Wat stenen betreft: altijd weer benieuwd naar de binnenkant. Je heft de geologenhamer en slaat venijnig toe. De steen valt in stukken uiteen - binnenkant verandert in buitenkant. Steeds meer buitenkant.
***
Het stoïcijnse gele treintje stopt bij Riglos, een ineengedoken dorp, een nederzetting aan de voet van loodrechte rode pilaar-rotsen. Ook de hitte staat loodrecht op het land, hier begint de steppe.
Vale gier, aasgier, dwergarend, slangenarend. En helemaal niet het gevoel dat ze morgen uitgestorven zullen zijn, dat ondergangsgevoel waarmee in Nederland het buitenleven doortrokken is.
Een wielewaal roept alsof hij in de olie is. In een olijfgaard zoeken roodkop-klauwieren voedsel voor hun jongen, die met sidderende vleugeltjes en opengesperde snavels op een boomtak balanceren. Blonde tapuit, zwarte tapuit, provençaalse grasmus.
Hogerop kruipt de landweg dichter bij de rotsen. Het rood, vanuit de verte egaal, vertoont scheuren en gleuven. Daarin blijken juveniele vale gieren te huizen. Ze kruipen zo diep mogelijk weg en gluren schaapachtig terug. Waarschijnlijk generen ze zich. Zo groot al en dan nog niet kunnen vliegen. De zon begoochelt. Het lijkt alsof je van hier in één stap de rivier kunt bereiken die aquamarijnkleurig door de diepte slingert. In werkelijkheid moet je helemaal terug de landweg af, langs provençaalse grasmus, zwarte tapuit en blonde tapuit (wat is hij blond), langs het dorp (wat is het leeg), langs de treinhalte en door schrammend struikgewas - dan is er pas de verkoeling van ruisend water.
Een wielewaal trekt een neongele streep tussen de oevers. Een hop fronst het waaiertje dat op zijn kop zit. En van de heuvels aan de overzij komen bijeneters - bijeneters vliegen alsof iemand met een kleurpotlood in de lucht krast.
Misschien zou je op den duur terugverlangen naar blauwe reiger en wilde eend. Op den duur, misschien.
De gele trein gaat tweemaal daags.
***
Hagedissen natuurlijk, talloos. Zandadder, aspisadder, hazelwormen en salamanders.
Vuursalamanders bewonen het bos. Ze komen te voorschijn bij regen. Een lullig stomp kopje, zwart lijf met gele strepen in de lengterichting. Net plastic.
Beeksalamanders leven in bergbeken, op plaatsen waar het heldere water vertraagd door een kom of een bocht stroomt. Daar zie je ze bezig met de dingen die salamanders doen om salamander te zijn. Ze lopen niet, ze zwemmen niet, ze zweven over de rotsige bodem. Net astronauten op de maan. Als je goed kijkt zweven ze nog dagenlang door je hoofd.
***