zich op dit gebied, als gezegd, nauwelijks gemanifesteerd. Wie kocht deed dat in commissie. Wie verkocht was bij de insiders al lang bekend, een grote uitzondering (waarover straks) daargelaten.
Prof. Stuiveling (1907-1985), wiens Multatuli-collectie na zijn dood in het Multatuli-Museum is terecht gekomen, rekende zichzelf niet tot de verzamelaars. Hij had er zelfs een hekel aan, verklaarde hij in een catalogusje dat paradoxaal genoeg de titel draagt: Vijftig jaar verzamelen. Boeken, handschriften, portretten en curiosa uit de collectie van Garmt Stuiveling (Hilversum 1972). Douwes Dekker is daar slechts vertegenwoordigd met zegge één portretlithografie!
Stuiveling schreef zijn manco aan echte topstukken toe aan kapitaalgebrek en gemis aan bezitsinstinct. Wie daar geen last van had was de Antwerpse bibliofiel Henri Dirkx († 1980), alias Suikerjan omdat hij een winkel had in doop- en bruidsuikers. Hij was na Toussaint van Boelare de eerste echt Vlaamse bibliofiel, die als zodanig in het Zuiden ook school heeft gemaakt. Zijn exquise collectie Nederlandse literatuur kwam op 23 juni 1981 bij J.L. Beijers te Utrecht onder de hamer. De catalogus (anoniem!) vermelde twee eerste drukken van Max Havelaar, namelijk een smetteloos exemplaar in donkerbruine half marokijnen band door Tchekeroul uit Brussel, de omslag bijgebonden, kop verguld, het geheel in hoezen gestoken (opbrengst: ƒ 3.000, - exclusief veilingkosten) èn een op de rug licht beschadigd exemplaar in oorspronkelijke cartonnage (opbrengst: ƒ 1.000, - + veilingkosten). Maar het ster-item was een eigenhandige brief van Multatuli aan de Brusselse Mathilde Lespirt, acht bladzijden tekst met enveloppe. Getaxeerd op 1500 à 1800 gulden, werd deze brief voor ƒ 3.974,86 (inclusief kosten) eigendom van het Multatuli-Museum, waarvoor Stuiveling als bieder optrad. Het betrof hier nota bene een reeds in Volledige Werken X, 647-651, gepubliceerde brief. Wel een bewijs dat werkelijk zeldzame stukken zich aan elke calculatie onttrekken. De veiling Dirkx was wat dat betreft in haar totaliteit exceptioneel.
Wie de naam Stuiveling noemt in verband met Multatuli, hoort daar meteen die van Henri A. Ett (1909-1982) aan toe te voegen. Ett was een soort free lance literair detective. Fervent Multatuliaan, miste hij de middelen om zijn passie voor eigen rekening uit te leven. Daarom verzamelde hij professioneel voor instellingen als het Letterkundig Museum en het Multatuli-Genootschap (lees: voor Stuiveling). Wat Ett bijeenbracht waren niet zozeer boeken als wel handschriften en andere documenten. Wie zich op het verzamelen van Multatuliana toelegt kan onmogelijk heen om allerlei obscure negentiende eeuwse krantjes en tijdschriften, want veel publicaties van of over Douwes Dekker verschenen daarin voor het eerst. Ett nu had er slag van om het onvindbare boven water te brengen.
Handschrift Multatuli, ‘Men meent dat ik ‘opsta tegen alles’. Dat is de teneur. Och als men wist hoeveel dingen ik voor heilig houd.
Ik had de illusie een van de weinigen te zijn met wie Ett niet op den duur