Sic. Jaargang 1
(1986)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Roman tussen historiografie en politiek idealisme
| |
[pagina 48]
| |
wel, omdat door een toevallige omstandigheid precies dàt exemplaar van ‘Het motet voor de Kardinaal’ op onze schrijftafel belandt, dat afkomstig is uit de particuliere bibliotheek van de befaamde letterkundige dr. Gerard Knuvelder.Ga naar eindnoot3.
In dit exemplaar vinden we een aantal potlood-notities, die opvallend sterk corresponderen met het artikel uit ‘De Tijd’ van 4 augustus '61, zoals bijvoorbeeld een asterisk op bladzijde 180, geplaatst vóór de regels: ‘Ik verbaasde mij er over, hoe makkelijk het despoten valt, schrik en weerloosheid te verbreiden...’. Zou Knuvelder soms de anoniem gebleven schrijver van de recensie zijn? Of is het toch Van Duinkerken geweest, en heeft Knuvelder pas daarna aantekeningen gemaakt in zijn exemplaar van ‘Het motet voor de Kardinaal’? Kees Fens schrijft in 1961 ook in ‘De Tijd’ over letterkundige onderwerpen, maar hij is in geen geval de recensent, want in het stuk komt de volgende passage voor: ‘Kees Fens heeft echter in dit blad terecht bezwaar gemaakt tegen de verenging van kritische instelling die daaruit kan voortvloeien.’ De identiteit van de persoon die Theun de Vries' roman in ‘De Tijd’ bespreekt moge dan vooralsnog onbekend zijn, vast staat dat de aandacht van dit dagblad met een overwegend katholiek en burgerlijk leespubliek voor een boek van een communistisch schrijver in 1961 zeer opvallend is.
Stalin in conferentie
De sympathie van Theun de Vries voor het Russisch communisme wordt in het Tijd-artikel dus krachtig veroordeeld. Daarna volgt evenwel een serieuze maar tevens wat merkwaardige bespreking van ‘Het motet voor de Kardinaal’. De recensent wijst bijvoorbeeld op het feit dat deze roman niet direct ingaat op de ‘specifieke problemen van deze tijd...’ (bedoeld zijn natuurlijk de late vijftiger en vroege zestiger jaren), en dat het | |
[pagina 49]
| |
boek daarmee ook niet direct verband houdt. Het werk moet daarentegen juist gelezen worden als een beleving van de 15e en 16e eeuw door de hoofdpersoon Wolf, zo suggereert het artikel. Het is inderdaad juist dat ‘Het motet voor de Kardinaal’ een historiografie is, die zich afspeelt tussen ongeveer 1470 en 1510, maar men moet zich afvragen of de opmerking dat dit werk geen specifieke problemen van deze tijd behandelt wel in overeenstemming is met de werkelijkheid. Een aanleiding voor die twijfel levert uiteraard Theun de Vries' lidmaatschap van de C.P.N. in 1960 en in het verlengde daarvan nog sterker zijn bijna klassiek marxistische opvattingen over de geschiedenis van de mensheid. Vanuit dat communistisch-marxistische denken heeft De Vries beslist geen strikt historisch werk over de vroege Renaissance willen schrijven. Zijn geschieds-theoretische visie steunt namelijk op wat hij noemt ‘een drang naar het epische, die mede geleid wordt door het verlangen een “wordingsmoment” te grijpen: een trefpunt van vrijheid en noodzaak dat door mensen met de vlam van hun maatschappelijke ingrijpen wordt verlicht en onderkend’.Ga naar eindnoot4. Reeds vanaf de publicatie van zijn bekende ‘Stiefmoeder Aarde’ in 1936 is Theun de Vries in de greep van het marxisme als theoretisch concept, waarover hij spreekt als zijn ‘tweede natuur’.Ga naar eindnoot5. Na de kennismaking met het werk van Karel Marx begint