| |
| |
| |
Cordan: Fantast of Idealist?
hans renders
Er zijn nu eenmaal gebeurtenissen die te opzienbarend zijn om bij een boekstaving voor waar gebeurd te houden. Enige tijd geleden stuitte ik op zo'n fenomeen dat een leven lang en nog langer geduurd heeft: Wolfgang Cordan. Cordan was een uit Duitsland geëmigreerde dichter die in het begin van de jaren dertig via Frankrijk in Nederland terecht kwam. Dank zij Jef Last vond hij onderdak bij de familie Jofriet. Tenminste zo heeft Cordan het zelf altijd verteld.
In de geschiedenis van het Nederlandse surrealisme mag Cordan (een van de pseudoniemen van Heinz Horn) niet ontbreken hoewel hij een vreemde eend in de Nederlandse bijt is: niet zozeer omdat hij uit Duitsland afkomstig was maar omdat zijn levenswandel aanleiding geeft tot uiterst spectaculaire verhalen. Ondanks het feit dat het belang voor dit overzicht vooral ligt in zijn boekje getiteld Essai over het surrealisme. Met een beschouwing over het werk van Willem van Leusden (1935) en zijn redacteurschap van het surrealistische tijdschrift Centaur, zal ik toch enkele biografische excursies maken - ook aan zijn leven lijken haast surreële aspecten te zitten.
De biografie van Cordan is van begin tot eind in nevelen gehuld maar duidelijk is dat hij een ongelooflijk avontuurlijk leven heeft geleid. Van Cordan, geboren op 3 juni 1909 te Berlin-Lichterfelde is niet eens zeker waar en hoe hij precies op 29 januari 1966 overleed.
Cordans eerste dichtbundel verscheen onder zijn burgernaam en ongedateerd in 1931, en was getiteld Landschaften und Entrückungen. Gedichte. De uitgave van zijn bundel Das Jahr der Schatten, opgedragen aan Yvan Goll, waarin hij zijn angst voor het fascisme duidelijk uitspreekt, viel cynisch genoeg samen met het moment dat de Duitsers Nederland binnenvielen. Bijna alle exemplaren werden in beslag genomen en vernietigd. Samen met Wolfgang Frommel zette hij in 1941 de serie Kentauerdrucke op; tot 1947 verschenen er tien delen. Het eerste deel was Cordans eigen bundel Das Muschelhorn. Het voert hier te ver een volledige bibliografie te geven. Om een beeld van zijn noeste werkdrift te krijgen, is het echter belangrijk te weten dat Cordan ook bloemlezingen samenstelde en cultuurhistorische studies schreef. Ik noem hier: Spiegel der Niederlande. Die Niederländische
| |
| |
Dichtung seit der 80er Bewegung (1941), Herwig Hensen (1949) (samen met J. Piron), Niederländischen Malerei im 15. und 16. Jahrhundert (1941) en Der Wein der Götter (1947), een bloemlezing uit de gedichten van K.P. Kavafis.
Biografie
Heinrich Ewald Wolfgang Horn werd op 3 juni 1909 geboren in Gross-Lichterfelde (Berlijn). Aan de Potsdammer-strasse nummer 44, zo leert ons een uittreksel uit het geboorteregister
Hans Renders zal in dit essay een beeld schetsen van het leven en werk van Cordan, want zo was zijn ‘artiestennaam’. Cordan is altijd een geheimzinnige figuur geweest. Zijn leven heeft aanleiding gegeven tot vele speculaties. Tot op de dag van vandaag is het niet geheel duidelijk wie hij was. Sterker nog: veelal is zelfs niet of nauwelijks uit te maken wáár hij was. Cordan werkte mee aan verschillende tijdschriften nadat hij in de jaren dertig naar Nederland was gekomen. Hijzelf laat zijn komst naar Nederland als een politieke vlucht uit Duitsland lijken. Ook hiervan zijn verschillende interpretaties. Het artikel behandelt de gang van Cordan door de (Nederlandse) literatuur, zijn plaats in de geschiedenis van het surrealisme speelt hierin een niet onbelangrijke rol. Ook de verschillende publikaties van Cordan komen aan bod, evenals de contacten die hij had met letterkundigen en andere kunstenaars in Nederland en daarbuiten
