Sic. Jaargang 1
(1986)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Een achttiende-eeuws dichtgenootschap
| |
[pagina 56]
| |
Bilderdijk, Feith, Staring, Van Berkhey. Uit de naamgeving van vele genootschappen is al af te leiden hoe men dacht over de relatie tussen werklust en creativiteit: Door oeffening werd veel verkreegen: Natuur begaaft, oefening beschaaft: Oeffening kweekt kunst; Sine Labore Nihil: Tot vlijt vereenigd: Vlijt kweekt kennis; Vlijt moeder der wetenschappen: Vlijt volmaakt; Kunstliefde spaart geen vlijt; Kunst wordt door arbeid verkreegen. Deze laatste twee genootschappen, uit Den Haag en Leiden, waren samen met het Rotterdamse Studium Scientiarum Genetrix en het Amsterdamsch dichten letteroefenend genootschap verreweg de grootste en de belangrijkste.
Wie waren er nu lid van zo'n genootschap? Wat waren de activiteiten? Hoe was de organisatie? Dat zijn vragen die ik in dit artikel wil beantwoorden. Ik zal dat doen aan de hand van het Leidse Kunst wordt door arbeid verkreegen. KWDAV was een groot en strak georganiseerd genootschap met nationale bekendheid. Het leidde gedurende 30 jaar een bloeiend bestaan, gaf meer dan 6500 blz. aan werk uit, schreef in totaal 46 literaire prijsvragen uit, en telde onder zijn leden zowel politieke kopstukken zoals Wybo Fynje en Pieter Vreede (patriottische zwaargewichten) als bekende literatoren: Willem Bilderdijk, Rhijnvis Feith, Johannes le Francq van Berkhey. Juliana Cornelia de Lannoy. De gedrukte werken, de verslagen van de vergaderingen en de ledenlijsten (helaas zijn er geen overgeleverde archiefstukken) maken een blik in het interne leven van het genootschap mogelijk. Deze werken bevinden zich voor het overgrote deel in de Universiteitsbibliotheek en in het Gemeentearchief van Leiden.Ga naar eindnoot4. | |
LedenVeel genootschappen zijn ontstaan uit een particulier initiatief, zijn het idee van een vriendenkring. Bij KWDAV waren dat twee bevriende boekdrukkers: Cornelis van Hoogeveen en Cornelis Heyligert. Met vier anderen ondertekenden zij op dinsdag 11 november 1766 onder het genot van een goed glas bier de wetten van het prille genootschap. Vanaf dat moment gaat het bergopwaarts. Via 26 leden in 1770 en 71 leden in 1773 blijft het aantal lange tijd schommelen tussen de 120 en 150. Cumulatief zijn er 345 dichtlievende achttiende-eeuwers lid geweest van KWDAV. Over het algemeen gegoede en geletterde burgers, waaronder veel studenten, notabelen, kooplieden, juristen en predikanten. Het genootschapsleven was een mannenzaak: in totaal 9 vrouwen zijn lid geweest. Zij bezochten de vergaderingen nauwelijks. Ongeveer de helft van de leden kwam uit Leiden, de anderen kwamen vooral uit Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De faam van het genootschap ging tot ver buiten de stadsgrenzen. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijk genootschap een behoorlijke organisatie vereiste. De strakke en sterk gereglementeerde organisatie van KWDAW is vastgelegd in de Wetten van 1773: 17 hoofdstukken, onderverdeeld in vele artikelen, met een totale omvang van 71 pagina's. In de loop der tijd worden daar dan nog een aantal aanhangsels aan toegevoegd. Er waren vier verschillende typen leden: 1. Beschermheren. Vooraanstaande mannen die het genootschap door hun aanzien en maatschappelijke status luister moesten bijzetten. Zij moesten vooral de vergaderingen bijwonen, met name de jaarlijkse. Ze waren niet verplicht zelf stukken in te leveren. Het genootschap had jaarlijks vier | |
[pagina 57]
| |
beschermheren. In totaal hebben acht mensen deze functie vervuld. De namen zeggen ons niet veel: Daniel van Alphen, Jan van Royen, Johan van der Marck enz. 2. Hoofdleden. Zij waren de eigenaren van de bezittingen van het genootschap en uit hun kring werden de bestuursfunctionarissen gekozen. Samen met de beschermheren stelden zij de onderwerpen voor de literaire prijsvragen vast en bekroonden ze de daarop binnengekomen stukken. Zij hadden de taak om iedere drie maanden een stuk in te leveren en zij moesten alle drukproeven controleren. Zij konden alleen gekozen worden door andere hoofdleden. 