te een tijdje en kwam opnieuw bij de koning en zei: ‘O, mijn heer koning, de dag nadert. Wil haar daarom toch laten gaan zodat ze niet beschaamd wordt. Ik heb haar dat beloofd.’
‘Ze mag nog niet bij mij weggaan. Sluit daarom de deur en vervolg uw weg.’
De rentmeester, die heel erg bedroefd was, ging weg en dwaalde wat rond, met een bedrukt hart, totdat de dag was aangebroken. Hij ging opnieuw naar de koning en zei: ‘Heer koning, het is nu volop dag. Laat die vrouw toch gaan zodat ze niet te erg beschaamd wordt.’
De koning antwoordde: ‘Ik zeg u met nadruk dat ze nog niet mag opstaan, want haar gezelschap bevalt me maar al te goed.’
De rentmeester kon zich niet langer bedwingen en zei: ‘O, beminde koning, laat haar toch gaan, want het is mijn eigen vrouw.’
‘Doe de ramen open,’ zei de koning, en toen hij ze had opengedaan, het was klaarlichte dag, zag hij dat het de vrouw van de rentmeester was en dat ze heel mooi was. Hij zei tegen hem: ‘O, jij slechte en gewiekste schurk, waarom heb je je vrouw, die zeer eerzaam en rechtschapen was, voor zo weinig geld te schande gemaakt en waarom heb je haar naar mij gebracht zonder dat ik wist dat het jouw vrouw was? Vertrek daarom uit mijn rijk en kom mij niet meer onder ogen, want als ik je ooit nog tegenkom, zal ik je op smadelijke wijze laten doden.’
De rentmeester vertrok en hij durfde niet meer in het rijk van de koning te blijven wonen. De koning betoonde de vrouw grote eer en gaf haar alles wat ze nodig had in overvloed. Daarna bracht de koning een groot leger op de been en belegerde Rome met zoveel machtsvertoon en zo langdurig dat zijn bewoners hem beloofden de lichamen van de heilige apostelen Petrus en Paulus af te staan. Er waren toen in de stad Rome zeven wijzen, precies zoals u ze hebt, die de hele stad bestuurden. Alle burgers kwamen bij hen en zeiden: ‘Wat raadt u ons aan te doen, want wij moeten ofwel de stad opgeven, ofwel