Septentrion. Jaargang 18

[p. 5]

Aantekening uit het gastenboek
door Benno Barnard

De gemiddelde Hollander begrijpt evenveel van België als een blinde van Rubens. De gemiddelde Hollander verbeeldt zich dat hij voldoende van België weet om zich bij elke dorpsruzie in de Voerstreek een oordeel over de gemiddelde Belg aan te matigen. Dit oordeel heeft dezelfde waarde als het commentaar van een blinde op de vlezigheid van Hélène Fourments boezem of de romigheid van haar derrière. Is dat een rare vergelijking? Welnee, in ieder Antwerps café kan men tijdens het weekend een landgenoot vijf tafeltjes verderop de plaatselijke eigenaardigheden met gênante luidruchtigheid horen becommentariëren. Altijd komt er dan een moment waarop deze landgenoot in hemeltergende Hollandse lulligheid ‘Vlaams’ begint te papegaaien: awel zunne, geef me nog eens een pintje, Jefke. En altijd hoor ik, als ik daar met gekrulde tenen en roodgloeiende oren getuige van ben, een vel schuurpapier dat langs een ander vel schuurpapier gewreven wordt, een haringvisser die rochelend zijn pruim uitspuwt, een straaljager die boven het dorp van mijn kindertijd door de geluidsmuur gaat - tot in dat ‘Vlaams’ toe.

Omdat de gemiddelde Hollander nooit iets over België leest, heeft het ook geen zin hem uit te leggen dat Hélène Fourment de tweede vrouw van Petrus Paulus Rubens was, en dat de Voerstreek een tweetalige enclave van de Vlaamse provincie Limburg in de Waalse provincie Luik is: de gemiddelde Hollander zal ook dit niet lezen.

Ik heb acht jaar in Brussel gewoond, en in die periode heb ik in talloze cafés naar de gesprekken aan belendende tafeltjes zitten luisteren - met gespitste oren, want de gemiddelde Belg voert zijn conversatie in een openbare gelegenheid op zeer gedempte toon, alsof hij van tevoren een sordino ingeslikt heeft. In talloze musea heb ik de werken van Belgische

Note extraite du livre d'or
par Benno Barnard
Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut.

Le Hollandais moyen comprend autant de la Belgique qu'un aveugle de Rubens. Le Hollandais moyen s'imagine qu'il en sait assez sur la Belgique pour se permettre, à l'occasion de chaque querelle de village dans les Fourons, de juger le Belge moyen. Ce jugement a autant de valeur que le commentaire d'un aveugle sur la pulposité de la gorge d'Hélène Fourment ou la crémosité de sa croupe. S'agit-il d'une curieuse comparaison? Que non! Dans chaque café d'Anvers on peut pendant le week-end entendre un compatriote commenter quatre tables plus loin les singularités locales avec une gênante tonitruance. Il arrive toujours un moment où ce compatriote avec une révoltante connerie se met à singer le flamand: alleye une fois, donne-moi encore une pinte hein, Jefke! Et toujours je perçois, quand, les orteils révulsés et les oreilles en feu, j'en suis témoin, jusque dans ce ‘flamand’, une feuille de papier de verre qui râpe une autre feuille de papier de verre, un pêcheur de hareng qui crache sa chique en graillonnant, un avion à réaction qui passe le mur du son au-dessus du village de mon enfance.

Vu que le Hollandais moyen ne lit jamais rien sur la Belgique, il serait insensé de lui expliquer qu'Hélène Fourment était la seconde femme de Pierre-Paul Rubens, et que les Fourons sont une enclave bilingue de la province flamande du Limbourg comprise dans la province wallonne de Liège: le Hollandais moyen ne lira pas davantage ces lignes.

J'ai habité huit ans à Bruxelles, et, au cours de cette période, j'ai prêté, dans d'innombrables cafés, aux conversations des tables voisines une oreille des plus attentives, car, dans un établissement public, le Belge moyen converse à voix si étouffée qu'il semble avoir avalé au préalable une sourdine. Dans une multitude de musées, j'ai contemplé les oeuvres de peintres belges de Rubens à Raveel. J'ai lu tous les livres

[p. 6]

schilders bekeken, van Rubens tot Raveel. Ik heb ieder denkbaar boek over België gelezen, van Conscience tot Busken Huet en van Busken Huet tot Anthierens - talloze boeken. Ik weet wel iets van België.

