De zeven wijze mannen van Rome
(2006)–Anoniem Seven wijse mannen van Romen, Die– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
aan een vrouw te nemen en omdat ze hem er vaak mee lastigvielen, gaf hij uiteindelijk toe. Daarop stelden zijn vrienden hem voor aan de dochter van de stadhouder van Rome die zeer rijk was. Het meisje was heel mooi. Toen hij haar zag werd hij terstond verblind door haar schoonheid en hij had haar buitengewoon lief. Ze leefden lange tijd samen maar zij kreeg geen kind van hem. Op een dag, terwijl zij in de morgen naar de kerk ging, ontmoette haar moeder haar en ze groette haar heel vriendelijk, zoals dat hoort: ‘Mijn lieve dochter, hoe bevalt je dit huwelijk en hoe is je man, de ridder?’ ‘Heel beroerd, want je hebt me een oude uitgebluste man gegeven. Ik wou dat je het nooit gedaan had! Aan het bij hem liggen en met hem eten beleef ik evenveel als wanneer ik het met een varken zou doen. Ik kan het echt niet langer verdragen en heb geen geduld meer: ik wil een ander lief.’ ‘Dat zou je nooit moeten doen, mijn lieve dochter. Let goed op wat ik je zeg: ik heb lang met je vader geleefd en nooit aan zulke dingen gedacht.’ ‘Ja moeder, jij hebt makkelijk praten, jullie zijn in je jonge jaren samen geweest, en de een heeft plezier aan de ander beleefd, maar ik heb nooit ook maar enig plezier van hem, want hij is kil en ligt roerloos als een steen naast me op bed.’ ‘Zeg me, dochter, als je een ander wilt liefhebben, wie je dan wilt beminnen.’ ‘Ik wil een priester.’ ‘Het zou beter zijn en minder zondig als het een ridder was of een andere welgeboren man, in plaats van een priester.’ ‘Nee, moeder, zo gaat dat niet. Als ik een ridder of een andere welgeborene lief zou hebben, zou hij snel genoeg van me hebben. En als hij me te pakken had zou hij me te schande maken en daarna verstoten. Maar zo gaat het niet met die priester, want hij zal even goed zijn eigen eer bewaren als die van mij. Geestelijken blijken veel trouwer te zijn aan hun liefjes.’ ‘Luister, dochter, naar mijn raad en het zal allemaal goed ko- | |
[pagina 45]
| |
men. Oude mannen zijn genadeloos en wreed. Stel daarom uw man op de proefdoor te doen wat hij verafschuwt. Als hij je dat vergeeft zonder je te slaan of pijnigen, bemin dan een priester.’ ‘Zo lang kan ik niet wachten.’ ‘Wacht voor mij tot je hem beproefd hebt.’ ‘Ik zal me dan, moeder, op uw verzoek onthouden, maar vertel me: hoe moet ik hem op de proef stellen?’ ‘In jullie boomgaard staat een boom waar de ridder erg veel van houdt. Ga ernaartoe en hak die boom om als hij uit jagen is, en maak een groot vuur tegen de tijd dat hij terugkomt. Als hij je dat vergeeft, bemin dan gerust de priester.’ Nadat ze de raad van haar moeder had gehoord, ging de vrouw naar huis. Haar man vroeg waar ze zo lang was geweest. Ze antwoordde: ‘Ik ging naar de kerk en kwam daar mijn moeder tegen. Ik heb een tijdje met haar gepraat.’ Na de middag, op het geschikte moment, ging de ridder uit jagen. De vrouw zei nu tegen de hovenier: ‘Kom op, hak de boom die daar nieuw geplant is in stukken want het weer is koud en winderig en mijn heer komt koud terug van de jacht. Hij zal een vuur vinden waaraan hij zich kan warmen.’ De tuinman antwoordde: ‘Dat kan ik beslist niet doen, vrouwe, want mijn heer houdt meer van deze boom dan van alle andere, maar ik kan u wel helpen met het sprokkelen van takken en takjes. Deze boom wil ik zeker niet omhakken.’ Toen de vrouw dit hoorde, greep ze de bijl uit de handen van de knecht en hakte de boom om en ze gaf de tuinman opdracht om het hout binnen te brengen. 's Avonds, toen het heel koud was en de heer van de jacht thuiskwam, legde de vrouw een groot vuur voor hem aan. Ze verwelkomde hem en zette een stoel voor hem klaar zodat hij zich kon warmen. Nadat hij een tijdje had gezeten en de rook van het vuur had bemerkt, riep hij de tuinman en zei: ‘Als ik afga op de rook, dan lijkt het wel of de nieuwe boom op het vuur is gelegd.’ | |
[pagina 46]