Hans Renders heeft bij het schrijven van zijn essay gebruik kunnen maken van de nooit gepubliceerde autobiografie Die Matte (1964). De schrijver van het artikel zal Die Matte op kritische wijze beschouwen en aan de hand van andere gegevens een oordeel geven over de betrouwbaarheid van de autobiografie. Renders heeft voor zijn vergelijkend onderzoek o.a. contact gezocht met familieleden van Horn
Het essay zoals in SIC afgedrukt is een poging om enig licht te doen schijnen over de duistere levenswandel van Cordan. De redactie overweegt om de auteur te verzoeken een vervolg op zijn essay te schrijven
Cordan raakte goed bevriend met een zoon van de familie Jofriet, ons beter bekend als de dichter Gerard den Brabander. De vriendschap zou leiden tot beider medewerking aan Het Fundement en tot de oprichting van Centaur. Cordan werd al gauw opgenomen in de literaire kringen rondom het emigrantentijdschrift van Klaus Mann, Die Sammlung. Mann zou door Cordan wegwijs zijn gemaakt in de Nederlandse literatuur. Dit, hoop ik voor Cordan, ná dat Mann poëzie van Anthonie Donker (= Professor Donkersloot) teruggestuurd had met een briefje dat als aanhef had: ‘Fräulein Donker’. Ook schrijft Cordan in zijn ongepubliceerde autobiografie Die Matte (1964) redactie- en vertaalwerk voor Die Sammlung verricht te hebben. De periode van 1933 tot 1937 blijft vaag en in Die Matte schrijft hij die tijd in Nederland doorgebracht te hebben maar zijn aantekeningen uit die periode kunnen mij daar niet van overtuigen. Hij geeft een algemeen politiek beeld van het Europa van toen. Al was hij dan redacteur van Het Fundament, nog in 1935 was het nodig dat zijn Essai over het surrealisme. Met een beschouwing over het werk van Willem van Leusden vanuit een Duits manuscript door mr. drs. A. Borger en David de Jong jr. in het Nederlands vertaald werd. Overigens is het boekje wel opgedragen aan dr. A.M. Hartog uit Maarssen die hem onderdak verleende.
Vlak voor en tijdens de oorlog woonde Cordan bij het verzetsechtpaar Wilma en Piet Bosdijk, de familie De Jong van Biema, de familie Kouwenaar, Adriaan
| |
| |
(Jany) Roland Holst en Marius (Eep) Roland Holst. Eep die gehuwd was met de kunstenaar Annie de Meester, dochter van de schrijver Johan de Meester, gaf hem bovendien een maandelijkse toelage. Het onderduiken bij Marius Roland Holst krijgt een pikante toets als men weet dat de heer des huizes een liaison had gehad met de latere echtgenote van Hermann Göring. Het echtpaar Göring is een keer bij de familie Roland Holst op bezoek geweest terwijl Cordan zich in het atelier van Annie verborgen hield.
Iedereen kende Cordan maar hij was en is nog steeds controversieel. Jan Elburg en L.Th. Lehmann bij voorbeeld hadden anno 1986 geen goede herinneringen aan hem. Elburg schreef me: ‘(...) naar uiterlijk en gedragingen kwam hij tamelijk achterbaks op me over.’ Lehmann: ‘(...) ik heb ook eens een keer een brief (...) van hem gekregen, die mij flink irriteerde. Hij wilde vertrouwelijk gniffelen over de inferioriteit van de Nederlanders (...). Ik heb er een flinke Duitstalige domper opgezet.’
Cordans verleden zal wel altijd vaag blijven omdat hij, vóór de Duitse invasie, belastende correspondenties vernietigde. In Die Matte schrijft hij: ‘In mijn kleine gietijzeren kachel begon ik de al bij elkaar gebonden brieven te verbranden. Eerst alles wat met Het Fundament te maken had: dat waren Nederlandse namen. Maar ook André Gide, Klaus Mann en Georg Kaiser gingen in vlammen op.’
