Sic. Jaargang 3
(1988)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderhoud over het eigene
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het objektiveren van de eigen geest‘Dat begrip is dikwijls met een inferieure bijbetekenis geladen. Het is alsof men de werkelijkheid overneemt. Ik ben die betekenis in het geheel niet toegedaan. Voor mij klinkt dat altijd als kritiek binnen een kritiek. Ik ken juist het autobiografische een veel ruimere achtergrond toe. Er is ook in de letteren zo'n lijn aanwezig, dat hebben wij al eens besproken,Ga naar eindnoot1) van grote allure - denk aan de Confessiones van Augustinus, de Confessions van Rousseau, of de Meister-romans van Goethe. Ik zie ook een duidelijke relatie tussen de historische roman en het autobiografische. Het getuigen, als daar een specifiek talent voor aanwezig is, het objektiveren van de eigen geest - dan kun je, als het ware charismatisch, je eigen subjekt op een zeer vruchtbare manier uitbouwen en ontplooien en exploreren. Wanneer je bijvoorbeeld een auteur als Proust neemt, die in zijn werk, van welke kant je het ook bekijkt, altijd op zoek is naar de vergeten stukken, dan zie je een poging om vanuit dat eenheidsmoment dat de subjectiviteit toch vertegenwoordigt, samenhang te scheppen, verbanden te zien. Dat is kortom de zinvraag. En zonder nu van vergelijking in kwaliteit te spreken, maar wel wat de structuur van het thema betreft, heb ik mij altijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonder herkend in een figuur als Proust. Ik kan mij de uitspraak van Walter Benjamin heel goed voorstellen. Die zegt: voor Proust moet ik oppassen, want hij maakt mij ‘zuchtig’, ik ga naar heroïne verlangen of zoiets. Van de puzzelstukjes een eenheid te zien groeien, dat is de zin van het leven, van het schrijven ook.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Je boeken hebben een verteller gemeenschappelijk, een wat teruggetrokken observator, die zich dan, van tijd tot tijd ook wel weer met de handeling bemoeit. Die man is, in termen van de sociale wetenschappen geformuleerd, een participerend observant. In hem lijkt dan toch het autobiografisch beginsel, voorgaande mening over Proust incluis, te zijn vertegenwoordigd.‘Jawel, ik kan natuurlijk technisch vakmanschap te hulp roepen, zoals de negentiende-eeuwse schrijvers deden, met personages die het landschap van de roman vullen op basis van één visie, namelijk die van de auteur, en dat dan zoveel mogelijk verhullen. Maar dat doe ik niet. Dat heb ik nauwelijks de moeite waard gevonden.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vandaar dat al je personages eenzelfde taal spreken, dat dialogen naar toonzetting op elkaar lijken, dat de verschillende boeken één continuum vormen?‘Daar een sluier voor te hangen, dat vond ik niet de moeite waard, omdat ik zozeer geloof in de integriteit van mijn thema. Het grote alsof is niets voor mij. Op de vraag naar het mimetische, bijvoorbeeld in het werk van 't Hart dat je nou noemt, ben ik geneigd uiterst voorzichtig te antwoorden, ik ben absoluut niet van plan daar dedaineus over te denken, ook al werk ik zelf volstrekt anders. Ik hou mij er niet mee bezig, omdat ik eenvoudig het eigen geluid en de eigen taal koester.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch is er een grote gemeenschappelijke belangstelling: Vestdijk. Het is bepaald curieus te noemen hoe jij en 't Hart ieder een volstrekt andere kant op zijn gegaan bij een zo hevige gemeenschappelijke voorkeur.‘Het arsenaal aan ervaringen, de genialiteit van het kind, de oerstructuur van de schrijver die een minimum aan beleving koppelt aan een maximum aan ervaring - aan dit reservoir zijn Vestdijk en ik verdomd trouw gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een mentaliteit wordt geschetstIk heb nu net Jongensboek voltooid. Dat gaat over drie ooms die ik had. Maar ik heb wel eens meer gezegd: het is zonde om autobiografisch materiaal zo snel uit te spelen. Daarvoor zijn de thema's vaak veel te diepzinnig. En toch wordt dat vaak gedaan, met een zekere gelijkvormigheid: de eerste ontmoeting, de eerste liefde. Ik heb die drie ooms genomen in een veel diepzinniger vorm. Niet zozeer in hun voor mij autobiografische gestalte, zoals ze op aarde hebben rondgelopen, maar als dat waarvoor zij stónden, hun geestelijke kleur. Zo staat daar Oom Izak als het religieuze, Oom Anton als het avontuurlijke en dan niet natuurgetrouw weergegeven, maar uitgediept met grote hulplijnen, zodat je eerder een mentaliteit schetst en een fascinerende achtergrond dan de man zelf. Dat vind ik om te beginnen veel knapper, maar daar kom je pas achter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