Begrijp ik ook iets van België? In elk geval voldoende om uit irritatie over het zelfingenomen onbenul van stekeblinde Hollandse herrieschoppers België altijd weer te willen verklaren, en altijd weer aan diegenen die niet blind zijn en mijn verklaring dus het minste nodig hebben (wat een Hollandse karaktertrek trouwens, om het buitenland te willen uitleggen: ik ben voorzitter, leden en demonstranten van het België-comité).

België wordt bewoond door Vlamingen en Walen, die elkaar tijdens onbegrijpelijke taalkundige twisten over een paar hectare van hun vaderland de hersens inslaan. Dit denkt de gemiddelde Hollander, waarbij hij zich de gemiddelde Belg als de helft van een Siamese tweeling voorstelt. Dat laatste beeld is zo gek nog niet, ik heb het zelf weleens gebruikt. Vlamingen, denkt hij verder, spreken Vlaams en collaboreren bij voorkomende bezettingen gaarne met de Duitsers. Als verzachtende omstandigheden kan hij aanvoeren dat ze niet onsmakelijk eten en dat hun drankgelegenheden vaak de hele nacht geopend zijn.

Dit alles is niet helemáál onwaar. Maar wat waar en wat onwaar is, weet de gemiddelde Hollander niet. En hij weet vooral niet waaróm dat zo of niet zo is.

In 1851 bedrijft de Waalse schilder Antoine-Joseph Wiertz een curieuze koehandel met de Belgische overheid: hij schenkt de Staat een paar van zijn reusachtige doeken, monsterlijke imitaties van Rubens, en in ruil daarvoor krijgt hij van de Staat voldoende goudfranken om in Brussel een atelier te laten bouwen. (Dat een minister hoogstpersoonlijk op dit belachelijke voorstel inging, bewijst de behoefte van het kersverse koninkrijk aan een hofschilder. Hitler had Ziegler, Beatrix heeft Rien Poortvliet, en Leopold I had Wiertz: kunstenaars in overheidsdienst schilderen steevast de karikatuur van een volksaard).

Wiertz was weggehoond in Parijs, en in zijn nieuwe behuizing kliederde hij wraakzuchtig een stuk linnen vol en noemde dit werkstuk Brussel wereldhoofdstad, Parijs achterland.

imaginables sur la Belgique, de Conscience à Busken Huet et de Busken Huet à Anthierens, une infinité d'ouvrages. Je peux dire que j'ai quelques connaissances sur la Belgique.

Me permettent-elles de comprendre quelque chose à ce pays? En tout cas assez pour que mon irritation devant la prétentieuse nullité de trublions hollandais aveugles comme des taupes me pousse à réexpliquer sans cesse la Belgique, et sans cesse à ceux qui ne sont pas aveugles et en ont le moins besoin (quel trait de caractère typiquement hollandais du reste que de vouloir interpréter l'étranger: je suis à la fois président, membres et manifestants du Comité-Belgique!).

La Belgique est habitée par des Flamands et des Wallons, qui se défoncent mutuellement le crâne au cours d'incompréhensibles querelles linguistiques portant sur une paire d'hectares de leur patrie. Voilà ce que pense le Hollandais moyen, s'imaginant ainsi le Belge moyen comme la moitié d'un couple de frères siamois. Cette dernière image n'est pas si sotte, il m'est arrivé de l'employer moi-même. Les Flamands, pense-t-il en outre, parlent flamand et, en cas d'occupation, collaborent volontiers avec les Allemands. Comme circonstance atténuante, il peut invoquer le fait qu'ils ne mangent pas si mal et que leurs débits de boisson sont souvent ouverts toute la nuit. Tout ceci n'est pas tout à fait inexact. Mais ce qui est vrai et ce qui ne l'est pas, le Hollandais moyen n'en sait rien. Et surtout, il ne sait pas pourquoi les choses sont ou ne sont pas ainsi.

