Septentrion. Jaargang 24(1995)– [tijdschrift] Septentrion– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] J. Slauerhoff (1898-1936) Winter op zee De kim wordt wreed, de golven tuimlen wild, Van mild en groen, spoorslags hardgrijs en grauw; Eén nacht waarin de wind door 't luchtruim rilt, Dan, als een plotselinge dood, de kou. Om rotseilanden zonder boom en gras, Liggend verlaten in het oeroud ruim, Bloeit slechts 't onstuimig en verward gewas Van 't snel opschietend, snel verwelkend schuim. Op 't schip waarin geen vuren troostend branden, Nestelt de kou zich voor een lange reis; Tegen de 's nachts wakkergekraakte wanden Kruit en verbrijzelt zich het drijvend ijs. Uit ‘Een eerlijk zeemansgraf’ (1936). Hiver en mer L'horizon charge. Assauvagis, les flots se massent mauves, glauques, plaqués vert-de-gris de plein fouet. Une nuit où le vent hurle à travers l'espace, et puis, comme une mort subite, c'est le froid. Pas d'arbre. Pas une herbe. Au pied d'îlots de roche dépaysés dans le désert des vieilles mers, seule fleurit en vol fugace une débauche d'écume effarouchée, et déferle, et se perd. Dans le bateau transi où nul feu ne s'allume s'est installé le froid d'hiver, qui sera long. Contre les bords, déchiquetant les nuits de brume, foncent, cognent et se fracassent les glaçons. Traduit du néerlandais par Dolf Verspoor. Vorige Volgende