| |
| |
| |
Rath en Doodeheefver
hans kreugel
Grote, zwarte wolkenpartijen joegen over het kale polderland buiten de stad. Diep over het stuur van zijn Batavus gebogen probeerde Maarten Vroegindewei overeind te blijven tegen het zijwaartse aanstormende geweld van de wind en de regen. De storm joeg het water bijna horizontaal van links naar rechts over het natgestriemde wegdek heen. Hij leunde er als het ware tegenaan, maar af en toe viel de wind even weg, zodat hij maar net z'n evenwicht kon herstellen. Twee kilometer verderop doemde het vierkante silhouet van de nieuwbouw voor medische en moleculaire biologie voor hem op. Volgens hardnekkige geruchten lag het gebouw niet voor niks zo ver buiten de stad, er zouden dingen gebeuren die het daglicht niet konden verdragen. Onzin, wist Maarten, het was gewoon middelenschaarste die de universiteit steeds verder de stad uitjoeg, naar plaatsen waar de grondprijzen nog niet tot absurde hoogte gestegen waren. Het rommelde de laatste tijd trouwens wel op het instituut. Twee weken terug was de wat zonderlinge, enigszins eenzelvige professor Sevenster overleden. Vanzelfsprekend had hij zijn stoffelijk overschot nagelaten aan het instituut, het lag nog altijd opgebaard in één van de vriescellen van het laboratorium. Intussen hield zijn opvolging de gemoederen danig in beroering. De beide afdelingen vochten al jaren elk voor een eigen hoogleraar, maar het ministerie was onvermurwbaar: ook in de toekomst zouden beide afdelingen het samen met één prof moeten stellen.
De medische afdeling van het instituut, door de moleculair-biologen minachtend de slagerij genoemd, zag het liefst haar eigen dr. Knottnerus op de hoogleraarsstoel. Knottnerus had de afgelopen tien jaar met zijn proefschrift, een degelijk handboek en een gestage stroom wetenschappelijke tijdschriftartikelen zijn naam gevestigd op het gebied van de parabiose. Hij was er vorig jaar als eerste in geslaagd de kop van een takshond te transplanteren op de hals van een Duitse herder. Het tweekoppige dier had maar liefst honderdvijfentwintig uur geleefd: een totnogtoe ongeëvenaard record dat in binnen- en buitenland veel lof had geoogst.
Maarten had gisteravond het handboek waarin de operatie beschreven stond nog onder ogen gehad. Het zat in z'n tas, samen met een hele vracht andere
| |
| |
tijdschriften en boeken die hij na de vergadering zou gaan inleveren bij de bibliotheek van het instituut. De foto in het boek van Knottnerus had hem vannacht uit zijn slaap gehouden, hij begreep eigelijk niet waarom. Het was een heel gewone foto, zoals er zoveel in het boek stonden: een hond met twee koppen, verder niks. Nou ja... het was zoiets als een deuntje of een reclamespotje dat om onverklaarbare redenen een tijdje in je hoofd bleef hangen.
De afdeling moleculaire biologie had niet alleen bezwaren van esthetische aard tegen dr. Knottnerus (hij had een volkomen scheefgegroeid lichaam, dat bovendien ontsierd werd door een horrelvoet, iets wat de presentatie naar buiten toe toch wel ernstig belemmerde), maar men zag eenvoudigweg ook veel meer in de jongere, veelbelovende Bernard Killestein, wiens ster in twee, drie jaar tijd hoog was gerezen. Hoewel je het aan z'n gedistingeerde uiterlijk niet afzag was Killestein een noeste werker die met zijn recombinant DNA-onderzoek niet alleen zichzelf maar ook het instituut wereldfaam had bezorgd. Hij was er een paar jaar geleden als eerste in geslaagd een menselijk gen bij apen in te planten en te laten functioneren. Hij had daarmee de weg geopend naar gen-therapie bij mensen om erfelijke ziekten te genezen. Afgelopen jaren had hij een aantal artikelen gepubliceerd die steeds internationaal de aandacht getrokken hadden. Hij had niet alleen weten aan te tonen dat veroudering bij mensen uitsluitend te wijten is aan een falend DNA-herstelsysteem, hij had ook vastgesteld dat het DNA-herstelsysteem faalt als gevolg van stress. Stress beïnvloedt namelijk het neuro-endocrynesysteem, het centrale zenuwstelsel en de hormonen.
Een achteropkomende bestelwagen joeg een fontein modderwater over de jonge assistent-in-opleiding heen. Hij bleek redelijk stress-bestendig: hoewel het water hem letterlijk in de schoenen stond, trapte hij kordaat verder. Hij was al over de helft.
Killestein had nog meer werkelijk opzienbarende ontdekkingen gedaan. Het was hem opgevallen dat mensen die de gruwelen van de concentratiekampen hadden overleefd, ondanks hun hoge leeftijd vaak een zeer vitale en sterke indruk maakten. Statistisch onderzoek had uitgewezen dat het DNA-herstelsysteem bij deze groep in veel betere staat was dan bij een vergelijkbare groep bejaarden die de oorlog in - naar verhouding - normale omstandigheden hadden doorgebracht. Laboratoriumonderzoek bij apen bracht aan het licht dat bij een hevige stress-situatie, een toestand waarbij werkelijk sprake is van doodsangst, door zenuwcellen neotine wordt afgescheiden in de bloedbaan. Neotine bleek een stof die in de laatste alarmfase ingezet wordt om het lichaam tot het uiterste te prikkelen zichzelf in stand te houden, een uiterst krachtige stof, die qua opbouw veel overeenkomst vertoonde met hormonen. Het neuroscretorische proces bleek vergelijkbaar met het proces dat insekten doormaken, wanneer de produktie van zogenaamde juvenile hormonen op gang wordt gebracht. Die hormonen zorgen ervoor dat larven in een verbazingwekkend kort tijdsbestek een metamorfose ondergaan tot volwassen insekt. Omdat extra toediening bij larven kort voor de laatste vervelling, leidde tot reuzenlarven, lag de conclusie voor
| |
| |
de hand dat neotine een activering van de genen tot stand bracht.