| |
‘Heer, dat klopt. Mijn vrouwe heeft hem omgehakt.’ De ridder zei: ‘Jullie hadden die boom nooit moeten omhakken.’ ‘Heer, ik heb dat gedaan omdat het een koude tijd is, en omdat u verkleumd thuis zou komen. Ik heb dit vuur laten maken zodat u het aangenaam zou hebben.’ De ridder keek haar aan met een vijandig gezicht en zei: ‘Vervloekte vrouw, moge God je straffen. Hoe kon je zo vermetel zijn een dergelijke mooie nieuwe plant in stukken te hakken, terwijl je wist hoezeer ik op hem gesteld was!’ De vrouw begon hierop te huilen en zich te beklagen: ‘Ik heb het, heer, gedaan om het u zoveel mogelijk naar de zin te maken. God bewaar me nu u het me zo kwalijk neemt!’ De ridder zag de tranen van zijn vrouw en hoorde haar gejammer en werd tot medelijden met haar bewogen: ‘Hou op met huilen en zorg dat je me nooit meer kwetst vanwege iets waarvan je weet dat ik het lief heb.’ De volgende ochtend, toen ze vroeg naar de kerk ging, ontmoette ze opnieuw haar moeder en ze groetten elkaar. ‘O, lieve moeder, nu mag ik een priester beminnen, want ik heb mijn heer getart en tot woede gedreven zoals je me had aangeraden, maar na de weinige tranen die ik vergoot heeft hij het me allemaal vergeven.’ ‘Dochter, het mag zo zijn dat oude mensen eenmaal vergeven, de volgende keer is het leed dubbel zo groot. Daarom raad ik je aan hem nogmaals op de proef te stellen.’ ‘Ik kan niet langer wachten, want ik verduur zoveel door de liefde voor die priester dat ik het niet kan beschrijven. Daarom zou je wel met me mee mogen voelen en me geen langer uitstel moeten aanraden.’ ‘Uit liefde voor mij en tot eer van je vader, wil hem nog eenmaal beproeven. En als hij je dat dan zonder bestraffing kwijtscheldt, bemin dan in Gods naam de priester.’ ‘Het kost me heel veel moeite om zo lang te wachten, maar | |
[pagina 47]
| |
desondanks zal ik hem nog eenmaal beproeven. Vertel me hoe ik dat aanleg.’ ‘Je man heeft een hondje dat goed kan blaffen, en dat zijn bed bewaakt. Smijt dat tegen de muur zodat het sterft. Als hij je dat vergeeft, ga dan naar de priester om hem te beminnen.’ ‘Ik zal het allemaal doen zoals je me aanraadt, want er is geen dochter op aarde die liever de zegen van haar vader en moeder krijgt dan ik.’ Ze nam afscheid van haar moeder en ging naar huis. Ze bracht de dag door met veel onrust in haar hart. Toen het avond was geworden, werd het bed voor de ridder en voor haar gereedgemaakt. Het werd gedekt met purper en zijden lakens. De ridder zat ondertussen bij het vuur. Toen het bed gereed was ging het hondje erop liggen, zoals altijd. De vrouw nam het bij zijn achterpootjes en smeet het met verbeten woede tegen de muur waardoor het stierf. De ridder was vreselijk boos en sprak zijn vrouw woedend toe: ‘Hoe kun je het over je hart verkrijgen om dat lieve jonge hondje waar ik zo van hield, te doden?’ ‘Heer, hebt u niet gezien hoe die hond met zijn vuile poten ons bed bevuild heeft?’ ‘Maar wist je dan niet dat ik het hondje meer liefhad dan het bed?’ Ze begon te schreien en zei: ‘Helaas dat ik ooit ben geboren, want alles wat ik met de beste bedoelingen doe, pakt verkeerd uit.’ De ridder kon haar huilen en geklaag niet aanhoren omdat hij haar zeer liefhad, en zei: ‘Huil niet, want ik vergeef het je allemaal. Maar zorg ervoor dat je het niet weer doet, zo zeg ik je,’ en ze gingen samen slapen. Vroeg in de morgen stond ze op en ze ging naar de kerk, waar ze haar moeder ontmoette. Ze begroette haar en zei: ‘Moeder, nu wil ik de priester toch beminnen, want ik heb opnieuw mijn man gekweld en hij laat alles goedmoedig toe.’ | |
[pagina 48]
| |