Wolfgang Cordan
Inmiddels is me wel duidelijk geworden, waarom Cordan zijn leven zo gemystificeerd heeft, vooral door correspondentie en gesprekken met zijn vriend M.R. Goldschmidt te Amsterdam, Hertha Leupold, die haar broer na halverwege de jaren dertig nooit meer gezien heeft en pas weer vanaf 1962 met hem correspondentie, en haar zoon Lukas, beiden wonend in Berlijn, alsook met zijn vriend Rodolfo Ruz Menendez uit Mexico. In de eerste plaats is dat omdat hij een fantast was die het niet alleen bij fantaseren liet. Dat moeten we ons goed blijven realiseren bij het lezen van Die Matte, dat geschreven is op instigatie van Rodolfo Ruz Menendez. In het Spaans luidt de titel El Petate, hetgeen figuurlijk bedrieger maar ook kooi aan boord van een schip betekent. Cordan moet iemand zijn geweest die zelf nog het meest onder de indruk raakte van de verhalen die hij overal rondstrooide. Niet zonder gevoel voor pathetiek schrijft hij over zijn jeugd: ‘Mijn volwassen wordende geest stak zijn voelsprieten naar alle kanten uit.’ Hij verpakte boeken van Nietzsche als
| |
| |
kerkboeken, om tijdens de kerkdiensten door te kunnen lezen. Maar er zijn ook minder edele gebeurtenissen uit zijn Duitse verleden die zijn neiging tot mystificeren verklaren.
Na de dood in 1921 van Cordans vader, een professor die onder het pseudoniem Dr. Athanatos een dikke vierdelige studie over de geschiedenis van de universiteit schreef, beheerde zijn moeder het geld dat er kennelijk in ruime mate voorhanden was. Cordan moet het hebben klaargespeeld zijn moeder krankzinnig te laten verklaren. Zij leed volgens Hertha Leupold wel aan depressies maar krankzinnig was ze zeker niet. ‘Bovendien werden die depressies alleen maar erger doordat mijn broer zijn moeder mishandelde’, aldus Hertha. Moeder werd in een gesticht opgesloten en zoontjelief beheerde het familiebezit. Toen de artsen constateerden dat er met de vrouw niets aan de hand was en haar dochter vroeg waarom haar moeder met zoveel patiënten op een zaal moest liggen terwijl ze toch van een welgestelde familie was, werd al gauw duidelijk welk spel Heinz gespeeld had. Hij leefde van het familiebezit en vond het niet nodig meer geld dan strikt noodzakelijk te spenderen aan de verzorging van zijn moeder. Al vlug werd hem de zeggenschap over het testament ontnomen en was hij verplicht een baantje te gaan zoeken. Voor een groothandel in apotheekprodukten bracht hij op een bakfiets medicamenten rond. Na enige tijd bleek dat hij het van de klanten ontvangen geld, in eigen zak stak. De eigenaar schakelde de politie in maar Cordan was al gevlucht. Hertha beweert in een brief uit 1977 dat Cordan in 1936 om politieke redenen naar Nederland was gevlucht. In 1986 vertelde ze mij in het bijzijn van haar zoon dat haar man kritische aantekeningen in een exemplaar van Mein Kampf had geschreven. Bij een huiszoeking door de nazi's had ze geen zin haar ondertussen overleden man te ‘verraden’! Omdat haar broer toch in Frankrijk zat, heeft ze toen maar gezegd dat die aantekeningen van hem waren. Daarom zou hij vanaf die tijd gezocht zijn.