3. Medeleden. Hun taak was het om de vergaderingen bij te wonen en om stukken in te leveren. Per jaar waren ze verplicht vier taal- of dichtkundige stukken te maken. Een stuk van meer dan tweehonderd regels gold voor twee, een uitgebreide verhandeling voor vier. Ze waren een gulden verschuldigd voor ieder ontbrekend stuk. 4. Honoraire leden. Zij hadden geen enkele verplichting, maar droegen door hun lidmaatschap bij aan de faam van het genootschap. Zij waren vrij in het wel of niet inleveren van stukken. De jaarlijkse vergadering moesten ze 12 dagen van tevoren afzeggen bij verhindering. Uit de hoofdleden werd het bestuur gekozen voor de dagelijkse gang van zaken. Dat bestuur bestond uit een voorzitter (de eerste 10 jaar was dat Cornelis van Hoogeveen), een secretaris (de eerste 8 jaar was dat Cornelis Heyligert), een penningmeester voor de financiële huishouding, twee opzieners over de eigendommen en vanaf 1774 kwamen er ook nog medebestuurders. | |
Beoordeling
Interieur van de zaal van KWDAV
Ik kom hier op een onderwerp dat direkt samenhangt met de latere verguizing van de dichtgenootschappen: | |
[pagina 58]
| |
het polijsten, beoordelen en herbeoordelen van elkaars gedichten. Hoe ging dat precies in zijn werk? Een stuk wordt op een maandelijkse vergadering ingeleverd en voorgedragen. Twee daarvoor aangewezen gecommitteerden dienen het stuk thuis te beoordelen en moeten hun op- en aanmerkingen op de volgende maandelijkse vergadering inleveren. De auteur verbetert aan de hand hiervan zijn gedicht en stuurt zijn gereviseerde versie weer in. De gecommitteerden bekijken het voor de tweede keer. Daarna adviseren zij de maandelijkse vergadering over het al dan niet opnemen van het stuk in de gedrukte werken van het genootschap. De vergadering moet dan de uiteindelijke goedkeuring geven. Wat later, in 1774, wordt voor de beslissing over het opnemen in de werken een speciale commissie van 7 leden gevormd. Door het werpen van een zwarte boon (afkeuring) of een witte boon (goedkeuring) in een zak wordt bij minimaal 4/7 meerderheid beslist. Een jaar later, in 1775, krijgt de hele procedure een nog collectiever karakter. Een ingeleverd stuk wordt op een vergadering voorgedragen. Elk van de leden kan op verzoek een afschrift krijgen en thuis op- en aanmerkingen op papier zetten. De vergadering daarop wordt deze kritiek besproken. De gegrond verklaarde opmerkingen worden naar de schrijver gestuurd. Die verbetert een stuk en de commissie beslist over plaatsing. Daarnaast blijven de gecommitteerden gewoon hun werk doen. Het is zeker niet onlogisch dat deze gang van zaken later veel kwaad bloed heeft gezet. Maar originaliteit en individualisme werden in die tijd nu eenmaal niet zo hoog geschat. Men dacht meer aan algemeen geldende regels voor wat goede poëzie genoemd mag worden. Een voorbeeld. Bilderdijk geeft zijn oordeel als ex-genootschapper in 1809 als volgt: ‘Zoo zag ik menigwerf een aantal waanpoëeten,/ Op rijm en maat gespitst, ten rechterstoel gezeten,/ Als Rhadamanten, met gerimpeld aangezicht,/ Hun hart verschansen voor den indruk van 't gedicht./ Gewapend met een wal van Moonens, Sewels, Stijlen,/ De handen toegerust met liksteen, schaaf en vijlen./ Het hoofd met wind vervuld, ziedaar den kring vergaard.’ (Kunst der Poëzy). Een dodelijk oordeel, dat is duidelijk. Het is daarom illustratief voor de snel veranderde poëticale opvattingen om te zien hoe diezelfde Bilderdijk in de status van lid van het Leidse genootschap tijdens de avondmaaltijd van de jaarlijkse vergadering van 8 mei 1777 zich buitengewoon lovend uitliet over die hele procedure: ‘Kunstoefende Broederschap,/ Die U, het zij uw zang ons laghen doet of weenen,/ Alom ziet aangejuicht door billijk handgeklap;/ En thans in Pindus Lauwerdaalen,/ Om 't waare Kunstschoon te bepaalen,/ Den hoogen Rechterstoel bekleedt!’ Overigens, om nog duidelijker te zijn, Bilderdijk was zelf gecommitteerde van 1778 tot en met 1780. | |