voor Theun de Vries zijn persoonlijke ontwikkeling pas ècht en ontwaart hij de geschiedenis als een sociaal-dialectisch proces. In dat proces is sprake van een maatschappelijke gedetermineerdheid van mensen, en van het onlosmakelijk verbonden zijn met het ‘collectieve’ waartoe de samenleving ons dwingt.Ga naar eindnoot6. Behalve sporen van dit gedachtengoed vinden we in de ‘sociale epiek’ van Theun de Vries sinds de late dertiger jaren overigens ook duidelijke invloeden uit het zogenaamde ‘socialistisch realisme’. Dit ‘socialistisch realisme’ vormt een politieke literatuur-opvatting, die op het congres van Sowjet-schrijvers in 1934 officieel als doctrine is aanvaard, en die een onmiskenbare indruk maakt op Theun de Vries. (De Vries treedt in 1936 toe tot de nauw aan Moskou gelieerde Communistische Partij van Nederland.) De doctrine van het ‘socialistisch realisme’ is in 1934 samengesteld door Josef Stalin en Maxim Gorki en leert ons onder andere dat het de plicht van de schrijver is om te zorgen voor ‘een waarheidsgetrouwe, historisch concrete schildering van de werkelijkheid in haar revolutionaire ontwikkeling’, als ook om rekening te houden ‘met het vraagstuk van de ideologische omvorming en opvoeding van de arbeiders in de geest van het socialisme’. Terecht wijst de Engelse literatuurtheoreticus Terry Eagleton in zijn boek ‘Marxisme en literatuurkritiek’ op het feit, dat de doctrine van het ‘socialistisch realisme’ een aberratie is van Karl Marx' oorspronkelijke denkbeelden over literatuur. Marx (en ook Engels) hanteren in hun literaire waardeoordelen weliswaar enige politieke voorkeur, maar zij stellen geenszins het esthetisch schone onmiddellijk gelijk aan het politiek juiste. Hun premise is dat een openlijk politieke stellingname in de fictieve literatuur niet noodzakelijk is. Vanuit de gedachte aan een ‘objectieve partijdigheid’ zien zij in het ware realistische schrijven op zich reeds de dramatisering van de relevante krachten in het maatschappelijk leven. In een brief uit 1885 aan Minna Kautsky schrijft Friedrich Engels dat de politieke tendens in de fictieve literatuur op een | |
[pagina 50]
| |
ongemerkte wijze uit de gedramatiseerde situaties naar voor moet komen, en slechts langs indirecte weg revolutionair effectief kan inwerken op het burgerlijk bewustzijn van de lezers.Ga naar eindnoot7. Wanneer Theun de Vries stelt dat literatuur altijd direct te maken moet hebben met de sociale en politieke omgeving van de auteur, borduurt hij dus niet alleen voort op de inzichten van Marx en Engels, maar baseert hij zijn literaire engagement tevens sterk op de door Stalin en Gorki ‘in elkaar geflanste’ (aldus Eagleton, blz. 41) doctrine van het ‘socialistisch realisme’, mutatis mutandis op het culturele ethos dat zich in Rusland ontwikkelt tijdens het regime van Josef Stalin. Binnen een dergelijke literatuur-theoretische sfeer wil De Vries zijn oeuvre uiteraard een uitdrukking laten zijn van de maatschappelijke dynamiek waarbinnen de individuen door de tijden heen leven. Die intentie ligt trouwens zeer herkenbaar ten grondslag aan ‘Het motet voor de Kardinaal’.Ga naar eindnoot8. Het is daarom op zijn minst curieus dat ‘De Tijd’ van 4 augustus 1961 meldt dat deze historische roman van De Vries geen ‘specifieke problemen van deze tijd’ behandelt. Aan het slot van dit essay zullen wij daar nog enkele kanttekeningen bij plaatsen.