als je merkt dat je veel meer kunt. Dat vind ik zinrijker.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
En in die opvatting zit dan ook meteen het verschil met 't Hart, die wel degelijk de eerste ontmoeting en de eerste liefde tot onderwerp maakte van zijn debuutroman. Zo'n boek als ‘De oorveeg’ gaat uit van een heel ander bindend thema, de wraak...‘...ja, vooral over de on-geest, he, mijn vijand puur: de absolute on-geest zonder vonk.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gestalten worden neergezet, en ook al vind je de achtergrond het belangrijkste: zij herkennen zichzelf. Wat doen ze dan? Wat doet bijvoorbeeld dé representant van de on-geest in ‘De Oorveeg’, Kaleunke?‘Eerst even dit. Bij Kind in de buurt heb ik daar de meest afschuwelijke scenes door beleefd. Maar mijn bezwaar is vooral dat niemand zich ooit herkent als dat waarvoor hij staat. Hij herkent zich alleen maar in zoverre dat hij buiten zijn weten om gebruikt is. Zo'n beetje als de eerbiedige lichtekooi. Ja, de man die in Kind in de buurt naar mijn mening en opzet een prachtige, eervolle rol had, was razend. En nog wel om de meest platvloerse reden van “O, o, o! Als mijn vriendin dát leest!” Platter kan het niet. Ik zal nooit, werkelijk nooit, romanfiguren neerzetten om wraak te nemen. De figuren hebben alleen realiteitskarakter om het thema te versterken. De man die ik in De oorveeg voor ogen had, was een man, die de ongeest in zo'n verpletterende mate vertegenwoordigde, dat ik dacht: dat kan ik niet laten lopen. Hij staat daarmee als een groot voorbeeld voor vele, vele on-geesten van nu. Het volstrekt onaanspreekbare neehoofd, dat háát ik tot in mijn tenen toe, vreselijk vind ik dat!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De trouw aan jezelfDe figuur van Hannequin in ‘Het doodgezegde park’, dat typisch Haagse park, heeft toch wel zeker eng-autobiografische trekjes?‘Dat ontken ik niet, maar dan toch weer alleen voorzover het het thema dient. Mijn parkervaringen zijn hoofdzakelijk Haags, dus het ligt voor de hand dat ik daarnaar terug ben gegaan. In het Zuiderpark hield ik mijn kinderlijke zwerftochten. Het thema is vrij simpel: een man die in zijn grote verliefdheid constant wordt belaagd. Hij leeft temidden van medeminnaars, en alles wat in die richting gaat, in het bijzonder buiten zijn relatie met mevrouw Van Rijn, wordt bedreigd. De Sindbad-achtige achtergrond met de circusfiguren is volledig gefantaseerd, maar bijvoorbeeld het thema van de onmetelijke trouw aan de eerste liefde hoort bij mij, daar schreef ik ook al over in Een weekend in Oostende. Hij legde zijn accenten - hij is een groot man, een zwaarmoedig man - om de eenvoudige scheidingen aan te brengen. De dreiging ligt natuurlijk in het exotische, dat van buiten komt. De oplossing ligt toch in de bewondering en het begrip van ‘Wat bedreigt me dan precies’. En dat dat mislukt, ja, daarin toont zich de diepste dimensie van het thema. Het thema van de onmetelijke trouw aan de eerste liefde vindt zijn hoogtepunt natuurlijk in de afloop van het verhaal, als Hannequin na een leven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
lang zoeken eindelijk, in herinnering aan en beleving van die eerste ideële gestalte, aan die mevrouw vraagt: ‘Mag ik u iemand anders noemen?’ Zo gek heb ik het nog nooit gelezen, bij wijze van spreken. Ik vind het een schitterend einde van een even beklagenswaardige mislukkig als grootheid: de man blijft zichzelf volledig trouw. Dáár herken ik mij zelf in. En de wijze waarop je daarover vertelt, dat is in wezen het zout van het schrijverschap. Constant maar weer mogelijkheden verzinnen om dat aan de orde te stellen. Het lijkt mij toch dat in een tijd, waarin de on-eigenheid hoog in het vaandel staat de eigenheid de aandacht verdient. Praten we over het autobiografische, dan moeten we de nadruk leggen op de subjectiviteit. In het uiterlijk van Hannequin zitten geen trekken die ik met hem gemeen heb, wel in het verzonkene dat mij dierbaar is.