sleept aan de staart van een paard en vervolgens samen opgehangen.
De meester zei: ‘Heer keizer, hebt u goed begrepen wat ik heb verteld?’
‘Ja zeker. Ik zeg, met God als getuige, dat die vrouw de misdadigste vrouw was die maar kon bestaan, aangezien ze haar man aanspoorde tot moord en hem nadien verried.’
‘Het is te vrezen dat het u slechter zal vergaan vanwege de raad van uw vrouw om uw zoon ter dood te brengen.’
‘Mijn zoon zal vandaag niet sterven.’
Toen de meester dat hoorde, dankte hij de keizer, nam afscheid en ging zijns weegs.
De keizerin vernam dat de zoon van de keizer nog leefde en ging naar de keizer, tierend, schreiend en roepend: ‘Ach, ik onzalige vrouw, wat moet ik doen? Wee mij, wee mij, ik zal mezelf ombrengen, want ik ben ten diepste beschaamd.’
‘Zulke gedachten moet u verre van u houden. Heb nog even geduld, want binnenkort zullen de zaken voor u goed aflopen.’
‘Nee heer, het zal slecht aflopen, wij worden beiden in het verderf gestort.’
‘Zwijg, haal u zulke dingen niet in het hoofd!’
‘In elk geval,’ zei ze, ‘zal het met u, heer, en met uw zoon gaan zoals het eens gegaan is met een koning en zijn rentmeester.’
‘Ik smeek u: vertel me dat exempel.’
‘Ik wil het u graag vertellen, maar ik ben bang dat u niet meer naar mij wilt luisteren, want morgen zal de zevende meester komen om met u te spreken en hij zal uw zoon bevrijden van de dood, zoals zijn metgezellen hebben gedaan. Want op de dag daarna zal uw zoon spreken en aan zijn woorden zult u zoveel genoegen beleven dat u de grote liefde die er is tussen u en mij helemaal zult vergeten.’