Document
‘De lieve, fijne poezelzachte hand van Melati van Java’
Busken Huet van wie in SIC III een brief werd afgedrukt heeft herhaalde malen zijn waardering voor het werk van Melati van Java uitgesproken.
‘Mij nu interesseert in hooge mate, al is haar persoon en zelfs haar ware naam mij onbekend, de jonge dame die zich Melati van Java noemt’ schreef hij in 1874 in zijn Literarische Fantasiën (deel zestien). Het pseudoniem Melati sprak hem tot de verbeelding:
‘De naam is welluidende en doet tegelijk aan een wit poesje, aan een lief klein meisje en aan eene waschkom denken, waarin lelieblanke en welriekende kleine sterren drijven.’
Het lief klein meisje van Huet was in die dagen een nog volkomen onbekende, aankomende schrijfster. Nicolina Maria Christina Sloot, zo was haar echte naam, werd geboren op 13 januari 1853 te Semarang. Al op zeer jeugdige leeftijd wist zij vriendinnetjes te ontroeren met haar vertelkunst. Op 3-jarige leeftijd las zij al en kon zodoende een overlijdensannonce over een levenloos geboren broertje lezen. Dit maakte veel indruk op haar en het motief van een vermiste of onbekende broer komt in haar werk regelmatig voor.
In 1871 verliet zij de Gordel van Smaragd en kwam naar Nederland waar zij zich in Roermond vestigde. Al in dat jaar probeerde vader Sloot haar verhalen en novellen die zij uit Indië mee had genomen gepubliceerd te krijgen. Haar debuut maakte zij niet lang daarna in het tijdschrift
‘Katholiek Stuiversmagazijn’ waarbij zij een verhaal publiceerde onder het pseudoniem ‘Mathilde’. Onder deze schuilnaam zou zij haar Katholieke verhalen laten verschijnen.
Het eerste grote werk van haar hand was ‘De Jonkvrouwe van Groenerode’. Het verscheen in 1874 bij uitgever Gualtherus Kolff. Zij had het manuscript ondertekend met de naam ‘Melati’. Kolff voegde waarschijnlijk eigenmachtig het ‘van Java’ toe. Jan ten Brink schreef een inleiding voor het werk en prees het met woorden als ‘geurig en rein als de lieve tropische bloemen wier naam ze op het titelblad schreef’ Busken Huet was met de inleiding van Ten Brink niet gelukkig. Hij schreef in zijn al genoemde ‘Litterarische Fantasiën’: ‘Het is hare schuld niet dat een letterkundige van naam haar op onhandige wijze bij het publiek binnenleidde’. Over de kwaliteit van ‘De Jonkvrouwe van Groenerode’ is hij ook al niet te spreken. Hij blijft echter overtuigd van haar talent.
Melati van Java heeft vanaf 1874 een