En 1851, le peintre wallon Antoine-Joseph Wiertz se livre à un curieux marchandage avec le gouvernement belge: il fait cadeau à l'Etat d'une paire de toiles colossales, monstrueuses imitations de Rubens, et, en échange, il reçoit de l'Etat suffisamment de francs - or pour faire construire un atelier à Bruxelles. (Le fait qu'un ministre en personne ait personnellement acquiescé à cette ridicule proposition, prouve le besoin qu'avait le juvénile royaume d'un peintre de cour. Hitler avait Ziegler, Béatrice a Rien Poortvliet, et Léopold I^er avait Wiertz: immanquablement, les artistes au service du pouvoir peignent une caricature de leur peuple).

Wiertz avait fui Paris sous les huées et, dans ses nouveaux locaux, la vengeance au coeur, il barbouilla une pièce de lin et intitula son oeuvre Bruxelles capitale du monde, Paris arrière-

[p. 7]

Een onthullende titel, want Wiertz' artistieke grootheidswaanzin past volmaakt bij de politieke megalomanie die zich in de loop van de negentiende eeuw van het Belgische vorstenhuis meester maakte. Wiertz riep zichzelf tot de nieuwe Rubens en Brussel tot wereldhoofdstad uit, Leopold II riep zichzelf niet zoveel later tot heer en meester van Kongo uit. Wiertz past met zijn complete oeuvre in het linkerneusgat van Hélène Fourment, België past een keer of tachtig in het huidige Zaïre.

Nu, een eeuw later, is Brussel ‘wereldhoofdstad’ - of althans hoofdstad van de Oude Wereld.

Volgens de vertaler van Jacques Brel was Brussel ‘toen nog een bruisende stad’. ‘Toen’ was vóór 1914 laten we zeggen: tot de oorlog. In het hedendaagse Brussel wordt de krampachtige constructie van onze eigen Verenigde Staten door duizenden overbetaalde ambtenaren in elkaar geniet, terwijl de bruisende stad zelf ondertussen verandert in één eeuwig tochtend complex van kantoren.

Volgens de gemiddelde Hollander is Brussel Franstalig. Daarom komt hij er nooit, en àls hij er komt spreekt hij dat potsierlijke schoolfrans van hem. Volgens de Belgische wet is Brussel tweetalig, en volgens mij is Brussel tientalig: negen EEG-talen plus Arabisch. Maar het Brussel en het België van Wiertz waren nagenoeg uitsluitend Franstalig, hoewel zestig procent van de bevolking een dialect van het Nederlands sprak - de ene Vlaamse boer tegen de andere, de Vlaamse mevrouw tegen haar dienstmeisje. Die twee boeren en dat dienstmeisje waren malcontent, zunne, dat hun kinderen alleen maar in het Frans konden doorleren: zo ongeveer begon de taalstrijd, al werden die drie daarbij wel geholpen door een toenemend aantal Vlaamse intellectuelen. Het wàs ook een dwaze situatie voor de gemiddelde Vlaming: zijn eigen vader klapte Vlaams, vadertje Staat drukte zich in het Frans uit en de contacten met de hemelse Vader werden in het Latijn onderhouden.

‘Tot de oorlog’, schreef ik hierboven. Maar die aanduiding is onvoldoende, want in België hebben binnen één eeuw twee oorlogen huisgehouden. Die tweede oorlog, die eigenlijk de eerste was, heeft alles te maken met de taalstrijd en de collaboratie waar de gemiddelde

pays. Titre révélateur, car la folie des grandeurs artistique de Wiertz correspond parfaitement à la mégalomanie politique qui s'empara de la maison souveraine de Belgique dans le courant du dix-neuvième siècle. Wiertz se proclamait lui-même le nouveau Rubens et Bruxelles capitale du monde, Léopold II ne tarderait pas à se proclamer seigneur et maître du Congo. Wiertz et toute son oeuvre rempliraient à grand-peine la narine gauche d'Hélène Fourment, il faudrait environ quatre-vingt Belgiques pour remplir l'actuel Zaïre.