Killestein was er het afgelopen jaar als eerste in geslaagd om door neotine geactiveerde genen, afkomstig van apen, in te brengen in menselijk beenmerg, waar de cellen van het bloed en het afweersysteem worden aangemaakt. De uitwerking was ronduit verbluffend: de overgeplante genen werden voldoende geactiveerd om de aanmaak van adenosine deaminase, een onmisbaar enzym voor het herstelsysteem, op gang te brengen. De produktie van het enzym bleef doorgaan tot honderdzevenentwintig dagen na de overplanting. De consequenties van dit experiment waren ontzagwekkend. Indien men apen voldoende neotine zou kunnen laten ontwikkelen, zou er geen enkele deficiëntie in het DNA-herstelsysteem meer hoeven op te treden. Met andere woorden: zouden mensen nooit meer ziek hoeven te worden. Er waren zelfs al moleculair-biologen die woorden als onsterfelijkheid in de mond durfden nemen.
Zo dwaas was dr. Killestein natuurlijk niet.
Maarten Vroegindewei reed langs de laboratoriumvleugel naar de achterkant van het gebouw waar het parkeerterrein en de fietsenstalling waren. Buiten adem schoof hij zijn fiets in het rek. De regen en de wind maakten een hels kabaal op de golfplaten overkapping.
Terwijl hij zijn regenpak uittrok en in het tasje opzij van zijn bagagedrager propte zag hij hoe de zachtblauwe BMW735iL van dr. Killestein het parkeerterrein opdraaide. Vreemd, Killestein was anders nooit voor tienen op het lab. Niet dat Maarten zich daaraan stoorde, niet in 't minst: de regels waren er voor de gewone medewerkers, niet voor mensen als Killestein. Hij vond het een eer om een plaats in het team van dr. Killestein te mogen innemen. Thomas Rath, zijn oudere collega, had hem deze week een exemplaar van de New York Times mee naar huis gegeven waar een interview met dr. Killestein in stond. Het was een schitterend artikel met een levensgrote foto erbij.
SCIENTIFIC BREAKTHROUGH
stond er in vette letters boven. Maarten knikte even. Hij moest nog maar zien dat hij het zelf ooit zover bracht. Hij had nog geen publicatie op z'n naam staan. Op het moment dat hij de snelbinders van z'n tas afschoof zag hij hoe dr. Killestein uit zijn auto stapte. Hij zag er uit als god zelf. Losjes, met in de ene hand een bruin-leren attachékoffertje, de andere hand nonchalant in de zak van zijn pantalon, slenterde hij in de richting van het gebouw. Nee, hij slenterde niet, hij flaneerde, werkelijk, als liep-ie over de Promenade des Anglais, het was onvoorstelbaar, de regen, de storm, niets leek 'm te deren.
Maarten was nog verbaasder toen hij zag dat Killestein niet naar de achteringang van het instituut, maar naar de fietsenstalling liep. Hij kwam recht op hem af!
‘Hallo Maarten!’ riep de vermaarde wetenschapper toen hij hem op zo'n meter of vier genaderd was. Z'n stem kwam moeiteloos boven het gekletter op het golfplaten dak uit.
‘Goedemoregen eh... meneer Killestein,’ hijgde Maarten, nog flink buiten adem.
| |
| |
Wat gingen we nou krijgen, Killestein had nog nooit een woord tegen hem gezegd en nu opeens zo'n begroeting... Killestein hield alleen af en toe contact met Thomas Rath, nooit met de andere medewerkers.
‘Zo Maarten... wat een weer hè, vandaag.’
‘Ja, zegt u dat wel, d'r was haast niet door te komen,’ lachte Maarten.
Hij zag er anders weer onberispelijk uit vandaag: z'n blonde haar met een vlijmscherpe scheiding strak achterovergekamd, het gouden brilmontuur krachtig opgewreven, een fleurige zijden das, een modern gesneden kostuum, tevergeefs speurde Maarten naar regendruppels op de blauwgroene stof. Hij leek ook verbluffend jong eigenlijk voor z'n tweeënveertig jaar: gebruind, vitaal, nog geen rimpeltje rond de ogen. Kwade tongen beweerden dat hij zichzelf behandelde met neotine... belachelijk natuurlijk.
‘Zeg Maarten, eh... jij zat ook in die vacaturecommissie, is 't niet?’
‘Eh... jazeker...’
‘Ik hoorde van Thomas Rath dat jij het telwerk voor je rekening zou nemen.’
‘Eh... ja..., dat klopt ja.’
‘Jullie vergaderen om negen uur, is 't niet?’
Killestein had intussen z'n attachékoffertje plat op de bagagedrager van Maarten z'n fiets gelegd en knipte nu de koperen sloten open. Twee over negen al, zag Maarten tot z'n schrik op de gouden Rolex van Killestein.
‘En Maarten, kun je al een tipje van de sluier oplichten,... hoe staan de zaken ervoor?’ vroeg Killestein losjesweg, terwijl hij een tijdschrift uit één van de compartimenten van het koffertje lichtte.
‘Nou... daar mag ik eigenlijk nog niks over zeggen,’ zei Maarten zo flink mogelijk, maar toen Killestein hem zwijgend aan bleef kijken, voegde hij eraan toe: ‘Ik geloof dat de zaken er niet zo gunstig voor staan voor u.’
