‘Dat zal ik doen, want ik ben naar u toe gekomen in de hoop dat ik door u getroost zal worden.’
‘Voelt u ervoor mij als uw vrouw te nemen?’
‘Ach, als u dat toch zou toestaan. Maar ik ben bang dat u zich te zeer zou vernederen als u mij als man zou nemen. Ik ben immers maar een berooide ridder.’
‘Zie hier: ik stem er uit vrije wil mee in.’
‘Ik schenk u, mijn vrouwe, alle dagen van, mijn leven.’
‘U weet toch dat mijn heer, die gestorven is uit liefde voor mij, hier gisteren begraven is? Ga naar het graf, neem hem eruit en hang hem aan de galg in plaats van de moordenaar.’
‘Vrouwe, dat is nu pas een goede raad.’
Ze gingen samen naar het graf en openden het. De ridder zei: ‘Hoe pakken we dit aan? Toen de moordenaar werd gevangen verloor hij twee boventanden. Als de identiteit van de moordenaar vastgesteld zou worden aan de hand van die verloren tanden, dan zou ik te schande gemaakt worden.’
‘Neem een steen en sla hem de twee tanden uit.’
‘O, vrouwe, dat kan ik niet doen, want toen hij nog leefde waren wij goede vrienden en ik vind het ongepast dat ik dit nu met zijn dode lichaam zou doen.’
‘Ik zal het dan voor u doen.’
Ze nam een steen en sloeg de dode de tanden uit en zei: ‘Pak hem op en hang hem aan de galg.’
Opnieuw zei de ridder: ‘Dat durf ik niet te doen, want de moordenaar liep, toen hij gevangen werd, een wond op aan zijn voorhoofd en hij verloor beide oren. Als hij onderzocht zou worden, zou ik te schande gemaakt worden.’
‘Trek uw zwaard, maak een wond en snij hem zijn oren af!’
‘O, lieve vrouwe, ik moet er niet aan denken dat ik dit zou doen met het dode lichaam van hem die ik zo heb liefgehad toen hij nog leefde.’
Daarop zei zij: ‘Geef me dat zwaard. Ik zal het voor u doen.’
Ze nam het zwaard, gaf een stevige klap op het voorhoofd