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van materiële zorgen ontdaan causerend rondgaanEven naar een paar andere intrigerende zalige gekken uit je oeuvre: figuren als de douanier en de leraar in ‘De reis van de douanier naar Bentheim’, uit welke inspiratiebron komen die voort?Je weet, ik heb een zekere affectie voor het begrip ‘dame’. Iedereen die uit Den Haag komt, weet daarvan. Ik heb er een heel boek over geschreven, Een weekend in Oostende. Tegenover het begrip ‘dame’ staat ook het begrip ‘heer’. Dat is de man van stijl, de man van cultuur, de man van educatie, van conversatie ook. Die is mij dierbaar, maar ik moet er daarom wel een beetje mee spotten. Je kunt dat toch niet serieus meer nemen in een lichte, schrijnende grondtoon. In mijn leeservaringen ben ik bijzonder jaloers geweest op de ervaringen van Der Zauberberg. Ik vind dat van materiële lasten ontdaan, causerend rondgaan, de verrukking púúr! De personages van de douanier en de leraar, om bij dit voorbeeld van de heer te blijven, schrijf ik niet naar een model, dat is niet nodig. Als ik de toon heb, heb ik het boek. Come-back is van een totaal andere toon dan De reis van de douanier. Ik heb boeken geschreven met een korte, grimmige stijl. Er zijn boeken, hoofs, groetend links en rechts, zoals mensen door een park gaan. Het boek van Hannequin lijkt daar ook op. Met bedaagde stap aftastende figuren. In De reis van de douanier was het dat lichte, door wat mild zonlicht overgoten landschap van het Kurort - hier vlakbij, in Duitsland, heb ik er een, Bad Rotenstein -, daarvoor ben ik dan wel, om mijn ogen uit te kijken naar dat Bad geweest. Als ik op reis ben, in Italië, in Duitsland, ben ik voortdurend op zoek naar Kurorte. Dat vertegenwoordigt namelijk het tegenover iemand kunnen zitten en door geen geluiden belemmerd met iemand kunnen praten. Het hele menselijke converseren, het discours, Als ik dat vergelijk met Der Zauberberg met zijn prachtige beschouwingen, essays bijna, van links naar rechts filosoferen en weer terug, en dat in een tijd waarin je, door de stad gaande, tegen iemand niet meer dan twee woorden kunt zeggen! Het tegenovergestelde dient zich als vanzelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan: de man die al wandelend behagen kan scheppen in de opbouw van het betoog, dat is toch prachtig! Ik heb er natuurlijk veel plezer in om, zoals in De douanier, zo'n scene te scheppen, waarin de twee heren al converserend stuiten op een vrijend paartje, waarbij een van hen, loerend én kwetterend, zijn evenwicht verliest. Dat is puur fantasie, want zoiets heb ik nooit gezien. Ze hebben iets clownesks, zulke scenes, ik zou haast zeggen: ik hoor ze mij vertellen. Gol en Bloesem in Het doodgezegde park, die twee circusfiguren, ik heb de verleiding weerstaan om voor hun dialogen en zo voorts terug te gaan naar de Duizend-en-een-nacht. Ik moet het eenvoudig hebben van het brouwsel van fouten en eigen kokkerellerijen. Of het nou klopt of niet. Ik herinner mij de overeenkomst tussen de Odyssee en de Derde Reis van Sindbad, en dan vooruit maar: naar welke kant ik ben uitgegleden, interesseert me niet. Je moet dan maar het sudderproces van de eigen geest waarderen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhaar en de Kafka-variantLigt misschien in dit begrip van het autobiografische en het eigene het anders verstaan door Herman Verhaar van jouw Kafka-variant?‘Ook Kafka had dat element van de exploratie van de eigen geest, op zoek naar zin. En Kafka was een man, die zelfs dat niet kon. Hij fragmentariseerde. En in deze fragmenten getuigde hij van het onvermogen. Dat onvermogen is een element van het autobiografische. Ik ben diep doordrongen van het vaudeville-achtige, theater-achtige en komische van Kafka. En als ze tegen mij zeggen: Noem jij nou eens een boek dat, als je dat geschreven had, je ertoe zou brengen de pen neer te leggen en nooit meer iets te doen, dan zou ik Het proces van Kafka kiezen. Kan de Kafka-lezer Verhaar zich aangerand hebben gevoeld door mijn boek? Ik geloof dat de man, met zijn kritiek in Tirade,Ga naar eindnoot2) geen kwaad in de zin had, maar