Killestein verstrakte: ‘Hoe: niet zo gunstig... je hebt dat interview in de New York Times toch wel meegeteld?’
‘Eh... nou... ik weet niet of dat wel helemaal volgens de regels is... het gaat om...’
‘Natuurlijk is dat volgens de regels. Zes bladzijden tekst, zorg dat het meegeteld wordt enne... dat artikel van vorige week in The Journal of Experimental Medicine?’
‘Eh... vanne...’
‘Van Anderson en Oreilly natuurlijk!’
‘O, die... ik geloof 't niet nee.’
‘Hier, afgelopen donderdag verschenen. Dertien citaten staan erin uit publicaties van mij. Neem maar mee, krijg ik 't straks wel weer van je terug, oké?’
‘Ja... eh... goed ja.’
Killestein klikte z'n koffertje dicht, sloeg Maarten ineens weer joviaal op de schouder en met een ‘Doe je best, kerel’ kuierde hij de regen weer in, Maarten in opperste verwarring achterlatend. Hij bekeek even het matglanzende omslag en zocht het artikel op. Anderson en Oreilly, nooit van gehoord. Voorzichtig
| |
| |
stopte hij het tijdschrift in zijn tas en rende vervolgens met opgetrokken schouders naar de achteringang van het instituut.
Toen hij de trap opliep naar de eerste verdieping kwam Thomas Rath door de hoofdingang naar binnen. Had weer een taxi genomen natuurlijk. Omdat z'n vrouw vandaag de auto moest hebben. Maarten wachtte even zodat ze samen naar boven konden lopen. Thomas Rath zou de vergadering vanochtend voorzitten. Geen gemakkelijke positie, want Thomas had duidelijk partij gekozen. ‘Zo Maarten, ben je d'r uitgekomen met 't telwerk? Nog een hele klus geweest zeker?’
‘Drie volle weken heeft 't me gekost, 'k heb vannacht tot twee uur zitten ploeteren om alles op papier te krijgen. Je hebt nou eenmaal van die idioten die al hun literatuurverwijzingen in de tekst zelf opnemen, direct achter het citaat weet je wel, moet je steeds zo'n heel artikel doorlezen om...’
‘Oh... doe ik ook altijd. Hé, kijk nou eens!’
Voor de deur van lokaal 127, waar ze zouden vergaderen stond al een groepje studenten en medewerkers. Terwijl Maarten z'n jas ophing hoorde hij hoe Thomas Rath bestookt werd met allerlei vragen en opmerkingen.
‘Nou, doe je best Thomas,’ hoorde hij één van hun collega's zeggen. Thomas Rath stak z'n duim op en met Maarten in z'n kielzog glipte hij het vergaderzaaltje binnen.
Een gedeelte van het gezelschap was al aanwezig.
Aan de raamkant zaten Doodeheefver en Jos Evenblij. Doodeheefver was bezig zijn dikke bril met het zwart hoornen montuur op te poetsen. Evenblij, de jongste medewerker op medische biologie zat rechts van hem. Hij had het frisse over zich wat je wel bij EO-omroepers ziet.
‘Goeiemorgen,’ zei Maarten zo monter mogelijk.
Doodeheefver zette z'n bril op en haalde z'n horloge uit z'n vestzakje, alsof hij controleren wilde of het nog wel morgen was. Evenblij gaf een minzaam knikje. De democratiseringsgolf van de jaren zeventig was ook de biologische faculteit niet voorbij gegaan. De statuten vereisten dat vacaturecommissies niet alleen uit wetenschappers zouden bestaan, maar ook uit technisch-administratief personeel en studenten.
Hoewel op deze vergadering van hen nauwelijks enige bijdrage te verwachen was, nam Maarten toch de moeite de koffiejuffrouw Lenie Kersjes, die het korte stuk aan de linkerkant van de tafel gekozen had en de typiste juffrouw Joling, die tegenover haar had plaatsgenomen te groeten. Ze knikten beiden wat onwennig terug.
De twee studenten die men in de commissie gekozen had, waren nog niet aanwezig, zag Maarten tot z'n genoegen. Hij ging tegenover Jos Evenblij zitten. Thomas Rath nam in het midden van de tafel plaats tegenover Doodeheefver, zijn directe opponent.
Om tien over negen kwamen de studenten met een verwilderde blik in de ogen binnenstuiven. Maarten kende ze wel: Jan van Konijnenburg en Stan Muizel- | |
| |
mans, beiden veelbelovende studenten, alle twee in de laatste fase van hun studie. Vooral Van Konijnenburg was nogal actief. Ze namen plaats op de twee overgebleven stoelen.
‘Goed mijne heren,’ begon Thomas Rath. Hij keek even de kring rond, bundelde de papieren die voor hem lagen, zette ze rechtop om er een net stapeltje van te maken en tikte twee keer afgemeten met de onderrand van het stapeltje op de tafel.
‘Ik hoef niet meer uit te leggen waarom we hier bij elkaar zijn.’ Hij vouwde zijn armen over elkaar en leunde voorover. ‘Het kan denk ik een hele korte bijeenkomst worden, Maarten hier heeft het telwerk gedaan dat sedert enkele jaren beslissend is voor promoties en benoemingen binnen het universitaire bestel. Eh... juffrouw Kersjes, is er al koffie?’
‘Oh... eh... ik zal even gaan zien meneer Rath, ogenblikje.’ Ze stond op en verliet de vergaderruimte.
‘Juffrouw Joling, als u zo vriendelijk wilt zijn voor notulen te zorgen en het materiaal dat de heer Vroegindewei heeft verzameld uit te tikken en te vermenigvuldigen zodat alle leden van de commissie zijn werk kunnen verifiëren, dan eh... wilde ik nu het woord aan Maarten geven.’