Ceci dit, un siècle plus tard, Bruxelles est bel et bien ‘capitale du monde’ - ou du moins capitale de l'Ancien Monde.

Selon Jacques Brel, Bruxelles était ‘encore alors une ville bruxellante’, bruissante de vie. ‘Alors’ signifie avant 1914, disons: jusqu'à la guerre. Dans la Bruxelles actuelle, des milliers de fonctionnaires surpayés assurent à grands coups d'agrafeuse la convulsive construction de nos propres Etats-Unis, tandis que la ville bruxellante s'est elle-même muée depuis en un complexe de bureaux balayé d'éternels courants d'air.

Selon le Néerlandais moyen, Bruxelles est francophone. C'est pourquoi il n'y vient jamais, et quand il y vient, il parle cet impayable français scolaire qui est le sien. Selon la loi belge, Bruxelles est bilingue, et selon moi Bruxelles est décalingue: on y parle les neuf langues de la Communauté Européenne plus l'arabe. Mais la Bruxelles et la Belgique de Wiertz étaient quasiment exclusivement francophones, bien que soixante pour cent de la population parlât un dialecte du néerlandais -tel fermier flamand avec tel autre, la dame flamande avec sa servante. Ces deux fermiers et cette servante étaient malcontents, songez une fois, que leurs enfants ne puissent continuer leurs études qu'en français: et c'est à peu près comme cela que commencèrent les luttes linguistiques, même si ces trois malcontents reçurent bien le renfort d'un nombre croissant d'intellectuels flamands. Quelle situation stupide aussi pour le Flamand moyen: son propre père causait flamand, le petit père Etat s'exprimait en français et les contacts avec le Père des cieux s'entretenaient en latin.

‘Jusqu'à la guerre’ ai-je écrit ci-dessus. Mais cette indication est insuffisante, car en Belgique deux guerres ont battu leur plein au

[p. 8]

Hollander de gemiddelde Vlaming zo graag van beschuldigt (de voorstelling daarbij is die van de Vlaamse ss-er die in Rusland vecht en de Hollandse verzetsheld die een jood verbergt). Die andere oorlog maakt België zo onbegrijpelijk voor de luie gemiddelde Hollander, die liever drie clichés nabauwt dan een boek leest - momenteel schijnt er in Nederland een generatie op te groeien die niet eens meer weet wanneer die oorlog heeft plaatsgevonden. Ik schop even een Hollandse geschiedenisleraar van zijn stoel en geef in zijn plaats Belgische les:

Op 4 augustus 1914 begonnen de Duitsers hun opmars door België, die uiteindelijk bij het riviertje de IJzer in West-Vlaanderen vast zou lopen. Een Hollandse grap, namelijk dat België onze wat breed uitgevallen grens met Frankrijk vormt, werd toen een macabere waarheid, - des te gruwelijker omdat die grens tussen het Germaanse en het Latijnse deel van Europa ook nog eens dwars door de Belgische linies liep: duizenden Vlaamse soldaten sneuvelden met het mosterdgas in hun longen of werden uiteengereten door de schrapnels, omdat ze de bevelen van hun Franstalige meerderen niet verstonden en op het verkeerde ogenblik naar voren stormden (op datzelfde moment zat een Hollandse huismoeder caritatieve aardappelen te schillen voor haar Belgische vluchteling). Ondertussen collaboreerden een paar duizend Vlaamse activisten met het Duitse broedervolk, overtuigd als ze waren van het misverstand dat de taalstrijd daarmee gediend was: in 1918 werden deze domkoppen opgesloten of doodgeschoten. Dat feit, gevoegd bij de IJzertragedie, gaf de zogenaamde Vlaamse Beweging vleugels, en onder electorale druk werden sommige eisen betreffende de taalwetgeving inderdaad ingewilligd. Maar op diezelfde vleugels zeilden de allerdomsten onder de activisten, samen met een handjevol èchte nazis, voor de tweede keer regelrecht in de armen van de Duitsers, die weer eens naar Frankrijk wilden: in 1945 werden deze ezels opgesloten of doodgeschoten (ook het ware geteisem is toen gelukkig op betrekkelijk grote schaal tegen de muur gezet). Niettemin weet menige Franstalige Belg sindsdien zeker dat Vlamingen fascisten zijn; niettemin denkt de gemiddelde Hollander sindsdien hetzelfde.