Zelf zegt Cordan in de biografische gegevens die hij op 19 maart 1963 bij een notaris gedeponeerd heeft, en die door Rodolfo Ruz Menendez voor zijn in-memoriamartikel over Cordan gebruikt zijn, Duitsland te hebben moeten verlaten vanwege een spottend artikel over Hitler in Die Weltbühne. In de registers van de reprint van Die Weltbühne komt de naam Cordan of Horn overigens niet voor. Hij schreef jaren later wel een brief naar A. Roland Holst, wiens adres hij van uitgever Stols kreeg, met het verzoek om onderdak. Roland Holst, die Cordan in het geheel niet kende, riep de hulp in van de in Amsterdam wonende Duitser Wolfgang Frommel. Wat werd er afgesproken? Omdat Frommel en Cordan landgenoten waren, zou Frommel voor Roland Holst beoordelen of de man te vertrouwen was. Frommel sprak af in een café terwijl Roland Holst een paar tafeltjes verderop zat. Als het goed was, zo werd afgesproken, moest Frommel met het hoofd knikken en zou Roland Holst ook bij hen komen zitten, als het oordeel negatief was moest hij neeknikken en zou Roland Holst het café verlaten. En toen volgde een echt Cordanstaaltje. Cordan kwam binnen en begroette Frommel door luid een gedicht van Roland Holst te reciteren. Dat kon al niet meer fout gaan. Of hij wist dat de dichter in het café zat, kon niemand bevestigen of ontkennen. Ik zal hier maar een fractie van de verhalen aanhalen die er in omloop zijn over Cordans wederwaardigheden in de jaren dertig - bij voorbeeld de anekdote
| |
| |
dat hij in 1936 in zijn poging naar Spanje te komen om aan de burgeroorlog deel te nemen maar tot Marseille kwam en toen wegens geldgebrek terug moest keren. Ergens schrijft hij dat B. Traven er ook niet kon komen maar dat die toch steun gaf door zijn boekencollectie te verkopen en het geld naar Spanje stuurde. Cordan schrijft dat Traven zijn vroegere kennis Ret Marut (= Richard Maurhut) is, die eerder in Duitsland het anarchistische tijdschrift Der Ziegelbrenner uitgaf. Wat voorts te denken van zijn verhaal dat hij bij Bauhaus gewerkt heeft terwijl dat in het ruim zeshonderdvijftig pagina's dikke boek van Hans M. Wingler over Bauhaus niet genoemd wordt. Cordans zuster Hertha Leopold weet zich wel te herinneren dat haar broer op een internaat in Dessau zat en dat hij schilderde à la Kandinsky. Cordan schrijft in zijn boek Mayakreuz und rote Erde dat hij in korte broek op de Lüneburger Heide het lied ‘Mit uns zieht die neue Zeit’ gezongen heeft. Volgens Hertha is hij lid geweest van ‘een soort Hitlerjugend’. Cordan was een blauwe maandag als koorzanger en regisseur aangesloten bij het toneelgezelschap de Piscator-Bühne, waar hij les kreeg van Bertolt Brecht. In Die Matte schrijft Cordan tientallen bladzijden zo levendig over de Bauhausactiviteiten dat we moeten aannemen dat hij in ieder geval een regelmatige bezoeker moet zijn geweest. Was het misschien in zijn hoedanigheid als medewerker van de liberale Dessauer Anzeiger? Volgens Goldschmidt bestaan er brieven van Cordan, gepost in verschillende Duitse steden, waarin hij om werk bedelt bij de Duitse radio die nog niet genazificeerd was ‘maar veel scheelde dat niet’.
Willem van Leusden
Het themanummer over het surrealisme van het Belgische tijdschrift Variétés uit 1929, onder redactie van P.G. van Hecke, gaf een schok in de Nederlandse kunstwereld. Dit ervaarden onder anderen J.H. Moesman, Willem Wagenaar, de van De Stijl afgedwaalde Willem van Leusden en de vaak in opvoedingsgestichten verblijvende Gerrit van 't Net, tevens vriend van Moesman.
Zoals zo vaak, moest er een schrijver aan te pas komen om iets over al dat nieuwe in de kunsten te zeggen. Deze schrijver was in dit geval Wolfgang Cordan met zijn Essai over het surrealisme. Met een beschouwing over het werk van Willem van Leusden.
Wat is er ruim vijftig jaar na verschijnen nog interessant aan ‘Essai over het surrealisme’?
Cordan beklemtoont de politieke kanten van het surrealisme. In Frankrijk was de politiek al jaren voor verschijning van zijn boekje aanleiding geweest tot heftige discussies en uiteindelijk tot onoverkomelijke ruzies.
| |
| |
Het in 1924 opgerichte tijdschrift La Révolution Surréaliste, met in de redactie Pierre Naville en Benjamin Péret, ging in 1929 terr ziele en werd vanaf 1930 (tot in 1933) onder redactie van André Breton voortgezet onder de naam Le Surréalisme au service de la Révolution.
Cordan begint zijn essay met de hoop uit te spreken dat de literatuur niet al te zeer de overhand op de politiek zal krijgen. Hij wil daarom in zijn bijdrage iets meedelen over een beweging. ‘Welke reeds een intregeerend bestanddeel van het algemeen hervormingsproces uitmaakt, nl. het surrealisme.’ Onmiddellijk daarop volgt een alinea over Marx en de dialectische ontwikkeling van diens denksysteem.