Maarten had inmiddels het schrijfblok waar hij de laatste drie weken al zijn bevindingen op genoteerd had, opengeslagen, knipte z'n balpen twee keer in en uit en schraapte zijn keel.
‘Ja meneer de voorzitter, ik ben, zoals het Universitair Kwalificatie Schema vereist, met het oorspronkelijk werk van dr. Knottnerus en dr. Killestein begonnen. Dr. Knottnerus kwam met zijn proefschrift, zijn beide handboeken en tien artikelen op een totaal van 1078 bladzijden.’
Aan de overzijde van de tafel klonk goedkeurend gemompel.
‘Dr. Killestein kwam met zijn dissertatie en drieënveertig publicaties...’
‘Drie-en-véertig publicaties?’ onderbrak Thomas Rath hem verrast.
‘Ja... zeker... er zijn vrij veel erg korte artikelen bij enne... ja... dan is er een moeilijkheid: ik wist niet of ik dat laatste artikel in de New York Times mee mocht rekenen.
‘Natuurlijk niet,’ snauwde Doodeheefver, ‘dat is toch geen eigen werk!’
‘Ja sorry,’ zei Maarten voorzichtig, ‘ik heb het speciaal opgezocht, de voorschriften zijn wat dat betreft niet helemaal duidelijk: er wordt gesproken over publicaties waarin eigen onderzoeksresultaten worden weergegeven.’
‘Ja: bedoeld is natuurlijk: eigen publicaties.’
‘Dat kan wel bedóeld zijn, maar dat stáat er niet,’ besliste Thomas Rath. ‘Zoals het in het reglement staat, valt een dergelijk interview wel degelijk onder categorie A.’
Doodeheefver gromde en haalde z'n schouders op: hun kandidaat lag toch met een straatlengte voor.
‘Goed, nou, als ik dit er dan dus bijtel, dan komt Killestein in totaal op 569 bladzijden.
| |
| |
Jos Evenblij haalde opgelucht adem: er was geen vuiltje aan de hemel.
‘Dan gaan we over naar categorie B: het aantal malen dat de heren in het werk van anderen geciteerd worden. Eh... de mogelijkheid bestaat natuurlijk dat ik iets over het hoofd gezien heb, maar voorzover ik heb kunnen nagaan, is Knottnerus 23 maal in het werk van anderen genoemd, ik heb alle plaatsen hier genoteerd...’
‘Je hebt mijn laatste artikel in Intermediair toch wel?’ klonk de grafstem aan de overkant.
‘Eh... jawel meneer Doodeheefver, u haalt hem vijf keer aan staat hier.’
‘Klopt ja.’
‘Volgens mijn tellingen is dr. Killestein, vooral in de Amerikaanse vakliteratuur veel vaker aangehaald, maar liefst 532 maal.’
Thomas Rath siste tussen zijn tanden. Dit was boven alle verwachtingen.
‘Op hoeveel komt zijn totaal dan?’
‘Dat brengt het totaal van dr. Killestein op 1088 punten.’
‘En dat van Knottnerus?’ vroeg Doodeheefver ijzig.
‘Op 1101.’
Doodeheefver vertrok geen spier, maar de kleine oogjes achter de dikke brilleglazen glommen van trots.
‘Goed,’ zei Thomas Rath beslist. ‘Het is duidelijk welke kandidaat we zullen voordragen aan het college van bestuur. Zoals bekend is de voordracht van de commissie geheim. Ik reken erop dat iedereen..’
‘O sorry,’ zei Maarten opeens, ‘wacht even, ik kreeg zojuist van Killestein nog een tijdschrift in handen, waarin werk van hem werd aangehaald. Het was pas verschenen.’ Hij nam z'n tas op schoot en haalde het tijdschrift met het matblauwe omslag eruit. ‘Eens even zien waar het staat, ha: hier, bladzijde vijftien. Gelukkig, literatuurverwijzingen staan achter het artikel, even tellen hoor...’ Iedereen keek vol spanning naar Maarten z'n wijsvinger die langs de lijst met citaten schoof. Hij prevelde onverstaanbare getallen. Op de bovenlip van Doodeheefver verschenen kleine zweetdruppeltjes.
‘Dertien.’
‘Ha!’ schreeuwde Thomas Rath, ‘Het is niet waar, laat zien!’ Hij rukte het tijdschrift naar zich toe en telde het aantal citaten. ‘Verdomd, het is waar, ha-haa!’ Hij sloeg z'n verbouwereerde collega op de schouders. ‘Ze staan quitte jongen, ze staan quitte!’
Doodeheefver kneep zijn ogen tot kiertjes achter het termopane.
Het drong nu pas tot Maarten door dat Rath gelijk had.
‘Heb je wel goed geteld?’ klonk het uit de liftschacht aan de overkant.
Jos Evenblij wachtte het antwoord niet af. Hij flitste overeind en trok de blocnote van Maarten over de tafel heen. Samen met Doodeheefver begon hij met een verbeten trek om zijn mond de optelsom die Maarten gemaakt had na te rekenen. De twee studenten begonnen druk tegen elkaar te praten. Rath bleef maar op Maarten z'n schouder slaan. ‘Hoe bestaat't!’ riep-ie maar steeds, ‘Hoe
| |
| |
is 't in godsnaam mogelijk.’
Op het moment dat juffrouw Joling haar pen neerlegde kwam Lenie Kersjes binnen met de koffie. Verbaasd keek ze rond. Ze had zich zo'n commissievergadering toch anders voorgesteld. Terwijl ze de koffie ronddeelde bedaarden de gemoederen enigszins.
‘Hoe moet 't nou verder?’ vroeg Stan Muizelmans met zijn zwaar zuidelijk accent.
