan de vreselijke ziekte die we allen kennen als kanker. Ik had beloofd daarover te zwijgen, maar ik wil er vooraf in de marge dit nog over kwijt: weet je dat jij - net als mijn grootvader - een slecht voorbeeld bent voor de jeugd? (Ik scheer je voor het goed gemak maar even over dezelfde kam als m'n grootvader, al is die slechts 74 geworden (gestorven in '67). De kwestie is dat hij ook kanker had). Wat het slechte voorbeeld voor de jeugd betreft: mensen als jij en mijn grootvader, die - laten we het daarover eens zijn - hun hele leven verschrikkelijk hebben gezopen, zorgen ervoor dat jeugdigen redeneren: ‘Die Victor, en die Frans (zo heette hij) zijn ook oud geworden met zuipen, dus waarom wij niet!’, waarna ze zich vrijelijk, en vroegtijdig kan je wel zeggen, overgeven aan overmatige drankinname. Ik weet dat van mezelf. Zo heb ik vanavond al een hele sloot binnen, en heb desondanks alweer zin om bij te tanken. Wat ik dan ook maar doe, de dag is toch om zeep. (We zijn thans half twee des nachts, moet je rekenen.)
Okee, gedaan over kanker. Ik denk dat ik er verder toch niks over te lullen heb; zij het dat ik ineens bedenk (doch dit terzijde), dat toen Aids in de wereld kwam, kanker plots uit de belangstelling verdween en zelfs niet eens meer als een zware ziekte leek te worden beschouwd, eerder als iets in de trant van aandoeningen gelijk pakweg een hersenvliesontsteking of het rondsluipende zona. Enfin, de mening luidde dat als je geen Aids had, er verder niks aan de hand was. (Zoals die kennis van m'n vader, een schaapherder, wiens vrouw zeer binnenkort haar eerste kind moest krijgen en alreeds heel pijnlijke weëen voelde, waarvan ze haar echtgenoot kreunend op de hoogte bracht. Kortom, het babyhoofdje hing al bijna ter hoogte van haar knieën, zo dringend was het. En die vrouw maar kreunen, en zweten, en pijn lijden, en smeken of ze naar het ziekenhuis mocht. ‘Kruip een uurtje in je bed,’ ‘zei de herder,’'t Zal wel overgaan.’ (Later kregen ze nog zeven kinderen.)
| |
| |
Maar wat ik zeggen wou: dat gedoe rond Aids is alweer met vlagen aan het overwaaien (gesp toch maar een condoom om, Victor, als je nog geslachtelijke ommegang zou hebben) en andere fatale ziekten worden in ere hersteld. (Laatst was er op de televisie meteen een reportage over de malariavlieg.) Zo gaat dat. Je raakt er allemaal moeilijk wijs uit en nog minder kan je het, in duidelijk leesbare en begrijpelijke woorden vervatten.
Ik ben thans dan ook heel dronken aan het worden. Na porto, bier en een aantal gintonics begin ik nu met whisky. Dat kan nooit goed aflopen. Hoe deed jij dat, als je vroeger wakker werd met een enorme kater van de vorige dag? Je hoort vertellen over allerlei middeltjes. Mijn grootvader - dezelfde als die Frans van daarnet - wist er ook een paar. Een ervan kan ik me nog ongeveer herinneren. ‘Meteen na het opstaan moet je aan de ballen van een stier likken,’ zei hij dan. (Hij zat, net als ons hele geslacht, in de veehandel.) Hij bedoelde dat, als je aan de ballen van een stier probeert te likken, de kans groot is dat het beest je met 1 van zijn achterpoten een serieuze dreun in je bakkes geeft, en je meteen andere dingen aan je hoofd hebt dan de kater van de avond tevoren. Dat hij dat bedoelde wist ik toen nog niet, ik was toen nog heel klein (en gevoelig op de koop toe etc.) Toch heb ik 'm een keer aan de ballen van een stier zien likken, maar dat was in verband met een weddenschap. (Het dier verzette geen poot. 't Was m'n grootvader z'n lievelingsstier, speciaal afgericht voor weddenschappen. Ze kenden elkaar van haver tot gort.)