‘Sinds het expressionisme is het surrealisme de eerste “richting” die weer het gehele terrein van artistieke werkzaamheid omvat en die meer is, dan alleen maar een nieuwe schildersstijl.’ Hij vervolgt: ‘Het spreekt dan ook vanzelf, dat aan het surrealisme een zeer grondige en exacte theorie ten grondslag ligt, waarvan André Breton, René Crevel en Louis Aragon als de hoofdvertegenwoordigers beschouwd kunnen worden.’ Hun verdienste is dat zij Freud en Einstein voor ons hebben opengelegd en vruchtbaar gemaakt, aldus Cordan. Dan volgen weer hele betogen over Lening en Marx om vervolgens bij een citaat van Aragon uit te komen, ‘In deze omstandigheden is het onmogelijk de toekomst van het surrealisme onafhankelijk van het dialectisch materialisme te beschouwen en eveneens is het onmogelijk de toekomst der surrealisten los te zien van die van het proletariaat; derhalve kan men den overgang der surrealisten in den revolutionairen strijd tegen de bourgeoisie naar de zijde van het proletariaat zien als verraad door de surrealisten gepleegd tegenover de klasse, waaruit zij zijn voortgekomen, met de bedoeling door dit verraad de ideologische positie van deze klasse waaruit zij voortgekomen zijn te ruïneeren.’
Cordan heeft het verderop over alle anti's die het surrealisme in zich herbergt. Het geestelijk goed van de bourgeoisie zou bij voorbeeld door het anti-burgerlijke karakter van het surrealisme aangetast worden.
‘Het cynisme moet dus wel een hunner krachtigste wapenen zijn, een cynisme dat zo over gaat, dat men van vele schilderijen gerust kan zeggen, dat hun enige functie is den burgerlijken toeschouwer te dupeeren en zijn esthetisch beoordeelingsvermogen hopeloos in de war te brengen.’ Hij haalt er de ‘Driestuiversopera’ van Brecht bij ‘waarvan de strekking geheel in deze richting ligt’. Cordan maakt er een politiek pamflet van, precies in de lijn zoals een deel van de Franse surrealisten dat deed. Op deze manier over het surrealisme nadenken, bleek toch in Nederland niet aan te slaan. Het surrealisme waar in het vervolg over gesproken werd, was er wellicht niet een van esthetische doelen maar wel een waarbij alle denken en handelen binnen de kaders van de esthetica lagen. Dat geldt ook voor dichters die bij wijze van spreken een hymne op een rottend lijk schrijven.
Dat Dali (pseudoniem van Y. Domenech) met Freudiaanse motieven werkt, is duidelijk maar de conclusie die Cordan hieruit trekt is ongerijmd. ‘Hieruit is het misverstand ontstaan, dat surrealisme identiek is met symbolisme. In werkelijkheid heeft het er niets mee te maken.’ Dat surrealisme een ‘intensifieering’, een concentratie van de werkelijkheid is, zoals hij vervolgens beweert, lijkt mij juist.
| |
| |
Na negen inleidende pagina's komt Cordan tot negen samenvattende en aanvullende statements. Vooral politiek speelt hierin weer een grote rol hoewel hij er geen twijfel over laat bestaan dat politieke acties van de surrealisten van ‘periferische’ betekenis zijn. ‘De taak der surrealisten ligt elders.’
In het laatste statement formuleert Cordan zijn opvatting over het surrealisme in een notedop en geeft daar meteen de concrete voorbeelden van surrealistische kunstenaars bij.
‘De wereld van het onderbewustzijn is een groote en rijke wereld. De toegang tot haar is moeilijk. De droom is een der poorten, die tot haar voeren. Een andere is het door André Breton uitgedachte automatisch schrift, d.w.z. het opschrijven van gedachten en voorstellingen zonder eenige controle van het verstand. Pogingen in deze richting waren eveneens de automatische declamaties van Kurt Schwitters, Rudolf Blummer, Otto Nebel, René Crevel.
Tot de kunstzinnige manifestaties, die langs dezen weg ontstaan zijn, behooren, naast proza van Breton en Crevel, Tristan Tzara, de pogingen van Hans Arp, Max Ernst, René Char, de Psychogramme' van Dali, de etsen van van Leusden, de associatieve film van Man Ray: ‘Etoil de mer’ en de lyriek van Paul Eluard (in de eerste plaats: La rose publique. Edit Gallimard. Paris 1934). De interessante poging van een ‘droom-dagboek’ danken wij aan Maxime Alexandre: Mythologie personelle.