Deze vraag bracht Thomas Rath weer terug in zijn voorzittersrol.
‘Ja mijne heren,’ sprak hij plotseling gedecineerd, ‘het is een wat uitzonderlijke situatie die zich momenteel aandient... eh... ervan uitgaande dat Maarten hier z'n werk goed gedaan heeft en daar hoeven we vooralsnog niet aan te twijfelen, dacht ik dat we gevoegelijk konden stellen dat we hier in een pat-stelling verkeren.’
‘Die we alleen kunnen doorbreken,’ nam Doodeheefver over, ‘door andere criteria in ogenschouw te nemen: leeftijd, dienstjaren, gezag, het is duidelijk dat dr. Knottnerus in dezen meer aanspraak op de hoogleraarszetel kan doen gelden dan zijn veel jongere collega.’
‘Sorry meneer Doodeheefver, dat ben ik niet met u eens,’ klonk het fel naast Maarten. ‘Er zijn andere maatstaven die hier aangelegd kunnen worden: representatie naar buiten toe bijvoorbeeld, het bezoeken van internationale congressen, ik geloof toch dat we bezwaarlijk dr. Knottnerus naar buiten toe kunnen laten optreden, ik bedoel eh...’
‘Ja,’ daagde Doodeheefver uit, ‘wat bedoelt u?’
‘Nou...’ aarzelde Thomas Rath.
‘U wilt toch niet zeggen dat iemand met een horrelvoet en een scheefgegroeid hoofd niet in staat zou zijn ons instituut te representeren?’
Juffrouw Kersjes keek verschrikt van de ene kant van de tafel naar de andere, als betrof het een pingpongwedstrijd.
‘Nou...’ ontweek Thomas Rath, ‘het gaat natuurlijk niet alleen om het uiterlijk, maar u weet even goed als ik en iedereen hier aan deze tafel dat dr. Knottnerus met een uiterst zwakke gezondheid kampt: ik heb al eens woorden als artitis en gewrichtsreuma horen noemen.’
‘Geruchten, moeten we hier op geruchten afgaan?’
‘Ik ben zo vrij geweest deze week even op de administratie te kijken, weet u hoeveel dagen dr. Knottnerus afgelopen jaar verzuimd heeft?’
‘U heeft absoluut geen recht om...’
‘Vijftig dagen! Zo iemand is toch niet in staat om ons instituut te leiden.’
‘Pardon, u vergeet te vermelden dat Frank Knottnerus zich internationaal aanzien verworven heeft met een aantal zeer geslaagde parabioseproeven.’
‘Zinloos gehak en gesnij.’
‘Hoe durft u... zonder de bevindingen van Knottnerus zou de orgaantransplantatie vandaag nog in de kinderschoenen staan. Onze kennis op het gebied van nier-, lever- en harttransplantatie hebben we aan zijn pionierswerk te danken.’
| |
| |
‘Honden met twee koppen, bavianen met hondepoten, belachelijk gewoon! Bernard Killestein is degene hier op het instituut die het baanbrekende werk verricht. Zijn laatste publicaties zijn een wereldsensatie.’
‘Ik heb gehoord dat hij de patenten op het gebruik van neotine verkocht heeft aan Lancôme,’ zei Jan van Konijnenburg.
‘Onzin,’ bitste Thomas Rath, ‘het toedienen van neotine is een uiterst gecompliceerde medische ingreep, er is absoluut nog geen sprake van toepassingen op kosmetisch gebied.’
‘'t Zou me niks verbazen anders,’ blafte Doodeheefver, ‘'t zou wel in zijn stijl passen: zosnel mogelijk fortuin maken, de wetenschap verkwanselen aan...’ ‘Doe nou niet zo schijnheilig Doodeheefver. Toen er een botssimulator in de kelder moest komen om jullie afgewerkte apen kwijt te raken, was je ook niet vies van het geld dat Killestein bij Pieter van Vollenhoven heeft losgepeuterd, toen was het maar reuze gemakkelijk dat Killestein connecties had bij het koninklijk huis.’
Juffrouw Joling kon het niet meer bijhouden. Met een zware zucht legde ze voor de tweede keer die ochtend haar pen neer. Het viel niemand verder op. Het debat werd met de minuut heftiger en onzakelijker. Verwijten en verdachtmakingen vlogen over en weer. De anders zo onverstoorbare Doodeheefver sloeg met z'n vuist op tafel dat de kopjes rinkelden.
Om twaalf uur schorste Thomas Rath de vergadering: ‘Geen woord naar buiten, begrepen? Alles wat hier besproken is blijft strikt geheim, om één uur gaan we verder.’
De middag verliep aanmerkelijk matter dan de ochtendziting: alle argumenten waren al verscheidene malen genoemd, men raakte moegestreden.
Om vier uur zag Maarten langzaam zijn eigen linkerhand omhoog gaan.
‘Meneer Vroegindewei, zei Thomas Rath op vlakke toon.
‘Ja meneer de voorzitter,’ hoorde Maarten zichzelf zeggen, ‘ik krijg sterk de indruk dat we er op deze manier niet uitkomen...’
Hij wachtte tot iedereen naar hem keek, er ging een merkwaardige tinteling door z'n ruggemerg naar z'n hersenstam.
‘Ik meen...’ hij wachtte weer, ‘ik geloof, dat we de oplossing elders moeten zoeken.’
‘Als u denkt aan een externe kandidaat, dan moet ik u erop wijzen dat er een vacaturestop is,’ gromde Doodeheefver.
‘Eh... nee, geen externe kandidaat...’ hij keek de kring rond, ‘misschien is er een mogelijkheid deze kwestie langs medisch-biologische weg op te lossen.’ Doodeheefver joeg verachtelijk een korte ademstoot door z'n neus: ‘Medisch-biologisch, hoe bedoelt u?’