Zijn expliciete politieke stellingname bezorgt Theun de Vries veel problemen, vooral in de vijftiger jaren van de beginnende ‘Koude Oorlog’. Wanneer de Russen in 1956 Hongarije binnenvallen ontstaat binnen de PEN een conflictueuze situatie, waarbij Theun de Vries, Sonja Prins en Henri Wiessing ‘als sympathisanten van de dictatuur van het proletariaat’ ter verantwoording worden geroepen door het bestuur (i.c. S. Carmiggelt, V. van Vriesland, A. Morriën, H. Gomperts en J. Klant). In diezelfde maand november maakt uitgever Geert van Oorschot het bewuste drietal ook nog eens uit voor ‘landverraders’. In dat negatieve oordeel heeft hij echter geen voltallige Vereniging van Letterkundigen achter zich staan, want de V.V.L. keert zich niet tegen de drie linkse auteurs. De PEN doet dat uiteindelijk wèl, en de drie worden uit de club gezet. Deze gebeurtenissen gaan gepaard met ontwikkelingen in het culturele leven in Nederland, die sterk in het teken staan van de Koude Oorlog. Het betreft hier een complexe materie, waarin men niet zondermeer twee strijdende partijen tegenover elkaar kan plaatsen, te weten de Amerika-vriendelijke anti-communisten en de Rusland vriendelijke communisten. Wat in ieder geval wel vast staat, is dat het een moeilijke tijd is voor Theun de Vries, waarin zijn werk doorgaans argwanend of uiterst koel ontvangen wordt: ‘Aan het eind van de jaren vijftig hebben de pogingen om mij uit het literaire leven weg te dringen hun psychische weerslag gekregen. Ik was ontmoedigd en leverde alleen nog “brokkenwerk”, een paar novellen, het begin van een roman. Het werd een periode van stilzwijgen en desoriëntatie. Die wordt pas doorbroken als ik in de zomer van 1958 een zevenweekse reis mag maken door de Chinese Volksrepubliek’.Ga naar eindnoot9. In de tijd die daarop volgt werkt Theun de Vries onder andere aan zijn roman ‘Het motet voor de Kardinaal’. Het werk is een van die boeken waarin De Vries ‘De Kunstenaar’ als thematiek gekozen heeft.Ga naar eindnoot10. Het theoretische kader rondom deze thematiek is ook nu weer sterk beïnvloed door De Vries' voorkeur voor het maatschappelijk perspectief. De Vries beschouwt namelijk de werkwijze van de | |
[pagina 51]
| |
kunstenaar vooral als het met specifieke (‘zelfs autonome...’) middelen oordelen over kwalen en tegenstrijdigheden van zijn tijd. In ‘Het motet voor de Kardinaal’ is de centraal gestelde kunstenaar een musicus, die als zanger in diverse kerkkoren in het Renaissance-Italië kennismaakt met de corruptie en decadentie van de klerikale macht. Niet alleen in ‘Het motet voor de Kardinaal’ maar ook in het algemeen vat Theun de Vries dat thema van ‘het oordeel van de kunstenaar over de onvolkomenheden van zijn tijd’ op als een katharsisch moment voor de lezers. Op die manier probeert Theun de Vries bij hen als het ware een perspectief te ontsluiten en, naar hij zelf stelt, ‘hen op een of andere wijze te “verlichten”, zoals de kunst dat zelf doet’.Ga naar eindnoot11. Hier is dus sprake van een dubbele pedagogische moraal bij De Vries, namelijk zijn opvatting dat de kunstenaar steeds zijn oordeel openbaart over de tijd waarin hij leeft, als ook de opvatting dat de ‘kunstenaarsroman’ de lezer ‘verlicht’. Dergelijke opvattingen doen sterk denken aan het cultureel-functionele en revolutionair-pedagogische ethos in de doctrine van het ‘socialistisch realisme’ van Stalin en Gorki uit de dertiger jaren. Van deze communistische literatuuropvatting blijkt Theun de Vries ook na zijn periode van ‘stilzwijgen en desoriëntatie’ nog immer een theoretisch aanhanger te zijn.Ga naar eindnoot12. Dat ethos bepaalt uiteraard in hoge mate de strekking van ‘Het motet voor de Kardinaal’. De hoofdpersoon in het boek, de aanvankelijke huursoldaat en latere zanger/componist Wolf (‘Lupus’) figureert voortdurend in een episch betoog dat beladen is met historische en sociale analyses van het 15e- en 16e eeuwse Europa. De kunstenaar Wolf, als een persoonlijk individu met strikt authentiek exepressieve driften en een eigen creatief vermogen is in ‘Het motet voor de Kardinaal’ echter nauwelijks vindbaar, ondanks de pogingen die Theun de Vries in de vijftiger jaren blijkbaar doet om zijn roman-thematiek steeds meer te verleggen naar ‘de psychologie van de enkeling’.Ga naar eindnoot13.