Maar de wereld van het onderbewuste is een chaos. Zij kent wel causaliteit maar geen logika. Kunst evenwel is ordening, organisatie. Daarom kan het onderbewuste uitsluitend de bron zijn, waaruit men schept. (...) Dat men niet kan blijven staan bij Breton's automatisme-pur hebben andere surrealisten gevoeld. De anti-katholieke schilderijen van Dali toonden reeds een neiging tot compositorische onderscheiding; juist dat zij een tendens hebben, wees er op, dat het intellect, het boven-bewustzijn, zich weer begon in te schakelen, zij het dan ook nog zoo schroomvallig. Duidelijker werd het in de film van Germaine Dulac: La coquille et le clergyman.*
* In een inleidend woord ter gelegenheid van de vertooning van deze film te Utrecht noemde Jan Engelman: heden nog over surrealisme te spreken: mosterd na den maaltijd. Ook wanneer hij zijn eigen rede op het oog had, zou hij ongelijk hebben gehad: zij was veeleer een slecht gebakken pannekoek; het gebrek aan prikkelende ingrediënten kon zelfs de ranzige olie van zijn katholieke keuken niet vergoeden.’ Cordan eindigt met de vaststelling: ‘Maar het meest van belang in deze ontwikkelingsphase van het surrealisme schijnt ons het werk van Willem van Leusden, aan de hand waarvan wij de gedachten en formeele problemen van het surrealisme willen toetsen.’
Willem van Leusden (1885-1974) heeft bijna zijn hele leven vlakbij Utrecht, ook al in Maarssen, gewoond. Evenals Moesman werkte hij bij de spoorwegen. Onder invloed van onder anderen Moesman is van Leusden vanaf 1930 helemaal in de ban geraakt van Dali. In zijn jonge jaren had hij ook al een hevige belangstelling gehad voor allerlei ‘gekkigheden’ maar daarna is hij toch serieus op de cubistische en nog wat later op de constructivistische manier gaan schilderen. Zijn belangstelling voor het surrealisme is gewekt door de etsen van Hercules Seghers en door het contact met Willem Wagenaar en diens kunsthandeltje Nord. Moesman zal nog wel regelmatig aan zijn oude leraar denken want de biedermeier bank op
| |
| |
diens schilderij van zijn vrouw Portret van Ina (1934) dient tegenwoordig als eetbank in Moesmans huis.
1935 Uitgeverij Contact
Willem van Leusden belichaamt voor Cordan de overgang van het ‘ontluisterend’ naar het ‘ont-luisterend doch tevens constructief’ surrealisme. Hij doelt hier op het surrealisme zoals dat na het tweede manifest van Breton beleden werd. De expressie mocht van toen af aan ook indirect zijn. De surrealisten zagen in dat het intellect zeer wel gebruikt kon worden bij het mobiliseren van het onderbewuste. Twee citaten uit Cordans tekst geven aan waarom hij Van Leusden zo belangrijk vond en waarom hij vijf jaar later weer een belangrijke rol in het denken van Cordan zou gaan spelen: ‘Het surrealisme moet wel tot een zeer bewegelijk onderbewustzijn van den kunstenaar spreken, dat het zich dadelijk zoo vrij kon ontplooien en van den beginne af op het surrealistische pogen van van Leusden het karakteristieke stempel eener zelfstandige persoonlijkheid kon drukken,’ en ‘Deze eerste pogingen, de bovengenoemde etsen, vertoonen reeds het specifieke dat van Leusden's werk karakteriseert: de atmosfeer van het spookachtige, het schrikaanjagende, het blootleggen van het zoowel gruwelijke als grootsche in gindsche onderaardsche wereld, hierin leeft dit het hevigst! Wie het leven aan den wortel wil raken moet hier metterdaad onderduiken, moet zich aan het huiveringwekkende der ontzettende natuur overgeven. De natuuronderzoeker in het oerwoud doorleeft zoo in de overladen weelderigheid der tropen, de kreten van teelt en dood, de snelle wasdom, het dolzinnig verval.’