PrijsvragenMaar de dichtgenootschappen waren op vele terreinen actief. Hebben wij tegenwoordig de Weekendquiz en de Sterrenshow, de genootschappers schreven literaire prijsvragen uit. In 1772 ging men hiertoe over. Men geeft een titel op (‘het heil van de vrede’, ‘de ware liefde tot het vaderland’, ‘Gods wijsheid in Zijne werken’ enz.) waarop gedichten kunnen worden ingezonden. De beschermheren en de hoofdleden beoordelen de inzendingen en via een procedure met stembriefjes wordt de winnaar bekend gemaakt. De winnaar | |
[pagina 59]
| |
krijgt een gouden eerpenning (later kwamen er ook zilveren eerpenningen). Het winnende stuk wordt in de vergadering voorgedragen en komt in de gedrukte werken. De onderwerpen en later de prijswinnaars worden doorgegeven aan de pers. Vanaf 1780 schrijft het bestuur ook prijsvragen voor theoretische verhandelingen uit (‘de waere vereischten van het Heldendicht’, ‘Welk een prijs heeft men te stellen op het rijm?’, ‘Welken invloed heeft de thans heerschende smaek voor het sentimenteele op de Poëzy in ons vaderland?’ enz.). Daarvoor, in 1776, worden er jaarlijks vier bekende dichters opgegeven waarvan men biografieën moest maken, ook al als prijsvraag (Marnix van St. Aldegonde, Jacob Cats, Sybrand Feitama enz.). In totaal zijn er 27 dichterlijke prijsvragen uitgeschreven en 18 bekroond (Bilderdijk twee keer, Feith twee keer), 13 theoretische prijsvragen uitgeschreven en minimaal 6 bekroond (over de jaren 1793-1800 bestaat door het ontbreken van de bronnen geen zekerheid meer), en zijn er vanaf 1776 jaarlijks vier dichters ter biografie opgegeven, waarop uiteindelijk 6 bekroonde inzendingen binnenkwamen. Deze laatste soort prijsvraag kwam bij andere genootschappen niet voor en is bij KWDAV getuige de geringe respons ook eigenlijk geflopt. | |
Andere activiteitenNaast de bestuursvergaderingen waren er maandelijkse en jaarlijkse vergaderingen. Een jaarvergadering was een hele gebeurtenis, die plaatsvond op Hemelvaartsdag, begon om twee uur 's middags en 's avonds om acht uur eindigde met een maaltijd. De voorzitter opent de vergadering met een gedicht (‘Beschermers van dit Choor! Puikzangers! heusche Vrinden/ Der achtbre Poëzy! / Die, in dit heuglijk uur, als braeve Kunstgezinden,/ U in deez' Broederkring, tot onze vreugd, laet vinden,/ Van alle zorgen vrij! / Ik mag uit Phoebus naem u driewerf welkom heeten,/ Op deezen grooten Dag,/ Nu 't blinkend lauerloof, de loon der Kunstpoëeten,/ De noeste lettervlijt en 't onvermoeide zweeten,/ Te recht beloonen mag.’). Hij stelt de nieuwe leden voor. Na een soort antecedentenverslag wordt er via het systeem van de witte of de zwarte boon gestemd over hun toelating. Immers, verstand, oprechtheid, vernuft, beleid, deugd en naastenliefde vormden de basis voor de dichterschap. De nieuwe leden ondertekenen de wetten en soms worden ze vereerd met een welkomstgedicht. De secretaris leest daarop het verslag voor van het voorafgaande jaar. Daarna volgen de benoemingen van de gecommitteerden voor de beoordeling van de stukken.
Juliana Cornelia Barones van Lannoy (1738-1782)
| |
[pagina 60]
| |
Prijsvragen worden uitgeschreven en bekroond, nieuwe bestuursfunctionarissen worden gekozen, gedichten worden voorgedragen enz. De voorzitter sluit de vergadering met een gedicht en de bijeenkomst wordt besloten met een maaltijd. Tijdens de maaltijden hield men zich - uiteraard - bezig met... het voordragen van gedichten. Met winnende en goedgekeurde stukken vulde men de gedrukte werken van het genootschap. Uiteindelijk blijkt dat KWDAV zeer produktief is geweest. Er is een 6-delige uitgave met vnl. toneelpoëzie (1768-1774), er is een ‘Nederduitsche Spraekkunst’ (1770), er is een uitgebreide psalmberijming (1772), er is een 7-delige ‘Tael- en dichtlievende oefeningen’ (1775-1790), er is een bundel met biografieën van Nederlandse dichters (n.a.v. de prijsvragen), er is een 4-delige serie met theoretische verhandelingen (‘Prijsverhandelingen’, 1782-1790), er zijn gedrukte verslagen van de jaarlijkse vergaderingen (1770-1797) en er zijn nog vele los overgeleverde gedichten, toneelstukken e.d. Samen zo'n 6500 blz. aan werk. Verder beschikte KWDAV over een fraaie vergaderzaal aan de Pieterkerkkoorsteeg (bekend geworden door twee schilderijen van het lid Paulus Constantijn la Fargue. Het schilderij van 1774 bevindt zich in museum de Lakenhal, het schilderij uit 1780 bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam). Daarbij hoorde ook de genootschapsbibliotheek die volgens een overgeleverde boekenlijst in 1785 bestond uit 436 titels. Het genootschap had overigens een vaste knecht in dienst voor algemene zaken. | |
