Septentrion. Jaargang 25

[p. 23]

Anna Enquist

Drei Abhandlungen

Mijn vader komt mij wekken.
De schuur brandt! Ik mag gaan
kijken voor het raam en weet:
dit is voor mij. Zo vastberaden,
zo verrukt ga ik verzengen, zo
bandeloos en bijtend uitgebreid.
Mijn lichaam van vijf jaar vlamt op
waar later bloed en vuur zal zijn.
Zonder te weten wat er is huil ik
van schrik en heerlijkheid.

Het is heel vroeg als hij mij roept,
mijn zoon, gevoelig voor het zwerk.
Hij zegt er is een lucht. Wij gaan
naar buiten waar op leigrijs
fundament een koepel rijst van
hartverscheurend koper. Zijn gezicht
is strak van opwinding en ernst.
De tuin is doodstil. Samen staan
wij even roerloos in die kathedraal
vol raadselachtig licht.

Uit ‘Soldatenliederen. Gedichten’ (1991).

Drei Abhandlungen / Trois essais

Mon père vient me réveiller.
La grange est en feu! Il m'est permis
d'aller voir à la fenêtre et je sais:
ceci me regarde. Si décidée
et dans une telle extase je cramerai,
si dissolue et par corrosion étendue.
Mon corps de cinq ans s'enflamme
où seront à l'avenir le sang et le feu.
Sans savoir ce qu'il y a je hurle
de peur et de pures délices.

C'est de bonne heure qu'il m'appelle,
mon fils, sensible aux nuages bas.
Il y a un ciel, dit-il. Nous sortons.
Dehors sur un fondement gris
d'ardoise se dresse une coupole
de cuivre déchirant. D'excitation
et de sérieux son visage se fige.
Un silence de mort au jardin. Nous voici
un instant immobiles et debout en cette
cathédrale inondée de mystérieuse lumière.

Traduit du néerlandais par Frans de Haes.

[p. 24]

Anna Enquist

Andante

Als de tocht niet meer voert naar de
plaats waar alles weer goed komt,
wat houdt haar gaande? Rood zand
op het fresco verbleekt, troost verkleint
tot een blik, tot een handpalm.
Als niet wanhoop met windkracht tien
in haar rug staat, wat houdt haar in gang?

De straatstenen houden haar gaande,
ogen likken de gevels, de keel
is gulzig naar lucht. Haar houdt
in gang het plezierpaard lijf dat
geen halt verstaat. Haar hakken
slaan vuur uit de tegels. Dat zij gaat
houdt haar gaande. Zij gaat.

Uit ‘Soldatenliederen. Gedichten’ (1991).

Andante

Si le périple ne mène plus à
l'endroit où tout arrive à bon terme,
qu'est cela qui la fait aller? Le sable rouge
pâlit sur la fresque, la consolation
s'amenuise jusqu'au regard, jusqu'à la paume.
Si dans son dos ne souffle un désespoir
de force dix, qu'est-ce qui assure son allant?

Les pavés de la rue la font aller,
des yeux lèchent les façades, la gorge
est avide d'air. La fait aller
le cheval de plaisance corps qui
n'entend nulle halte. Ses talons arrachent
des étincelles aux dalles. Qu'elle aille
la fait aller. Elle va.

Traduit du néerlandais par Frans de Haes.

[p. 25]

Cantharellen

Ze doen zich aan je voor vanzelf-
sprekend, op het moment van
verwachting zich vlezig onder-
scheidend van vergeeld blad.

Als je geluk hebt een kring; daar-
voor op de knieën, wrik ze los bij
de stelen, vingers in mos. Schuif
vorig jaars grijzig loof opzij en
ze staan daar. Voorwoordelijk
weet de voet welke kant, waar
je zou groeien als je cantharel,
als je kracht tegen zacht aan-
gestampte aarde was.

Eens in de tien jaar staan ze
op alle bekende plaatsen alsof
het gewoon is, alsof wat er
jaren geleden nog was met
ronde gezichtjes blij naar je
opkijkt en altijd blijft staan
in het gras.

Uit ‘Een nieuw afscheid. Gedichten’ (1994).

Chanterelles

Elles t'apparaissent comme allant de
soi, se distinguant au moment de
l'expectative charnues parmi
les feuilles jaunies.

Avec un peu de chance un cercle; à
genoux devant lui dégage les pédicules,
doigts dans la mousse. Ecarte
les feuilles grises de l'an passé
et les voici. Avant tout propos
le pied sait de quel côté, où
tu croîtrais si tu étais chanterelle,
si tu étais vigueur contre douceur
d'une terre affermie.

Une fois tous les dix ans elles se
trouvent en tous lieux connus comme si
c'était de coutume, comme si ce qui
avait été des années auparavant avec des
frimousses rondes te dévisageait
joyeusement et demeurait toujours
dans l'herbe.

Traduit du néerlandais par Frans de Haes.