Het laatste citaat dat ik aanhaal uit het nu zeldzame boekje van Cordan is een surrealistisch stukje proza op zichzelf. ‘Treden wij dan van Leusden's nachtwereld binnen. Daar doemen in schemerlicht blauw-wazige droomgebergten op, door welken, slang-gewijs, diep en ver een vloed zich kronkelt. In het duistere landschap verzonken, rust hier het gele lijf van een ontzielde vrouw; doch bont, afzichtelijk gevlekt, spreidt een giftige orchidee haar blaren over berg, lijf en verren vloed. Hier vinden wij een reusachtig oog, afgrijselijk opengesperd. Glazig staat het op het ontbloote vrouwenborst, waarop zich donker en dreigend een mannenhand gaat leggen, maar uit de tepel vloeit iets zwarts.
Is het bloed?’
| |
| |
Cordan liet zich voorstaan bij de emigrantenschrijvers te horen. In Die Matte schrijft hij: ‘Het was alsof er een Duitse literatuurlente over Europa gekomen was. Deze literatuur, bijna een jaar stom van ontzetting gebleven na de gebeurtenissen in Duitsland, had zijn stem hervonden.’
Voordat Cordan in Nederland belandde, verbleef hij een jaar in Turkije (waar hij een van zijn bijnamen der Turke aan overhield) en vervolgens een tijdje in Frankrijk (waar hij contact legde met de surrealisten) en speelde hij het klaar zijn essaybundel L'Allemagne sans masque (1933) uitgegeven te krijgen met een voorwoord van André Gide. Hertha is ervan overtuigd dat zij rond 1935 vanuit Parijs een boek thuisgestuurd kreeg dat heette Brand im Reichstag van Heinz Horn. Dit zeer tegen haar zin in omdat zij tegen de nazi's had gezegd geen contact meer met haar broer te onderhouden. Brand im Reichstag komt in de door Goldschmidt gemaakte bibliografie, opgenomen in Jahre der Freundschaft (1982), niet voor. Zijn verhaal dat hij in dienst was van de communistische krant l'Humanité is volgens Goldschmidt onzin: ‘dat verblijf in Frankrijk was niets meer dan een vakantie’. Cordan zelf vertelde dat hij na de Rijksdagbrand uit Duitsland was gevlucht. Bij L'Humanité zou hij ontslagen zijn omdat de hoofdredacteur vond dat L'Allemagne sans masque de burgerlijke pers in de kaart speelde. Cordan heeft enkele malen verklaard een goede vriend van Klaus Mann te zijn geweest en dat hij stiekem verliefd was op Erica Mann. Toen hij door dr. Hartog aan een zekere Franz Müller, in werkelijkheid Klaus Mann, werd voorgesteld, herkende hij hem evenwel niet. Later zei hij hem wel herkend te hebben maar dat de politieke situatie hem dwong deze camouflage te respecteren. Ook dient hier echter opgemerkt te worden dat E. du Perron in april 1934 in een van zijn brieven aan Menno ter Braak schreef: ‘Ik at en sprak met Klaus Mann. (...) Ik heb hem de Politicus warm aanbevolen; van elders (een heer Cordan?)
had hij gehoord dat Waarom niet gewoon geniaal was; een van de 2 of 3 (?) boeken van Europa.’
In 1934 zat Cordan in de redactie van het nieuw opgerichte tijdschrift Het Fundament, ‘Tijdschrift voor Politiek, Economie, Cultuur en Literatuur’. Het militante De Jonge Gids werd volgens een andere ondertitel bij deze gelegenheid overgenomen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat J. van der Walle samen met Chris Blom en J. v. Garderen de redactie van Het
| |
| |
Fundament zou voeren. Maar uiteindelijk werd Van der Walle vervangen door Cordan, die bevriend was met de directeur van uitgeverij Contact, Gerard de Neve (burgernaam van J. van Garderen!). Vreemd genoeg was zijn plaats al in het tweede nummer ingenomen door David de Jong, die op zijn beurt weer van nummer drie tot en met elf niet als redactielid vermeld stond.