Een feit: er waren evenveel Waalse als

cours d'un seul siècle. La deuxième guerre, qui était en fait la première, a tout à voir avec les luttes linguistiques et la collaboration dont le Hollandais moyen se plaît tant à accuser le Flamand moyen (en se représentant en l'occurrence le SS flamand qui se bat en Russie et le héros hollandais de la résistance qui cache un Juif). C'est cette autre guerre qui rend la Belgique si incompréhensible pour le paresseux Hollandais moyen qui préfère rabâcher trois clichés à lire un livre - pour l'instant il semble que lève aux Pays-Bas une génération qui ne sait même plus quand cette guerre a eu lieu. Je vire donc de sa chaire un professeur d'histoire hollandais et je donne à sa place un cours sur la Belgique:

Le 4 août 1914, les Allemands commencèrent leur progression à travers la Belgique, laquelle serait définitivement stoppée sur les bords de l'Yser, petit fleuve de Flandre Occidentale. La blague hollandaise, selon laquelle la Belgique ne formerait que notre frontière un peu trop épatée avec la France, devint alors une macabre réalité, - d'autant plus macabre que la frontière entre les parties germanique et latine de l'Europe courait elle aussi au travers des lignes belges: des milliers de soldats flamands moururent avec le gaz moutarde dans les poumons, ou furent écharpés par les schrapnels parce qu'ils ne comprenaient pas les ordres en français de leurs supérieurs et montaient à l'assaut à contretemps (au même moment, la ménagère hollandaise était assise à éplucher des pommes de terre caritatives pour son réfugié belge). Cependant, une paire de milliers d'activistes Flamands collaborèrent avec le peuplefrère allemand, convaincus qu'ils étaient du malentendu que cela servait leurs luttes linguistiques: en 1918, on emprisonna ou on fusilla ces nigauds. Ce fait, joint à la tragédie de l'Yser, donna des ailes à ce qu'il est convenu d'appeler le Mouvement Flamand, et, la pression électorale aidant, on accéda à certaines exigences en matière de législation linguistique. Mais sur ces mêmes ailes les plus stupides des activistes, ainsi qu'une poignée de nazis véritables, s'élancèrent une seconde fois dans les bras des Allemands, qui voulaient à nouveau gagner la France: en 1945, ces ânes furent emprisonnés et fusillés (heureusement, la racaille véritable elle aussi fut alors assez largement collée au mur. Néanmoins, depuis lors, maint Belge

[p. 9]

Vlaamse en méér Nederlandse dan Belgische collaborateurs. Nog een feit: aanzienlijk meer Belgische dan Nederlandse joden hebben de oorlog overleefd, verstopt achter tapkasten, onder de rokken van Hélènes, in kloosters of waar dan ook. Derde feit: de Centrumpartij krijgt meer stemmen dan haar tegenhanger Vlaams Blok. Geschiedenis is moeilijk als je leraar zit te dutten boven zijn aantekeningen over de Kaninefaten.

Over dit alles heb ik geschreven.

En die taalstrijd dan? En die Voerstreek? Ach, ik heb in Brussel bij de aanschaf van een postzegel weleens gebekvecht met een loketbediende die weigerde mij in het Nederlands te woord te staan, terwijl hij alleen maar ‘twaalf frank, alstublieft’ van mij hoefde te zeggen: daar zat niet eens een gutturale g bij. Soms is dat nodig. En voor de Voerstreek interesseren behalve vierduizend dorpelingen alleen politici zich, althans op het moment dat zij een afleidingsmanoeuvre nodig hebben. Maar de gemiddelde Belg maakt zich over dit alles even druk als de gemiddelde Hollander over de uitspraak van zijn moedertaal: niet.