‘O, dochter, er gaat geen wreedheid boven de wreedheid van de ouden. Daarom raad ik je aan hem nog eens te kwellen.’ ‘Moeder, je doet vergeefse moeite. Als je wist hoeveel ik lijd omwille van de priester, dan zou je me daarbij te hulp komen als je meer van me hield.’ ‘Luister nog één keer, dochter, en ik zal je niet verder lastigvallen. Bedenk hoe je melk uit mijn borsten hebt gedronken, en hoe zwaar ik het had toen ik je ter wereld bracht. Vanwege deze liefde voor jou en alles wat ik heb geleden, spoor ik je aan mijn verzoek niet te weigeren. Ik beloof God in de hemel dat ik je hierna niet meer lastigval.’ ‘Al valt het me veel te zwaar om zo lang te wachten op de liefde van de priester, ik zal het toch doen, omwille van de klemmende vermaning die je deed, want je hebt me immers beloofd om me dan niet meer lastig te vallen. Zeg me daarom hoe ik hem moet kwellen en ik zal het nog eenmaal doen.’ ‘We weten allemaal dat jouw man ons aanstaande zondag wil uitnodigen voor het middagmaal, waarbij jouw vader en ik, alle geliefde vrienden en familieleden en de voornaamsten van de stad aanwezig zullen zijn. Als jij dan plaats hebt genomen op je stoel en als de gerechten op tafel zijn gezet, verstop dan een naald onder de tafel en maak daarmee het tafellaken op een behendige manier vast aan je kleding. Wend dan voor dat je je mes bent vergeten en zeg: hoe vergeetachtig is mijn geheugen! Ik heb mijn mes in de kamer achtergelaten. Sta dan snel op: het hele tafellaken met eten en alles wat op tafel staat valt op de grond. Als jij daar zonder leed van afkomt, dan, God lof, zal ik je niet meer hinderen.’ ‘Dit doe ik allemaal graag,’ zei de dochter, en zo namen ze afscheid van elkaar. Kort daarna was de dag van het gastmaal aangebroken waarop ze allemaal zouden samenkomen, zoals de moeder verteld had. De dienstboden brachten de tafel in gereedheid, waarna allen aan tafel plaatsnamen. De dochter kreeg een plaats te- | |
[pagina 49]
| |
genover de ridder. Toen de tafel van goede spijzen voorzien was, en alles klaarstond zoals het hoorde, zei de vrouw des huizes met stemverheffing: ‘Kijk toch allemaal hoe vergeetachtig ik ben. Ik heb mijn mes in de kamer laten liggen en zal het gaan halen.’ Ze stond meteen op en trok het tafellaken met alles wat erop stond, achter zich aan. Alle gouden en zilveren schalen lagen op de grond. Toen werd de ridder vanbinnen laaiend van woede, maar uit eergevoel hield hij zijn woede verborgen voor zijn gasten. Hij liet een ander tafellaken brengen dat schoon was, en er werden nieuwe spijzen opgediend. Hij nodigde zijn gasten met opgewektheid uit te eten en drinken, en ze werden door hem onderhouden. Toen het gastmaal beëindigd was, dankten ze de ridder. Iedereen ging naar huis. De volgende dag stond de ridder vroeg op en hij ging naar de kerk om de mis te horen. Na de mis ging hij naar de barbier en zei tegen hem: ‘Meester, u kunt toch bloed trekken uit alle aderen die ik maar zou kunnen noemen?’ ‘Ja,’ zei hij, ‘heer, ik versta de kunst om welke ader dan ook te laten in het lichaam van een mens.’ ‘Mooi, dat komt goed uit. Kom met me mee.’ Thuis aangekomen ging hij de kamer binnen naar het bed waarop zijn echtgenote lag en hij zei: ‘Sta vlug op.’ ‘Waarom zou ik zo vroeg moeten opstaan? Het is nog geen negen uur.’ ‘Toch moet je opstaan, want je moet aan beide armen adergelaten worden.’ ‘Waarom moet dat? Ik ben nog nooit adergelaten. Hoe kom je erbij dat ik adergelaten moet worden?’ ‘Je hebt gelijk en daarom ben je zo dwaas. Je weet niet meer wat je gedaan hebt. Eerst heb je de boom omgehakt, daarna heb je het hondje gedood, en gisteren heb je me openlijk te schande gemaakt voor al mijn gasten. Ik merk dat je, als ik je zou laten begaan, mij uiteindelijk voor eeuwig te schande zou maken. De | |
[pagina 50]
| |