Het Fundament werd op socialistische grondslag gemaakt: ‘Zoo zal onze vaan zijn. Maar men zal op haar geen partijinsigne vinden: geen drie peilen, geen hamer en sikkel - doch zeker geen hakenkruis’. Cordan was verantwoordelijk voor de literaire afdeling van het blad en dientengevolge werd er veel aan de emigrantenliteratuur gedaan. In Die Matte schreef Cordan dat het plan was, van de twaalf nummers, acht normale nummers te maken, ‘drie waren er uitsluitend aan de internationale liateratuur gewijd en deze stelde ik alleen samen’ en verder zou er jaarlijks een themanummer verschijnen. In ieder geval is zeker dat hij in 1938 en 1939 enkele literaire bijlagen van Het Fundament redigeerde. Dat Cordan, die sinologie, oriëntalistiek ‘und noch manches andere’ gestudeerd had, contact in Nederland had gekregen om daar te publiceren terwijl hij nog in Duitsland woonde, wordt door mijn zegslieden toegeschreven aan zijn talent om mensen snel voor zich in te nemen. Had hij misschien via Gide contact gekregen met Jef Last? Dat hij goed kon vertellen (in vele talen), piano spelen en zingen zal hem daar wel bij geholpen hebben. Bertolt Brecht had dus ongelijk toen hij tegen Cordan zei: ‘U leert alleen dingen, die u niet kunt verkopen. Een meubelmakersopleiding is degelijker.’ Hij zegt in datzelfde jaar in zijn levensonderhoud te hebben voorzien door in een Nederlands cabaret te spelen en voor een avondblad te schrijven. Aan Lukas Leupold schreef hij in 1964, tijdens zijn emigrantentijd in Parijs, Amsterdam en Brussel zijn brood te hebben verdiend met schaken!
Cordan schreef in Het Fundament over James Joyce, artikelen als ‘Het surrealisme als revolutionaire kunstvorm’ en gedichten, waar onder: ‘Epitaaf voor René Crevel’ (die kort daarvoor zelfmoord gepleegd had, al ben ik er nog niet achter of hij een bord om zijn nek had gehangen met ‘vergast’ daarop geschreven of zoals Dali schrijft een plaatje aan zijn pols met daarop RENÉ CREVEL.). Het is zeer waarschijnlijk dat Crevel door toedoen van Cordan medewerker van Het Fundament werd. Maar ook in Frankrijk bleef hij actief, zo publiceerde hij in het tijdschrift Minotaure het artikel ‘Le surréalisme autour du monde’. Er bestaat ook een exemplaar van zijn ‘essai’ met een geschreven opdracht van Cordan voor Paul Eluard.
Over Het Fundament schrijft Cordan in Die Matte: ‘Mijn mederedacteuren waren geheelonthouders, anti-rokers, vegetariërs, rauwkost-eters en meer van dat ... (we kunnen dit aanvullen met pacifisten, Cordan heeft zijn medewerking gestaakt omdat hij vond dat het tijschrift te pacifistisch was) nee, nog was de Nieuwe Tijd niet ten einde. We hadden een slag verloren, maar niet de oorlog. Dat dachten we althans.’
In 1934 verscheen bij De Boekenvrienden Solidariteit te Hilversum Cordans boek De Wijzen van Zion (in vertaling van Theo J. van der Wal) waarin een joodse student een afranseling krijgt en hem verdere toegang tot de universiteit ontzegd wordt. De omslagtekening is van Melle en de inhoud is gebaseerd op een
| |
| |
autobiografisch manuscript van Endre Farkas. Of Cordan zich identificeerde met de joodse student, is niet meer te achterhalen maar zeker is in ieder geval dat De Wijzen van Zion zijn status als emigrantenschrijver onderbouwde. Merkwaardigerwijs verscheen hetzelfde boek, maar nu opgedragen aan Klaus Mann en met een andere omslag tegelijkertijd bij uitgeverij Contact. In het daaropvolgende jaar verscheen in een oplage van 250 exemplaren het ‘Essai over het surrealisme’, met in het colofon een aankondiging voor het najaar van 1935 van een nooit verschenen roman, getiteld Untergang am Geist. Cordan noemt in ‘essai’ zijn Annonay of het dal der Surrealisten waar Van Leusden illustraties bij gemaakt zou hebben. Waarschijnlijk bestaat dit boek alleen in Cordans surrealistische fantasie.
Uitgegeven in 1934 door Boekenvrienden ‘Solidariteit’.
|
|