Ik heb hierboven voortdurend over ‘Vlamingen’ geschreven, en - om aan te geven hoe onjuist die term is - ook over ‘Hollanders’. Vlamingen zijn alleen West- en Oostvlamingen, zoals Hollanders alleen maar Noord- en Zuidhollanders zijn. Die Vlamingen zijn een somber, koppig, zwijgzaam volkje, dat in niets op het Nederlandse beeld van de zorgeloos brueghelende Vlaming lijkt. De Vlamingen van de Nederlanders zijn Brabanders, inwoners van het voormalige hertogdom Brabant, waar bijvoorbeeld 's-Hertogenbosch en Brussel toe behoorden. De tegenwoordige provincie Antwerpen is een verzinsel van de Staat België, maar ik geef toe dat die naam verwarring kan stichten, al heet de provincie ten zuiden van Antwerpen nog steeds Brabant (ik kreeg dit indertijd op de lagere school uitgelegd: daarom heette Noord-Brabant Noord-Brabant. Een en ander is natuurlijk lastig als je aardrijkskundeleraar zit te dutten boven zijn aantekeningen over de Rijn bij Lobith).

Politiek gezien is ‘Vlaanderen’ net zo'n kunstmatig begrip als ‘België’, dat per ongeluk ontstane fantasieland waartoe het half tegen zijn zin behoort. Vlamingen en Walen wonen

francophone sait que les Flamands sont des fascistes; néanmoins, depuis lors, le Hollandais moyen pense la même chose.

Un fait: il y eut autant de collaborateurs wallons que flamands et davantage de collaborateurs néerlandais que de collaborateurs belges. Un autre fait: il y eut bien plus de Juifs belges que de Juifs néerlandais à survivre à la guerre, cachés derrière le zinc des cafés, sous les jupes d'Hélène, dans des monastères ou ailleurs. Troisième fait: le Centrumpartij (quelque chose comme un Front National néerlandais -note du traducteur) recueille plus de voix que son homologue flamand, le Vlaams Blok. Difficile, l'histoire, quand votre professeur somnole devant ses notes sur les Canninéfates!

Sur tout cela, j'ai écrit.

Et ces luttes linguistiques alors? Et ces Fourons? Ah! en achetant un timbre, il m'est déjà arrivé de me chamailler avec un guichetier qui refusait de me répondre en néerlandais, alors qu'il lui suffisait de me dire twaalf frank, alstublieft (douze francs s'il vous plaît): il ne s'y trouvait même pas le moindre g guttural! C'est parfois nécessaire. Quant aux Fourons, quatre mille villageois, seuls les politiciens s'y intéressent, du moins au moment où ils ont besoin d'une manoeuvre de diversion. Mais le Belge moyen s'en préoccupe tout autant que le Hollandais moyen de la prononciation de sa langue: pas le moins du monde.

Ci-dessus, je n'ai cessé de parler de ‘Flamands’, et - de façon à faire comprendre à quel point le terme est inexact - également de ‘Hollandais’. S'agissant des Flamands, il n'en existe que d'occidentaux et d'orientaux, de même qu'en matière de Hollandais, il n'y en a que de septentrionaux et de méridionaux. Ces Flamands sont une espèce sombre, têtue, taciturne, qui ne ressemble en rien à l'image néerlandaise du Flamand breughélien et sans soucis. Les Flamands des Néerlandais sont des Brabançons, habitants de l'ancien duché du Brabant, dont Bois-le-Duc par exemple et Bruxelles faisaient partie. L'actuelle province d'Anvers est une invention de l'Etat de Belgique, mais je concède que ce nom peut prêter à confusion, même si la province au sud d'Anvers s'appelle toujours le Brabant (jadis, à l'école primaire, on m'expliquait que c'était pour cela que le Brabant néerlandais s'appelait le Brabant du Nord. Toutes ces particularités sont naturelle-

[p. 10]

sinds 1830 onder één dak, en het merkwaardige is dat honderdvijftig jaar gedwongen samenzijn desondanks met Belgisch nakomelingschap is gezegend. Er bestaat namelijk iets wat belgitude wordt genoemd, en dat woord is net zo'n wonderlijk mengsel als datgene wat ermee wordt aangeduid: een ‘Belgische attitude’, een Belgische mentaliteit, houding, levensstijl, verzameling van grootste gemene delers, die zelfs mijn meest belangstellende en leergierige landgenoot nooit in één weekend kan leren kennen.