Maar nu iets anders. Die zoon van jou, daar raak ik niet over uitgepraat, al lijkt het me verder een kleurloos figuur zonder veel geschiedenis. Ik bedoel alleen, wie denkt die aap wel dat hij is om z'n oude vader in het steeds verder het moeras inglijdende Vlaanderenland te kunnen laten verkommeren, terwijl hij zelve ginder ver weg over de oceaan de Grote Jan uithangt als ingenieur bij Sony? Precies of Sony in haar Vlaamse vestiging geen ingenieurs nodig heeft! Allemaal zever! Vergeef het me dat ik het zo cru stel, Victor, maar volgens mij vindt die zoon van jou een 12-cylinders Buick en een abonnement op The New York Times belangrijker dan zijn bloedeigen, langzaam uitdovende vader. Jezus, die kan je allebei (Buick + Times) hier toch ook krijgen, al zit die New York Times uiteraard een dag of twee later in je bus, maar wat is dat voor een klote-argument. En om door te gaan: uit je brieven kan ik niet anders opmaken dan dat je schoondochter een kutwijf is. Laten we een kat een kat noemen. Verder kan ze me gestolen worden, maar het zegt ook veel over je zoon: wie trouwt met een kutwijf, zeg ik altijd, is zelf niet zuiver op de graat. Daar heb ik een hele goeie kijk op. Ach, ik ken die trut niet eens, dus wat zou ik me moeien. Ik moei me nooit ergens mee. Als twee mensen staan te discussiëren, in mijn bijzijn, zo van (wat laatst nog voorviel) ‘Zijn we nu de twaalfde vandaag, of de elfde, hoe zit dat?’ ‘De twaalfde.’ ‘Nee, ik geloof de elfde want m'n ene kleinzoon verjaart morgen.’ ‘Nee, nee, de twaalfde.’ ‘Serieus waar? Komt dat tegen’; dan zal ik niet zeggen - al weet ik het pertinent zeker - ‘Dames, we zijn vandaag de dertiende’, waarmee ik nochtans ogenschijnlijk een niet te onderschatten probleem zou oplossen (bv. i.v.m. de verjaardag van die kleinzoon). Nee, ik zwijg
| |
| |
stil in zulke gevallen.
Over dames gesproken. Vandaag stond ik, wat mij zelden gebeurt, in een winkel - gewoon, een kranten- en sigarettenwinkel - en vóór mij hadden twee vrouwen hun beurt, die samenhoorden, of elkaar ergens van kenden en voor mijn binnentreden in gesprek waren geraakt, wat dondert het, en die ene hoorde ik zeggen: ‘Ik wil na mijn begrafenis gecremeerd worden’, waarop de ander zei: ‘Ja ja, daar denkt mijn man ook zo over, maar die is compleet seniel aan het worden’. Nog een geluk dat jij weduwnaar bent, Victor, of 1 van hen, met name de tweede, was misschien wel je vrouw geweest, je weet nooit. Ik bedoel, je weet inderdaad nooit wat mensen van wie je veronderstelt dat ze om je geven en respect voor je hebben, achter je rug allemaal voor onzin en roddelge-kleurde praatjes uitkramen. Ik hoorde 's een jongen zeggen (doch dat is jaren geleden): ‘Ik ga trouwen met mijn lief, maar haar zus kan beter neuken en biefstuk bakken.’ Daar sta je toch wel even bij stil. Je vraagt je af: ‘Wat bedoelt zo'n jongen daarmee, en hoe zou hij eigenlijk het liefste van al zijn leven inrichten?’ Bestonden dergelijke toestanden en gesprekken in jouw tijd ook al, net zoals er toen nog geen televisie bestond? Als je te zwak bent om op zulke vragen te antwoorden, of gewoon geen zin hebt, dan sla je maar een brief over, en schrijf ik eerst wel nog een keer. Ik heb tijd, het literaire werk ligt zo goed als stil. Ik voer al weken overdag, tijdens de afwezigheid van G., helemaal geen klap uit, behalve door het raam turen of er niks moois passeert. En als er iets moois passeert, dan mompel ik: ‘Iemand die voorbijgaat, om nimmermeer te worden ontmoet’, zelfs al zijn het buren. (Er is 1 mooi meisje, dat hierboven woont. Over haar, en over haar levenspartner, onder schuilnamen meer in mijn nieuwe roman ‘Dagboek van een Vermoeide Egoist’.)
Besef jij wel dat sommige mensen denken dat ik gek ben? Ik hoor het hen soms fluisteren tegen elkaar, middenin de nacht, terwijl ik slaap, of wakker lig, of droom (zoals die keer met die Engel). Dat komt ervan als je eigenlijk krankzinnig bent. Gelukkig heb ik G. om me aan vast te klampen (over haar meer in mijn nieuwe etc.). Zonder medemens in het leven die voor je zou willen sterven ben je niks, is mijn mening. En liever nog 2 van zulke medemensen dan 1. Ten hoogste 3, anders kan je er geen touw meer aan vastknopen en raak je helemaal van slag. Daarover schrijf ik in al mijn boeken (ook over vele andere belangrijke dingen), maar geen hond die het snapt, behalve mensen als jij, en ikzelve natuurlijk ook. Nee, dan gaan ze zeiken dat ik niks anders doe dan onzin lullen, en flauwe (‘melige’) grappen bedenken, en pornografische situaties beschrijven, enzovoort. Pornografische situaties!! Vele mensen zijn zeer dom. Daar kunnen ze zelf weinig aan doen; het is immers de schuld van hun ouders, die beter geheel kinderloos waren gebleven. Doch die ouders waren ook al zeer dom, en zodoende. (Op den duur is iedere cirkel rond.)