TeloorgangDe meeste genootschappen beëindigden hun levensloop zo tegen het einde van de achttiende eeuw. Dat geldt ook voor KWDAV. Maar het genootschap kwam al eerder in problemen, zij het door politieke omstandigheden. KWDAV was een patriottengenootschap bij uitstek. Notoire patriotten als Wibo Fynje, Pieter Vreede, Gerrit Paape, Jan de Kruyff jr., Cornelis Heyligert, Cornelis van Hoogeveen, Jan van Royen (denk ook aan Rhijnvis Feith) waren lid. De meer prinsgezinde Bilderdijk verliet het genootschap dan ook in 1785. Het met Pruisische hulp bewerkstelligde gezagherstel van Willem V in 1787 betekende uiteraard een enorme klap. Bijna veertig leden moesten het land verlaten. Dat betekende niet alleen een verlies aan actieve leden, maar ook aan inkomsten. Maar het genootschap herstelt zich en zo rond 1790 is alles weer op het oude peil. Maar de laatste 5 jaar van de achttiende eeuw komt het einde echt in zicht. Het verbeteren en het bijschaven hadden hun beste tijd gehad. En bovendien, veel leden waren bestuurlijk actief in de periode van de Bataafsche Republiek. De poëticale drang moest het onderspit delven tegen de politieke belangen. Op de jaarlijkse vergadering van 1797 komt voor het eerst een fusie ter sprake met het Amsterdamsch dicht- en letteroefenend genootschap en het Rotterdamse Studium Scientiarum Genetrix. Op initiatief van de bestuurders van KWDAV kwam de fusie in 1800 tot stand. De afzonderlijke genootschappen werden opgeheven en verenigden zich in de Bataafsche Maatschappij van taal- en dichtkunde. Men kende hierin dan 3 afdelingen, de Leidse, de Amsterdamse en de Rotterdamse. De eerste vergadering vond plaats op 3 september 1800, en stond onder leiding van de op dat moment ex-KWDAV'er Jan de Kruyff. De naam werd in 1806 veranderd in de | |
[pagina 61]
| |
Hollandsche maatschappij van fraaye kunsten en wetenschappen. In 1818 trad ook het grote Haagse dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt tot deze maatschappij toe. | |
Tot slotIk heb mij bezig gehouden met het Leidse KWDAV, maar dan wel exemplarisch bedoeld. Het interne leven van een dichtgenootschap is een keer eerder onderzocht. Ik doel hier op het al eerder genoemde Kunstliefde spaart geen vlijt. Het aantal overeenkomsten blijkt groot. Beide genootschappen waren zeer produktief, schreven veel prijsvragen uit, hadden organisatorisch veel gemeen (vergaderingen, beoordelingsprocedures). De inbreng van vrouwen was marginaal en de crisisperiode begon zo rond 1795. Een belangrijk verschil was dat KSGV geen theoretische prijsvragen uitschreef. Maar andere grote genootschappen deden dat wel, zoals de al eerder gememoreerde Amsterdamse en Rotterdamse genootschappen. Ik heb mij niet bezig gehouden met een beoordeling van de inhoudelijke waarde van de dichtgenootschappelijke creativiteit. Dichtgenootschappen zijn natuurlijk ook weer niet voor niets stiefmoederlijk behandeld door de literatuurhistorici. Hun gedichten doen ons nu hooguit glimlachen. Maar hun poëticale opvattingen en hun theoretische inzichten (denk aan de verhandelingen) zijn natuurlijk wel interessant. Hun reflectie op literatuur en literaire normen, hun aandacht voor verzorgd taalgebruik, hun stimulerende activiteiten voor de bestudering van de moedertaal (in een tijd dat het vak Nederlands aan de universiteiten nog niet bestond en de voertaal voor het onderwijs nog Latijn was), dat moet voor de huidige literatuuronderzoeker boeiend zijn.Ga naar eindnoot5. De omvang van het verschijnsel vraagt ook om aandacht. Zo'n 2500 tot 3000 mensen waren actief bezig met wat zij zagen als de literatuur. En onmeetbaar is natuurlijk het aanmoedigingseffect dat de dichtgenootschappen hebben gehad op aankomende dichters. Het is dan ook prettig dat het genootschapsonderzoek de laatste jaren ter hand genomen is. Een samenvattende studie ontbreekt nog, maar dat is een kwestie van tijd.Ga naar eindnoot6. |
|