Belgitude. Eten. Dagindeling. Een vorm van bescheidenheid tegenover buitenlandse gebeurtenissen die door de gemiddelde Hollander voor politieke apathie versleten wordt. Omgang van Belg met Belg of buitenlander. Taal! (Ik zit in een internationale trein, ergens in Europa. Achter mij hoor ik een echtpaar de koeien becommentariëren of ruzie maken over hun huwelijk. Ik versta geen woord van wat ze zeggen, noch in welke taal ze dat doen. Ik hoor alleen dat ondefinieerbare: de toon. Maar ik durf er mijn exemplaar van De leeuw van Vlaanderen onder te verwedden dat het Belgen zijn. Ze práten ‘Belgisch’).

België. De Romeinen en de Eburonen raakten er indertijd slaags: België was al in oorlog voor het bestond en is altijd het slagveld van Europa gebleven. Bovendien is België het enige Westeuropese land dat in een Germaanse en een Romaanse helft uiteenvalt, en dat zonder uiteen te vallen. Geen wonder dat het Brussel van Wiertz de hoofdstad van Europa is geworden, al moest het daarvoor ook massaal platgegooid worden. Brussel is de hoofdstad van België en België is Europa - in de kleinst mogelijke vorm.

Om iets van Europa te begrijpen zou de gemiddelde Hollander eens acht jaar in België moeten gaan wonen.

Uit ‘Uitgesteld paradijs’, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1988².

ment bien gênantes quand votre professeur de géographie somnole devant ses notes sur le Rhin aux environs de Lobith, par où jadis les Bataves auraient pénétré aux Pays-Bas).

Du point de vue politique, la ‘Flandre’ est un concept aussi artificiel que la Belgique, ce pays de fantaisie apparu par malheur et auquel elle appartient à moitié contre son gré. Flamands et Wallons cohabitent depuis 1830 sous le même toit, et le plus étonnant c'est que cent cinquante ans de cohabitation forcée aient été bénis en dépit de tout par une descendance belge. Il existe en effet quelque chose qu'on appelle belgitude et ce mot est très exactement un mélange comparable à ce qu'il signifie: une ‘attitude belge’, une mentalité, un comportement, un style de vie belges, rassemblement de plus grands communs diviseurs que même mon compatriote le plus intéressé et le plus avide d'apprendre serait à jamais incapable d'assimiler en un seul week-end.

Belgitude. Alimentation. Agencement de la journée. Une forme de discrétion face aux événements étrangers que le Hollandais moyen traite d'apathie politique. Contacts de Belge à Belge ou avec un étranger. Langue! (Je suis assis dans un train international, quelque part en Europe. Derrière moi j'entends un couple commenter les vaches ou vider une querelle matrimoniale. Je ne comprends pas un mot de ce qu'ils disent, ni en quelle langue ils le font. J'entends seulement cet élément indéfinissable: le ton. Mais j'ose parier mon exemplaire du Lion de Flandre qu'il s'agit de Belges. Ils causent ‘belge’).

Belgique. C'est là que les Romains et les Eburons en vinrent aux mains à l'époque: la Belgique était déjà en guerre avant même d'exister et est toujours restée le champ de bataille de l'Europe. En outre, la Belgique est le seul pays européen qui se décompose en une moitié germanique et une moitié romane, et cela sans se décomposer. Rien d'étonnant à ce que la Bruxelles de Wiertz soit devenue la capitale de l'Europe, même s'il lui fallait pour cela être en grande partie rasée. Bruxelles est la capitale de la Belgique et la Belgique c'est l'Europe - sous sa forme la plus réduite possible.

Pour comprendre quelque chose à l'Europe, le Hollandais moyen devrait quelque jour aller habiter huit ans en Belgique.

Extrait de ‘Uitgesteld paradijs’ (Paradis différé), De Arbeiderspers, Amsterdam, 1988².