Ik durf te wedden dat jij slimme ouders had. Maar die mensen zijn al zo lang dood, dus wie ligt daar nog wakker van. De mijne zijn ook zeer slim. Dat is goed en prettig om te weten, maar verder sta ik daar allemaal niet te dikwijls bij stil. Ik zit bovendien met een heel ander probleem, dat ik me daarnet zo ineens af- | |
| |
vroeg: zou je, in de winter, kunnen zeggen: ‘En koud dat het gisteren was! Het vroor minstens tien graden in de schaduw!’? Volgens mij wel, want het kan vriezen terwijl toch ook de zon schijnt. (Als het regent terwijl de zon schijnt, of omgekeerd (maar dat komt minder voor), zegt men: ‘Het is kermis in de hel.’ God weet waar die uitspraak weer op stoelt. Wie het opzoekt in de gespecialiseerde handboeken vindt allicht de uitleg, met historische verwijzingen en bronvermelding en voetnoten en heel de kloterij. Maar dat laat ik na: sommige mysteriën mogen mysteriën blijven.) Kan jij antwoord geven op die vraag (van dat vriezen in de schaduw), in aanmerking genomen je gave als weersvoorspeller? Al denk ik dat het geen gave is, maar dat je het te danken hebt aan je reumatiek. Misschien gaat die reumatiek trouwens nu wel over, nu je kanker hebt. (Het slechtere dat het kwaad verdringt. Zoals bv. bij een meisje dat zich schaamt over haar dikke brilleglazen, maar die schaamte kwijt raakt als ze ook nog kaal wordt.)
Ik wil je natuurlijk niet kwetsen of ongerust maken als ik zo vrijelijk over je ziekte doorzeik. Het is zo dat als erge dingen ‘bespreekbaar’ blijven, ze meteen verzacht worden. Dat zeggen de psychiaters, maar ik geef je de raad aan hun woorden weinig of geen waarde te hechten. (Ten tijde van mijn zeer zware angstaanvallen bezocht ik er 1. Die vroeg of ik op 2 à 3-jarige leeftijd veel slaag van mijn vader had gekregen, zei toen dat ik volgende week terug kon komen en rekende me 1750 frank aan. Ik heb hem uiteraard nooit meer bezocht. Een goeie remedie tegen vele grillen is een voldoende gebrek aan uitgeefbaar geld.)
Ik word nu uitermate dronken. Bezopen, kan je het wel noemen. Op die wijze schiet mij ineens weer je zoon te binnen. Welnu, volgens mij is je schoondochter, dat kutwijf zoals ik daarstraks zonder veel gewetensbezwaar aan haar refereerde - volgens mij is die aan de drank. Zo'n typisch Amerikaans sherrytype. (In Holland vind je ze ook veel, daarover zijn cijfers beschikbaar die er niet om liggen) 's ochtends, nadat hun man al uren de deur uit is naar zijn werk toe, staan ze heel laat en verlept op, lopen nog een aanzienlijke tijd, niet wetend wat aan te vangen, door het huis, ondertussen stiekem (alsof iemand hen zou gade slaan. Paranoied ook al) slokken nemend van een fles sherry, welke op een ingenieuze wijze verborgen staat, of ligt, achter een paar boeken. (Vandaar de aanwezigheid van een welgevuld boekenrekje in hun woning. Over welke boeken het meestal gaat, daarover zal ik niet uitweiden, het wordt al laat). Dat drinken komt voort uit het feit dat ze ongelukkig zijn. Toegegeven, ze hebben een man die veel geld verdient, en een eigen auto om boodschappen te doen (d.w.z. nieuwe voorraden sherry inslaan), en een zonnebank, maar verder niks. Op de koop toe kan de Italiaanse tuinman (die hebben ze ook), of huisknecht, hoe je het noemen wil - kan die oetlul hen, ondanks zijn viriele aanzicht (veel haar op de borst) evenmin tot een hoogtepunt brengen. (Wat ik hier vertel kan je ook lezen in Viva, Flair, of andere bladen, doch allicht in andere zinsconstructies en toonaarden. Daar is meestal alles de man z'n fout, want die is 's avonds nooit eens ‘lief’ of ‘begrijpend’, en de Italiaan heet meestal Gianni of Fernando, mocht het een Spanjaard blijken.)
| |
| |
Hoe dan ook: te mijden volk, Victor, zulke schoondochters. (Mijn eigen vader heeft een schoondochter die uit heel ander hout is gesneden, want dat is mijn vrouw, die G. heet en die ik erg liefheb, doch dat blijkt reeds uit mijn door veel domme mensen misbegrepen oeuvre.)