Roderico Borgia als Paus Alexander VI (1492-1503)
De musicus Wolf denkt, handelt en werkt in een veelvuldig nadrukkelijk geformuleerde verhouding tot het maatschappelijke tijdsgewricht. De in het dagblad ‘De Tijd’ geciteerde verzuchting van Wolf ‘Ik verbaasde mij er over, hoe makkelijk het despoten valt, schrik en weerloosheid te verbreiden’, is daarvan een voorbeeld. | |
[pagina 52]
| |
Theun de Vries zegt, dat ‘Het motet voor de Kardinaal’ de geschiedenis bevat ‘van de zanger Lupus, alias Wolf, in de Romeinse renaissancetijd, wiens probleem bestaat in de vraag: hoe kan iemand met een zuiver talent, die pure en natuurlijke begaafdheid schoonhouden, onbesmet, in een omgeving die, paradoxaal, naast kunstliefde de uiterste corruptie vertoont’.Ga naar eindnoot14. Het gaat bij dit boek derhalve om een literair product, waarin het thema van ‘De Kunstenaar’ als individu onmiddellijk wordt gekoppeld aan een sociaal-ethische en politieke problematiek. Vanwege zijn eminente kennis van de Europese geschiedenis weet Theun de Vries in ‘Het motet voor de kardinaal’ een boeiend exposé te leveren over de periode die zich uitstrekt over de laatste decennia van de vijftiende eeuw, en over de jaren tot aan ongeveer 1510. Op overtuigende wijze laat hij Wolf deelgenoot zijn van de gebeurtenissen in Italië, onder andere ten tijde van Paus Alexander VI die van 1492 tot 1503 aan het hoofd stond van de Kerk van Rome. De pogingen van deze paus om via zijn bastaardkinderen (Cesare Borgia is wel zijn meest legendarische zoon) de Kerkelijke Staat om te zetten in een erfelijke monarchie, vormen een van de historische decors waartegen zich de levenswandel van Wolf aftekent. ‘Het motet voor de Kardinaal’ is dan ook met recht als een historische roman te bestempelen. Als kunstenaarsroman gaat het boek echter mank, juist door de grote overdaad aan sociaalhistorische gegevens die De Vries in het verhaal invoert. In feite wreekt zich hier Theun de Vries' voorkeur voor de doctrine van het socialistische realisme op zijn pogingen om een overtuigend beeld te geven van een kunstenaar. Daarvoor is méér nodig dan louter een goed geschilderd historisch decor en een grote kennis van de kunst, in dit geval de muziek. Dat méér moet juist de aandacht voor de individuele psychologie zijn, een verwoording van gevoelsmatige complexiteiten die steeds in hoge mate bepalend zijn voor de artistieke prestaties in onze cultuur. Kunst is méér dan het quotiënt van maatschappelijke omstandigheden, instrumentele talenten van een persoon, en diens politieke oordeelsvorming. Factoren zoals de drang tot creatieve expressie, menselijke motieven (angst, trots, liefde, hartstocht, onzekerheid) en niet te vergeten de hang naar mystiek spelen met name in de kerkmuziek een grote rol. In ‘Het motet voor de Kardinaal’ zijn zij echter zeer schaars of helemaal niet terug te vinden. Voor het strikt-individuele wordt weinig plaats ingeruimd, zelfs bij de hoofdfiguur Wolf die notabene de ik-verteller van het verhaal is. Het boek bevat psychologisch nauwelijks interessante tekeningen, en is hier en daar opvallend zwak. Een zin als ‘Ik zag alles om mij heen door een waas van gedempt en strelend verdriet’ vormt een van de voorbeelden van een gebrek aan psychologisch raffinement bij de auteur.Ga naar eindnoot15. Het palet van emoties waarmee De Vries schildert kent maar weinig kleuren, en nauwelijks nuance. Twijfel, woede (ruim aanwezig in het verhaal), teleurstelling en verdriet: dat is het ongeveer wel. De Vries weet fraaie en treffende ‘beelden’ van personen op te roepen, maar de complexiteit en dynamiek van hun innerlijke gedachtenwereld wordt nauwelijks getekend. Opvallend in dat verband is het gegeven, dat de ik-figuur (Wolf) herhaaldelijk niet goed weet te bepalen wat er in de hoofden van andere mensen omgaat. Zijn leermeester Josquin des Prés en ook zijn huisgenote Lara vormen meer dan eens een bron van twijfel en onduidelijkheid voor hem. | |
[pagina 53]
| |
Een interessante psychologische analyse blijft dan achterwege, als ging het hier om de verwoording van mentale constellaties waartoe niet alleen Wolf maar ook Theun de Vries zèlf niet in staat is.