‘Wel... het is al een aantal malen aangevoerd vandaag, dr. Knottnerus kampt met een zwakke gezondheid, gewrichtsreuma is genoemd, artritis, z'n horrelvoet is besproken, hij is bepaald geen visitekaartje voor het instituut.’
Doodeheefver kwam alweer half overeind, maar Thomas Rath gebaarde hem
| |
| |
Maarten niet te onderbreken.
‘We zouden uit humane overwegingen...’ ging Maarten omzichtig verder.
‘Waar wilt u heen, meneer Vroegindewei?!’
‘Laat 'm uitspreken!’
Maarten wachtte tot de stilte niet meer te verdragen was, toen begon hij te praten, hard en snel, steeds sneller:
‘Er is ook geconstateerd dat dr. Killestein een uitstekende gezondheid geniet, het is duidelijk dat we, gezien de geweldige know-how, die we hier met z'n allen vertegenwoordigers, in staat geacht moeten worden een parabiose-operatie uit te voeren zoals dr. Knottnerus die in zijn standaardwerk op bladzijde 342 e.v. beschreven heeft.’
In de ijzige stilte die er na zijn woorden viel, pakte Maarten met trillende handen het dikke boekwerk uit zijn tas, opende het op bladzijde 342 en toonde de foto van de hond met twee koppen aan de met stomheid geslagen vergadering. Juffrouw Joling trok wit weg.
Jos Evenblij was de eerste die de stilte verbrak: ‘Dit lijkt me nou niet het moment om grappen te maken, Vroegindewei,’ kefte hij, ‘we proberen met elkaar nu al een volle dag een oplossing te vinden voor een zeer delicaat probleem en dan kom jij met zulke onzin aanzetten!’
‘Vent is niet goed bij z'n hoofd,’ hoorde hij Van Konijnenburg zeggen.
‘Ik schrok me dood van die foto,’ zei juffrouw Joling, ‘hebben ze die hier gemaakt?’
Doordat iedereen weer door elkaar begon te praten, viel het niemand op hoe Doodeheefver en Thomas Rath elkaar een ogenblik doordringend aankeken. Doodeheefver lichtte even, nauwelijks merkbaar z'n wenkbrauwen op; rond de mond van Thomas Rath zweemde even het begin van een glimlach, heel even maar.
Thomas Rath tikte een paar keer resoluut met z'n pen op tafel en wachtte tot het stil was. ‘Misschien...,’ hij leek eerder hardop te denken dan de anderen aan te spreken, ‘misschien is 't zo gek nog niet wat de heer Vroegindewei oppert.’ Hij keek peilend rond. ‘'t Is in ieder geval een poging de impasse te doorbreken.’ ‘Een verrassende optie,’ knikte Doodeheefver, ‘een Salomonsoordeel, zou ik haast zeggen.’
Van Konijnenburg keek of hij water zag branden.
‘Nou, ik moet wel zeggen, 't is wel een ander geluid dan we de hele dag al gehoord hebben,’ zei Stan Muizelmans half lachend. ‘Voor 't eerst in de universitaire geschiedenis zouden we een tweekoppig gezag hebben.’
Jos Evenblij trok een scheef lachje. Toen Doodeheefver er breed lachend aan toe voegde: ‘Naar Romeins voorbeeld,’ besloot hij ook maar een duit in 't zakje te doen: ‘Laten we er dan maar direct een tweelingfunctie van maken,’ grapte hij.
Verbaasd bezag Maarten wat zijn woorden hadden uitgericht: Van Konijnen- | |
| |
burg voer woedend uit tegen Jos Evenblij, deze, verzekerd van de steun van Doodeheefver reageerde laconiek. Dat maakte de kritische student nog duivelser. Stan Muizelmans probeerde hem wat te sussen. Maar pas toen Maarten zag dat Doodeheefver en Thomas Rath openlijk naar elkaar lachten drong plotseling de werkelijke reikwijdte van wat hij gezegd had tot hem door: ze zouden niet alleen de vacature voor de hoogleraarsfunctie kunnen vervullen, maar er zou bovendien een doorstroming in beide vakgroepen komen: zowel Dodeheefver als Thomas Rath konden straks een plaatsje opschuiven en in hun kielzog de mindere goden. Misschien zou hij zelf ooit nog eens in schaal 10 terecht kunnen komen.
Jan van Konijnenburg richtte zich nu tot Thomas Rath: ‘Meneer de voorzitter, dit is uiteraard te gek voor woorden, ik vraag me af of het wel tot iedereen doordringt waar we het hier over hebben... De casus die Knottnerus in zijn boek beschrijft handelt over hónden... ik dacht dat we het hier over ménsen hadden.’ Hij zei het op een manier of de zaak daarmee afgedaan was.
‘Jongeman,’ zei Doodeheefver rustig, ‘we doen al jaren proeven op mensen, mensen reageren nu eenmaal anders op medicijnen dan dieren, je doet net...’ ‘Ja, accoord, maar dan hebben we het over geestelijk gehandicapten, gevangenen, afstandskinderen, ziekenhuispatiënten in de laagste klassen, dat soort gevallen, maar je kunt toch niet twee wetenschappers ongevraagd bij hun nekvel pakken en op de snijtafel binden?’
‘Juist wel, zou ik zeggen’, meende Jos Evenblij, ‘als er iemand iets voor de wetenschap over heeft zijn zij het wel, ze hebben hun hele leven toch al aan de wetenschap gewijd, ze zullen er ook beslist geen bezwaar tegen maken de laatste fase van hun leven in dienst van het wetenschappelijk onderzoek te stellen.’ ‘Bovendien, Van Konijnenburg,’ vulde Thomas Rath aan, ‘vraag jij elke hond, muis of aap, die jij onderhanden neemt van eh: sorry broer, vind je 't goed dat ik even in je hersenpannetje kijk?’