het is natuurlijk irritant, wanneer je toch een soort canonisatie voor ogen hebt, te verdragen dat een ander de hand uitsteekt naar Kafka. Natuurlijk was ik daar wel op bedacht. Je moet met iets goeds komen, en ik vind het zelf een prachtig boek, ik heb er ook mooie kritieken op gehad. Ik geloof, dat er meer over te zeggen is dan wat een beledigd man er over zegt. Toen ik dat boek ging schrijven, heb ik ook geen literatuur geraadpleegd. Ik heb het Kafka-desem in essentie opgezogen. Ik heb van mijn broer eens, zo'n vijfentwintig jaren geleden, een boek gekregen, dat heette The Kafka Problem. En dat was werkelijk een excellente keuze van de allersléchtste artikelen die maar over Kafka gemaakt konden worden, een verschrikking! Over Het proces bijvoorbeeld een uitleg als: ‘Ja, het gaat hier over iemand, die hoort dat hij ongeneeslijk ziek is.’ Daar ritselde het van. En mijn ergernis daarover heeft mij eigenlijk op het spoor gebracht om dit boek (De bekentenis van de heer K.) te schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhaar merkt op: ‘Het is ook niet verstandig of verhelderend om uit te gaan van de tegenstelling echt/onecht, waar het in de literatuur gaat om de suggestie van echtheid, om de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
geloofwaardigheid.’ Daarin zit vanzelfsprekend Verhaars opvatting van literatuur, die hiermee een volstrekt andere is dan die van jou.‘Als hij doelt op de thematiek van Kafka tegenover die van mij, kan ik me geen moment voorstellen, dat Kafka de verandering van Gregor Samsa in een tor voor écht heeft willen doen doorgaan. Dat is toch duidelijk een zwaar aangezette metafoor. Waar de schuld van Kafka in bestaat, ach, heel eenvoudig gezegd: dat is een man, die van nature eenvoudigweg zo geschapen is, dat primair de eigen geest komt en secundair die van de ander, met alle consequenties van dien. Om de relatie van hem tot de wereld te herstellen, kan hij niets anders doen dan de eigen geest exploreren en uiteenzetten. Daarmee oogst hij niets anders dan een steeds dieper uitgraven van het eigen subjekt en schept hij een steeds grotere kloof tussen het eigen subjekt en de realiteit. Daarom zeg ik - ook in mijn boek over Kafka -: hoe meer je bekent, des te minder het lukt en hoe groter je schuld wordt Hoe eenvoudig dat ook gezegd is, als je een beetje goede wil hebt - en ik denk, dat in de literatuur zonder goede wil geen enkele tekst te lezen is -, dan vind je dit een mooie visie op Kafka, prachtig uitgewerkt. Ik stel tegenover het thema van de schuld langs deze weg het thema van het bekennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ben het met huid en haarAlle goede schrijven is autobiografisch. Je kunt wel veel maskers voordoen, maar 't is net als met kinderen die naar Sinterklaas kijken: dan roepen ze toch - en terecht! - ‘da's Papa of Ome Jan!’ Het is een specifiek talent, dat van het exploreren van de eigen geest, en dan vind ik het beneden de maat om te menen, dat ik het echt over Karel de Twaalfde of Kafka heb, wanneer ik die figuren opvoer. De autobiografische belangstelling en de affiniteit mogen er best doorheen schemeren. Maar om te eindigen: zelfs Vestdijk had niet zo'n betrokkenheid bij het autobiografische als ik. Het is een toch wat speelsere, meer intellectuele aanpak dan de mijne. Ik ben het met huid en haar.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie van de sekondaire literatuur na 1983 samengesteld door Gerrit Jan Kleinrensink
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brakmanpublikaties van de medewerkers aan dit nummer na 1983Ineke Bulte, universitair docent aan de KUN. Publiceerde over Brakman:
Willem Brakman, publikaties vanaf 1983. Alle uitgaven verschenen bij uitgeverij Querido in Amsterdam, tenzij anders vermeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
T. van Deel, Universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, literair recensent van Trouw.
Dirk van Ginkel, neerlandicus, werkzaam als copywriter bij een reklamebureau.
J. Goedegebuure, hoogleraar in de Theorie en de Geschiedenis van de literatuur, literair recensent van de Haagse Post.
Gerrit Jan Kleinrensink, leraar Nederlands.
Wam de Moor, Universitair hoofddocent aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.
|
|