In de vrij schaarse passages die ‘Het motet voor de Kardinaal’ wijdt aan bespiegelingen van de hoofdpersoon over zijn creatieve arbeid, legt Theun de Vries zeer nadrukkelijk verbanden met vrijwel uitsluitend de maatschappelijke oordeelsvorming van de musicus. Op bladzijde 175 bijvoorbeeld, herneemt Wolf het werken aan de muziek voor een mis. Het componeren lukt hem eerst nu pas goed, maar een duidelijke verklaring daarvoor geeft het verhaal niet: ‘Ik bemerkte dat ik de losse, zonderlinge en vormloos gebleven brokstukken van muziek die in mij waren opgeweld en die ik van tijd tot tijd had opgeschreven, eindelijk in een natuurlijk, haast onverklaarbaar verband kon brengen’. Psychologisch is dit wel een erg minimale aanduiding voor de mogelijkheid van een hernieuwd creatief proces. Sociale en rationele overwegingen als motief voor die creativiteit voert Theun de Vries duidelijk wèl in. Zo voelt de musicus Wolf zich sinds zijn kennismaking met de Nederlandse priester Wigbold die tegen het morele verval en de heerszuchtigheid van de Kerk preekt, niet langer ‘gelaten of doods’. ‘Het warme, beweeglijke tintelen’ in ‘het binnenste’ van Wolf neemt toe, onder invloed van deze rebelse predikant. Ook denkt de componist bij het maken van zijn muziek aan ‘de monnik in Florence’. Theun de Vries doelt hier op de domenicaan Girolamo Savonarola, die nà de verdrijving van de Medici's door Karel VIII in Florence een nieuwe republikeinse regeringsvorm op theocratische grondslag instelt, optreedt tegen wereldse uitwassen in de kerk, uiteindelijk bezwijkt voor het verzet en in 1498 op de brandstapel belandt. Tevens denkt de componist aan de ideale stad van de toekomst, die Leonardo da Vinci hem enkele jaren eerder geschilderd heeft, en ‘waar alle vuil werd weggespoeld, en de geur van de zee en het licht in alle straten drongen...’ etcetera. Theun de Vries reduceert de totstandkoming van een kunstwerk hier bijna schematisch tot het quotiënt van een individuele vaardigheid in actie en het oordeel over een aantal sociale aspecten. Het individueel-psychologische blijft een rudimentair en marginaal gegeven binnen het verhaal.
Theun de Vries
Dit alles stemt wel overeen met het | |
[pagina 54]
| |
beginsel van ‘socialistisch realisme’, dat Theun de Vries duidelijk aanhangt. Meer dan eens heeft de schrijver zich in dat verband ook afgezet tegen de individualistische en psychologistische tendens binnen de (Nederlandse) literatuur. Het sleutelbegrip dat hij in die kritieken hanteert is: burgerlijk. Zijn afkeer van de individualistische, en ‘dus’ burgerlijke, ja zelfs ‘elitaire’ literatuur vormt een van de belangrijkste grondslagen voor zijn polemische conflicten met bijvoorbeeld Ter Braak en Du Perron.Ga naar eindnoot16. Theun de Vries was en is de socialistisch realist, die literatuur hanteert als collectief pedagogisch medium. Met name om die reden is het oordeel in ‘De Tijd’ van 4 augustus '61 over ‘Het motet voor de Kardinaal’ zeer twijfelachtig. Als historische roman behandelt dit boek impliciet wel degelijk ‘specifieke problemen van deze tijd’. Dat één van die problemen de keuze tussen ethisch zuivere kunst of een corrupte en decadente Kerk van Rome is, wordt door een katholiek dagblad vanzelfsprekend opgevat als iets van eeuwen hèr. Theun de Vries weet inmiddels wel beter... |
|