Doodeheefver ontblootte gnuivend een rij geelbruin tanden: ‘Ik weet wel zeker dat meneer Van Konijnenburg dat niet doet, ik wil me graag aansluiten, meneer de voorzitter bij wat de heer Vroegindeweij al opmerkte, dat het juist uit menselijk oogpunt een zeer plausibele stap is die we doen: Knottnerus' lichaam is hem eerder ten laste dan ten dienste.’
‘En wat doen we dan met het líchaam van Knottnerus,’ wilde Stan Muizelmans weten, ‘ik bedoel eh... na de operatie, we kunnen toch moeilijk een halve begrafenis eh...’
‘Wat doe jij met je afgewerkte ratten?’ vroeg Doodeheefver streng.
‘In de container.’
‘Precies. Dit is niet de gelegenheid om te gaan zitten miezemuizen om dit soort futiliteiten, denk eens om de wetenschappelijk implicaties van dit project, jongeman: voor het eerst in de geschiedenis zullen de proefpersonen op wetenschappelijke wijze zélf verslag kunnen uitbrengen van hun ervaringen tijdens de operatie.’
| |
| |
Juffrouw Kersjes werd bleek: ‘Hoe bedoelt u: tijdens de operatie? U wilt ze toch wel verdoven?’
Nu moest iedereen smakelijk lachen om zoveel onwetendheid.
‘Juffrouw Kersjes,’ legde Thomas Rath lachend uit, ‘we verdoven hier nooit tijdens proeven, omdat verdoving de proeven nadelig beïnvloedt, we behandelen de proefobjecten altijd met curare, een soort indiaans pijlgif, dat het dier elke bewegingsmogelijkheid ontneemt, maar het pijngevoel volkomen intact laat, soms zelfs meer verscherpt, het zou in dit geval doodzonde zijn om te verdoven, stelt u zich eens voor: na afloop geven we een persconferentie, we laten de hooggeleerde heren - of moet ik heer zeggen? - exact onder woorden brengen wat ze hebben ondergaan tijdens de operatie, stelt u zich eens voor wat een impact dat zal hebben. Ons instituut krijgt opnieuw een wereldprimeur.’
‘Ja,’ vulde Jos Evenblij enthousiast aan, ‘en denkt u zich eens in wat een schat aan nieuwe gegevens over pijn we zullen krijgen!’
De secretaresse, juffrouw Joling, keek op van haar notuleerwerkzaamheden: ‘Wat voor naam moet hij eigenlijk krijgen, ik bedoel: is 't straks Frank Knottnerus of is 't Bernard Killestein, of zijn ze 't allebei, of is 't samen één mens, moetie een nieuwe naam krijgen?’
‘Kniltnerus?’ probeerde Maarten.
‘Knottenstein?’ vroeg Thomas Rath.
‘Frankenstein!’ riep Stan Muizelmans.
Ja natuurlijk, dat was 't! Iedereen reageerde enthousiast, maar juffrouw Kersjes zag nieuwe bezwaren: ‘Maar eh... hoe moet dat eh... met hun gezinsleven, waar horen ze thuis na de operatie... ik bedoel: hun vrouwen...’
‘Ik dacht dat we ons om dergelijke implicaties vooralsnog niet al te druk hoefden te maken,’ zei Doodeheefver, ‘het zal duidelijk zijn dat hun nieuwe identiteit het resultaat is van wetenschappelijk werk, het lijkt me dus evident dat hun lichaam ook toebehoort aan de wetenschap, we zullen een tijdelijk verblijf inrichten hier op 't lab. Het lijkt me niet meer dan billijk dat ook buitenlandse wetenschappers hier observaties kunnen verrichten.’
‘Hoe tijdelijk is tijdelijk?’ wilde juffrouw Joling weten.
‘Nou,’ schatte Doodeheefver, ‘de honden waar de heer Vroegindewei over sprak hebben 125 uur geleefd, het zou een fantastisch resultaat zijn als we hetzelfde met mensen konden bereiken.’
‘Zo kort maar?’ vroeg juffrouw Kersjes geschrokken.
‘De kans bestaat,’ bracht Thomas Rath naar voren, ‘...sterker: de kans is zeer groot dat de beide heren door de uitzonderlijke situatie waarin ze gebracht worden, die ze zeker als levensbedreigend zullen ervaren, een forse dosis neotine zullen produceren, het lijkt me dat we erop mogen rekenen dat ze zeker het dubbele kunnen halen. We zouden ze zelfs via de methode van Killestein nog een extra dosis kunnen toedienen en hun leven nog langer kunnen rekken, wie weet zouden we de 300-uursgrens kunnen doorbreken!’
‘Fan-tas-tisch!’ riep Doodeheefver, ‘zo wordt de operatie een dubbel succes,
| |
| |
voor beide afdelingen. We halen 't journaal Rath, daar ben ik zeker van, wat een prestige voor 't instituut, geweldig!’
Er viel even een stilte waarin ieder een beetje beduusd de uiteindelijke consequenties van het besprokene voor zichzelf overdacht. Plotseling besefte Maarten dat ze, als alles goed ging, hier over twee, hooguit drie weken weer zouden zitten om over de opvolging van
Killestein en Knottnerus te praten. Dan was 't de beurt aan Rath of Doodeheefver... of aan allebei...
Op dat moment ging de deur open. Het duurde even voor Maarten besefte wat er gebeurde. Het eerst zag hij de uitdrukking op de gezichten van de mensen tegenover zich. Jos Evenblij sloeg 'n hand voor z'n mond, Jan van Konijnenburg schoof z'n stoel naar achteren. De ogen van Knottnerus puilden uit hun kassen.