Nu houd ik ermee op, ik lazer zowat uit mijn stoel van dronkenschap. Hoe is het toch mogelijk, met dat nachtelijke gezuip. Maar goed, 't is nu te laat. Spijt komt altijd na de zonde en als ze ervoor komt is er ook iets niet in de haak. (‘Spijt’ is zowel vrouwelijk als mannelijk. Dat komt me om 1 of andere reden als merkwaardig voor. Ik heb altijd gedacht dat spijt een onzijdig woord was. ‘Het spijt’.)
Doch ter afsluiting: zwak of niet zwak, zin of geen zin (dit ter correctie van wat ik hierboven ergens zei): schrijf me onmiddellijk een brief terug! Ik krijg tegenwoordig bijna nooit meer post, tenzij van die officiële dingen, met doorzichtige mica-ruitjes in de enveloppe (belastingen, bankformulieren, kwartaalbijdragen enzovoort). Met telefoons net hetzelfde. Allemaal erg voorspelbaar en redelijk vermoeiend bovendien (tiepen die me uitnodigen voor een ‘literaire avond’ en achteroverslaan als ik m'n prijs noem; gasten van vrije radio's die vragen of ik een ‘leuke anecdote’ wil vertellen in verband met Pasen of de eerste schooldag of wat er op dat moment aan de hand is; Jack van G. die zich afvraagt waar m'n stuk voor De Morgen blijft, en de laatste tijd ook een heleboel eikels die eigenlijk ‘de Gentse Roomijscentrale’ willen hebben, van welke centrale het nummer niet veel verschilt van het mijne, veronderstel ik.)
Gelukkig belt ook G. elke middag van op haar werk, mitsgaders word ik nu en dan opgeroepen door mijn moeder, door mijn goeie vrienden T., J. of L., door de geniale Gentse stripkunstenaar Erik M. (plusminus zes maal daags), met wie ik iedere week een aflevering van een grensverleggend beeldverhaal tot stand breng, en door zowel mijn vroegere als mijn nieuwe verloofde. (Over haar volgende keer meer.)
Ik bedoel, m'n dag is naar de kloten als ik de bus licht en er zit geen enkele met de hand geschreven brief tussen de andere rommel. Verbijt jij dus maar eventjes de pijn (overigens ook niet bang zijn om aan de dokters morfine of andere pijnstillers te vragen, ze zijn ervoor) en schrijf me een zeer lange brief (pakweg 10 of 12 vellen), waarin je me op de hoogte houdt van je avonturen, bijvoorbeeld i.v.m. je zoon en schoondochter (let er vooral op of ze hun Nederlands doorspekken met Amerikaanse woorden of klanken net zoals de megalomane doelwachter Jean-Marie Pfaff, die toen hij drie weken in Duitsland vertoefde z'n Waaslands gezeik vermengde met - uiteraard geheel verkeerd uitgesproken - Duitstalige wendingen. Zeer irritant is dat, en zeer onthullend over het ‘karakter’ en de ‘persoonlijkheid’ van de betrokkenen.)
Hou me eveneens op de hoogte van je krankheitsbild. Schrijf daarover in een droge stijl, zonder veel pathetiek, daar heb je zelf het meeste baat bij. (Bv.: ‘Vanmorgen, bij het opstaan, voelde ik een soort suizen in mijn linkeroor. Dat was nieuw. De dokter zegt echter dat het niet erg is en dat de beste remedie bestaat in het keihard zetten van de radio, waardoor het gesuis overstemd wordt.
| |
| |
Ik volgde zijn raad op, en inderdaad.’) Heel sec en to the point dus.
Beste Victor, hier bij mij suist het nu langs alle kanten, maar dat komt dus door de drank. Ik zet er een punt achter, ik kan bijna niet meer lezen wat ik schrijf (laat me weten welke passages ook voor jou onleesbaar zijn: die herschrijf ik dan in mijn volgende brief.)
In alle respect, bewondering en vriendschap, neem ik thans afscheid. (Morgen alweer een nieuwe dag!)
Je vriend HB, te Gent, op een nacht na drie uur
(NOOT: ‘Beste Victor’ is een brief uit de reeks ‘Brieven aan fans’, waarvan later een boek zal gemaakt worden onder dezelfde titel.
Victor D. is een eenvoudig, van zijn karig pensioentje genietend mens uit W., die me in december '86 begon te schrijven, nadat hij compleet uit de bol was gegaan van mijn roman ‘Heden ben ik nuchter’ en vervolgens mijn hele oeuvre las, en bleef herlezen. Hij mag als een kenner van mijn werk worden beschouwd, en we schrijven elkaar geregeld een brief.)
|
|