oorzaak van dit alles lijkt het vervuilde bloed te zijn dat je in je lijf hebt. Daarom wil ik het slechte bloed laten aftappen, zodat je me niet meer beschaamt.’ Hij liet een groot vuur aanleggen. Ze stond huilend op en sloeg haar handen ten hemel, zeggend: ‘O, Heer, heb genade met mij.’ De ridder zei: ‘Bid niet om genade, want als je je arm niet uitstrekt, hoe kan ik dan snel het bloed tevoorschijn laten komen?’ En tot de barbier zei hij: ‘Prik stevig en maak een diep gat in haar arm, anders zal ik je een flinke klap verkopen.’ Daarom prikte de barbier zodanig dat het bloed er volop uitstroomde. Omdat hij het niet tijdig dichtte, verloor haar gezicht alle kleur. Vervolgens zei de ridder tot de barbier: ‘Prik ook in de andere arm.’ Ze riep: ‘Och, lieve heer, heb mededogen met mij, want kijk eens: ik sterf bijna.’ ‘Dat had je van tevoren moeten bedenken, voordat je me die drie slechte diensten bewees.’ Ze stak haar linkerhand uit en de barbier maakte een opening die zo lang bloedde dat haar gezicht opnieuw van kleur verschoot. De ridder zei: ‘Verbind de wonden nu.’ En tegen zijn echtgenote: ‘Ga nu naar bed en zorg ervoor dat je beter wordt, of ik zal het bloed van je hart moeten laten aftappen.’ Hij gafde barbier zijn loon en liet hem zijns weegs gaan. De vrouw werd, ondersteund door de dienaren, bijna dood naar haar bed gebracht. Ze zei tot haar dienaren: ‘Ga zonder uitstel naar mijn moeder zodat ze komt voordat ik sterf.’ Toen haar moeder dit hoorde, was ze blij over de bestraffing van haar dochter, en ze kwam snel naar haar toe. De dochter hoorde haar moeder en zei: ‘O, allerliefste moeder, ik ben bijna dood, want ik heb zoveel bloed verloren dat ik bang ben dat ik de dood niet meer kan ontgaan.’ | |
[pagina 51]
| |
‘Had ik je niet duidelijk gezegd dat oude mannen genadeloos zijn? Wil je ook nu nog die priester beminnen?’ ‘Nee! De duivel moge de priester te schande maken. Ik zal voortaan niemand anders liefhebben dan mijn eigen man.’
‘Hebt u me goed begrepen?’ vroeg de meester aan de keizer. ‘Heel goed,’ zei hij. ‘Van alles wat ik ooit gehoord heb, was dit het allerbeste exempel. Zij heeft haar man driemaal rampspoed gebracht en ik twijfel er niet aan dat ze, als ze een vierde keer haar slechtheid had kunnen tonen, haar man nog eens ernstig te schande zou hebben gemaakt.’ Daarop zei de meester: ‘Heer keizer, mag ik u een raad geven? Wees op uw hoede voor uw echtgenote, zodat u geen groter leed zal geschieden. Als u uw eigen zoon doodt vanwege haar woorden, dan zult u naderhand haar bedrieglijkheid ontdekken en eeuwig verdriet hebben.’ De keizer zei tot hem: ‘Vandaag zal mijn zoon niet worden gedood.’ ‘Heer keizer, ik moet u danken omdat u uw zoon vandaag spaart op mijn verzoek.’ De keizerin vernam dat de zoon van de keizer nog niet dood was. Ze trok meteen haar mooiste kleren aan en liet haar rijtuig in gereedheid brengen, de indruk wekkend dat ze naar haar vader ging om haar beklag te doen over de grote schande die haar was aangedaan. De hovelingen van de keizer kregen hier hoogte van en vertelden de keizer dat zijn vrouw zich gereedmaakte om naar haar vader af te reizen De keizer ging daarop naar haar toe en zei: ‘O vrouwe, waar gaat u heen? Ik dacht dat u me zo liefhad, dat u in de hele wereld bij niemand anders liefde zou zoeken dan bij mij.’ ‘Dat klopt, heer keizer, zo is het inderdaad en daarom wil ik ook bij u weggaan. Ik hoor namelijk liever over uw dood dan dat ik moet aanzien hoe u veel genoegen beleeft aan het aanhoren | |
[pagina 52]
| |
van die meesters, terwijl zij uw val zullen veroorzaken. Zo ging het ook met keizer Octavianus omdat hij zo gierig was: zijn edelen en heren begroeven hem levend en vulden zijn mond met goud.’ ‘Ga toch niet weg, beminde vrouwe, want men zal mij of u daarvan de schuld geven.’ ‘Het is toch duidelijk dat het uw schuld is? Hebt u mij niet dikwijls beloofd dat uw zoon gedood zou worden, en is hij desondanks niet nog steeds in leven? Daarom hecht ik geen geloof meer aan uw woorden.’ ‘Is het dan niet gepast dat een vorst alle zaken goed overdenkt voor hij een oordeel uitspreekt? En zou ik me niet uitzonderlijk goed moeten beraden alvorens ik een oordeel uitspreek tegen mijn enige zoon, die daardoor moet sterven? Ik zeg u daarom en ik smeek: vertel me iets waar ik naar kan handelen, want het zou een te grote schande zijn als ik een onverstandig oordeel zou vellen.’ ‘Ik wil graag een deugdzaam exempel vertellen, opdat u niet meer verlangt de meesters aan te horen.’ En ze begon te vertellen. |
|