Maarten keek naar de deur. Er kwam een man binnen. Een tengere oude man. Z'n grijze kuif stond grappig rechtop. Het kostte toch nog vijf, zes seconden voor het tot Maarten doordrong wie er binnen kwam.
Juffrouw Kersjes was de eerste die geluid gaf. Ze schoof langzaam haar stoel naar achter en kwam behoedzaam overeind. ‘Professor Sevenster,’ lispelden haar lippen. Het daverde door Maarten z'n hersenpan. Wit weggetrokken zette juffrouw Kersjes een paar schuifelpassen bij de oude man vandaan.
Deze pakte met z'n beide knokige handen de rugleuning van de stoel waarop juffrouw Kersjes zojuist gezeten had, maar hij ging niet zitten. Staande overzag hij de vergadering. Hij zag bleker dan anders. Er lag een gelige glans over z'n gezicht, maar hij leefde. Er verscheen een glimlach zelfs, een spottende grijns vloog over z'n mondhoeken, langs de groeven op z'n wangen, de plooien rond z'n ogen. Vonken van spot schoten over de hoofden. ‘Zo,’ sprak hij, ‘zo, dus jullie waren aan 't vergaderen. En eh... wie is de voorzitter?’
Thomas Rath bewoog even als gehypnotiseerd zijn hand. Hij hield z'n blik strak op de gestalte van de spreker gericht.
‘En, meneer de voorzitter, waarover ging de vergadering dan wel?’
Thomas Rath slikte, knipperde met z'n ogen. ‘Over... over uw opvolging...’
‘Mijn opvolging?’ De wenkbrauwen van Sevenster vlogen omhoog. ‘Is dat niet wat voorbarig?
‘Ja maar,’ schoot Knottnerus te hulp, ‘ja maar, we dachten dat u dood was...’ Het klonk even absurd als simpel.
‘Dood?’ Sevenster bracht ongelovig z'n hoofd naar voren. ‘Dood? Ha-ha! Dood, zegt-ie. Horen jullie dat?’ De vraag was gericht aan Van Konijnenburg en Muizelmans, die de superieure glimlach van hun hoogleraar hadden overgenomen. En toen weer tot de rest van het gezelschap: ‘Waar zijn jullie mee bezig tegenwoordig?’ Houden jullie je vakliteratuur niet meer bij? Zijn jullie soms te druk met vergaderen? Het begrip dood als zodanig is sterk achterhaald, mijne heren. Kennen jullie de artikelen van Segall en Waitz niet? De proeven met de goud-hamsters, met de honden en de apen die ze hebben gedaan?’
| |
| |
Knottnerus keek schuldbewust naar de anderen, maar die gaven geen krimp. De oude man kreeg een wat meewarige uitdrukking op z'n gezicht. Ook kregen z'n woorden een andere intonatie, ze plooiden zich in de stembuigingen die Maarten zo goed kende van de hoorcolleges: ‘Paul Segall en Harold Waitz hebben vorig jaar al aan de universiteit van Berkeley goudhamsters verdoofd, hun bloed vervangen door een vloeistof met een laag smeltpunt en ze op ijs gezet, waardoor hun temperatuut tot het vriespunt daalde. De hamsters bleven urenlang in bevroren toestand, eigenlijk een toestand van schijndood. Ze werden daarna geleidelijk opgewarmd, kregen een bloedtransfusie en werden weer bijgebracht. Hetzelfde hebben ze daarna met honden gedaan, begin dit jaar zijn ze overgestapt op apen en hebben ze geleidelijk aan de tijdsduur van de proeven verlengd...’ Hij keek geringschattend de kring rond en pauzeerde even. ‘Ik ben de eerste ter wereld die dit experiment op een mens heeft toegepast. En wel op mezelf... En ik ben ervan overtuigd dat de tijdsduur oneindig te verlengen is...’
Maarten keek tersluiks van opzij naar Thomas Rath. Dat was andere koek dan de neotine van Killestein. Zijn directe meerdere keek verward om zich heen. Professor Sevenster knikte: ‘Een revolutie zou ik zeggen, mijne heren! Denkt u zich de consequenties eens in voor het erfrecht..., de belastingen..., de verzekeringsmaatschappijen... Alles wat tot nog toe in de medische biologie is verricht is kinderspel vergeleken bij het experiment dat ik vandaag met behulp van de twee veelbelovende wetenschappers Muizelmans en Van Konijnenburg tot een goed einde heb gebracht.’ Hij strekt zijn armen uit naar de twee studenten. ‘Zij hebben me vanochtend ontdooid en opnieuw van bloed voorzien. M'n excuus dat ze misschien iets aan de late kant waren, 't was iets meer werk dan we hadden verwacht, maar ja: hemel en aarde zijn ook niet op één dag geschapen moet u maar denken.’ Hij wachtte even en sloeg toen z'n handen in elkaar. ‘Goed heren, genoeg tijd verbeuzeld met prietpraat, aan 't werk maar weer!’
Eén voor één stonden de wetenschappers op en verlieten met hangende koppen de vergaderruimte.
‘Ach Maarten,’ zei de hoogleraar, toen hij de jonge assistent-in-opleiding als laatste de deur uit zag glippen, ‘Maarten, roep jij de mensen van de pers even bij elkaar, ik wilde om vijf uur hier een persconferentie beleggen, ook de NOS maar, kan 't nog mooi mee voor het acht uur-journaal, de maatschappij moet zich maar eens flink gaan bezinnen op de consequenties van onze vindingen, wat jij?’
‘Ja, inderdaad, wat u zegt ja,’ zei Maarten en hij struikelde over de drempel.
|
|