verbeteringen en veranderingen. Hij doet hetzelfde werk als zijn broers, zoals zijn vrouw eens zei, ‘'t is dag en nacht ploegen, eggen, verzorgen.’
Verhoeven werd 2 februari 1928 geboren in een Udenhouts boerengezin. Zijn moeder heeft hij nauwelijks gekend, zij stierf aan tuberculose, en zijn vader, ‘een vrome zwijgzame man’ zorgde voor de zeven kinderen. Bijna vanzelfsprekend werd de jongen, die goed leren kon, ‘afgestaan aan de kerk’.
Na zes jaar humaniora en twee jaren filosofie bleek ‘roeping’ afwezig, zodat de seminarie-opleiding vervangen werd door de studie klassieke talen en filosofie te Nijmegen.
Deze studie wordt afgesloten met een dissertatie die godsdienst-fenomenologisch genoemd kan worden.
Er volgen een tweetal vak-filosofische artikelen en daarna een drietal boeken met opstellen die grotendeels voordien in de tijdschriften Roeping en Raam verschenen waren, en waarvoor hij in 1964 reeds de literatuurprijs van de provincie Noord-Brabant had gekregen. Vooral Rondom de leegte (1965) veroorzaakte een schok. Destijds werd het ervaren als een ‘fenomenologie van de leegte’, een poging om tussen het dogmatische vasthouden aan de traditie en het vele geklets over zaken als de zin van het leven en het bestaan van God, toch dat ter sprake te brengen dat ons sprakeloos maakt. Dat wat buiten de greep van het begrijpelijke valt roept ofwel veel borrelpraat en overbodig gekeuvel op en het zenuwachtig gezeur van hen die bang zijn voor de stilte, ofwel een verlammend zwijgen. Wat Verhoeven doet is de verbijstering verduren. Om het oeuvre dat daarop volgde in enkele woorden te schetsen zal niet gaan. Ik volg dus even mijn eigen voorkeur door enkele titels uit te kiezen. Een inleiding in de filosofie waarbij steeds verwonderd stil gestaan wordt bij veel vragen waar andere inleidingen haastig langs lopen om voort te snellen naar de antwoorden is Inleiding tot de verwondering - herdrukken van dat boek missen helaas de beide slothoofdstukken waarin teksten van Plato en Hegel ook van hun stelligheid ontdaan worden en verwonderd bekeken -. Bijna niets uit 1970 bevat zo goed als alle thema's van Verhoeven, en is een van zijn beste boeken. In Nederland is het te Antwerpen uitgegeven boekje De duivelsvraag nauwelijks opgemerkt, terwijl het toch een prachtig voorbeeld is van zijn denken als vorm van opschortende beschouwelijkheid. Hoe scherp en polemisch Verhoeven ook kan schrijven bleek al uit enkele opstellen uit Bijna niets,
maar blijkt het beste uit In tegenspraak en Parafilosofen. Mij zijn het liefst zijn boeken waarin hij zich het meest direkt uit over de band tussen zijn denken en leven: Tegen het geweld, Voor eigen gebruik en Weerloos denken.
In 1979 werd hem de P.C. Hooftprijs toegekend. Die prijs gold zijn rijke essayistische werk, maar juist omstreeks die tijd begonnen vertalingen van zijn hand te verschijnen: twee delen Cicero, twee delen Seneca en later nog een verhandeling van Porphyrius met commentaar daarop. En het bleef niet bij vertalingen van antieke teksten, de beschouwingen volgden.
In de zomer van 1982 aanvaarde hij het ambt van hoogleraar in de antieke wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam met een intreerede die hij zelf ‘een voetnoot’ bij een stukje tekst van Plato noemde. Die voetnoot werd gevolgd door een boeiend boek over Plato, Mensen in een grot en twee delen, Voorbij het begin, over het denken vóór Plato.