| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Zuivere rust en niets begeren...
Zuivere rust en niets begeren
dan dat er niets gebeuren mag.
Vloeden van storm en onheil keren
in de ebbe van een najaarsdag,
een klare, een met laat goud bezonde
en naar een vrucht geurende tijd.
Gezegend licht, gezegende gezonde
warmte die weergekomen zijt.
Ik zit alleen, alleen op de aarde,
mijn ark op Ararat gestrand,
te staren naar een nieuwe klaarte
die de vier einders overspant.
En sla 'k het schrift der duiven gade,
een vlucht, beneden mij, in 't dal,
dan is 't of nooit nog schuld of schade,
of nooit nog leed mij neerslaan zal.
| |
Pure serenite, ne rien vouloir...
Traduit du néerlandais par Liliane Wouters
Pure sérénité, ne rien vouloir, sinon
que rien ne puisse survenir.
Les flots de la tempête et du mal se retirent
dans le reflux de ce jour d'arrière-saison.
Clair est le temps pris dans son dernier or
et qui sent bon les fruits, lumière
bénie, chaleur salubre tout aussi
bénie, qui nous reviens encor.
Je suis assis tout seul sur cette terre
- mon arche gît sur le mont Ararat -
à regarder cette neuve lumière
qui les quatre horizons surplombera.
Vol de pigeons sous moi dans la vallée,
je suis des yeux son écriture, c'est
comme si peines, fautes en allées
la douleur ne m'abattra plus jamais.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Het bed (III)
In 't hout van 't oude bed gedurig klopt een memel
en maant mij als de stem der vaadren die dit bed,
een eiken ledikant onder een donkre hemel,
getimmerd zelf en in elkaar hebben gezet.
Aan mij, de laatste telg, de onguurste hunner erven,
vermaakte als relikwie mijn puriteins geslacht
dit mijtrig bed, dat baren, paren zag en sterven
mijn vaderen - en enkel op mijn sterven wacht.
Ik lig roerloos en lang, en hoor de memel knagen,
ik hoor hem elke nacht, er is geen toeverlaat,
de memels kloppen staâg, de memels blijven vragen
en manen dat elk hout en elk geslacht vergaat.
En elke morgen ligt een hoopje vuilwit poeder
onder de kleine schacht waarin de made boort.
Gedurig maalt de platte worm het hout tot voeder,
gedurig molmt het hout en molmt het lichaam voort.
Allen die sliepen hier, slapen thans onder zoden.
- Er tokt een made, er tokt een houtmade in het hout. -
Welhaast ben ik bij hen, en hoor de worm der doden.
- Er tokt een made, er tokt een houtmade in het hout. -
En in de schemer, na de nacht en 't rustloos woelen,
begerig naar de slaap, met ogen koud en hard,
roerloos gestrekt, met duizelende angst te voelen
hoe traag een made knaagt aan mijn wormstekig hart.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Le lit (III)
Traduit du néerlandais par Liliane Wouters
Dans le bois du vieux lit un ver fore son creux
au creux du chêne sous le sombre baldaquin
je l'entends comme j'entendrais la voix de ceux
qui jadis assemblèrent ce lit de leurs mains.
A moi, l'ultime de ses rejetons, le pire,
ma souche puritaine ce bois vermoulu
transmit, qui vit mes pères naître, aimer, mourir,
et n'attend désormais que mon dernier soupir.
Immobile, allongé, je l'entends qui martèle,
le ver de chaque nuit, toujours, sans rémission;
les vers frappent sans cesse, sans cesse rappellent
que s'use chaque bois, chaque génération.
Chaque matin, au sol, une poussière blanche
nous dit hélas, que le ver a creusé un peu plus,
sans cesse plus profond dedans le bois qu'il mange
le bois comme le corps toujours plus vermoulu.
Ceux qui dormaient ici dorment tous sous des pierres.
- Un ver ici travaille, un ver ronge le bois. -
Bientôt le ver des morts j'entendrai sous la terre.
- Un ver travaille ici, un ver ronge le bois. -
Après le soir, après la nuit, houleuse toute,
affamé de repos, le regard dur et froid,
immobile, étiré, anxieusement j'écoute
le ver qui de mon coeur toujours ronge le bois.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Cascais
Ik sliep nabij een fontein
met mijn hoofd in jong gras,
ik droomde dat ik een klein
Een avond met bloesemgeur,
een vleermuis, zot als ik,
mijn moeder stond in de deur,
naar alles en naar haar kind;
zij zong, ik wist waarom,
zij zong zoals graan en wind.
Toen sprong ik luid op haar aan
en sloeg neer met mijn hoofd
op arduin; sterren en maan
flitsten en werden gedoofd.
Wie weet waar de droom begint,
waar de wind, waar het graan,
waar de moeder, waar het kind,
op haar schoot, en daarom
ontwaakte ik bij de fontein.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Cascais
Traduit du néerlandais par Liliane Wouters
Un soir fleurant la fleur,
où les oiseaux sont fous,
chantant, pour tout, pour rien,
Maman, je viens, je viens.
Dur granit, lune, étoiles,
tout fuse, tout se rompt.
Qui sait d'où vient le songe,
où vont le grain, le vent,
viennent, vont en ce monde
Dans la douleur, l'heureux
Maman, je viens, je viens.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Visioen
Een jongen zit op een steen,
een jongen van negen jaar,
een jongen met donker haar,
de kin op de vuist, alleen,
zodat gij gaan denken zoudt
dat hij daar in marmer zit,
de zuidkant van de zon wit,
de noordkant bemost en koud.
Maar het lichaam, wat gij ziet,
van zijn schoonheid onbewust,
volmaakt verzonken in rust,
is bedrog, het is er niet
vóór de ziel weerkeren zal,
wat een jongen hier komt doen
op de aarde en in het heelal.
Een jongen zit op een steen,
een jongen van negen jaar,
een jongen met donker haar
blind uitstarend vóór zich heen.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Vision
Traduit du néerlandais par Liliane Wouters
il a des cheveux sombres,
le menton dans son poing,
- tout seul - on pourrait croire
qu'il est du marbre issu,
le corps, ce que l'on voit,
est trompeur, n'est point là
tant qu'est absente l'âme
ce qu'un garçon vient faire
il a des cheveux sombres,
aveugle, il voit au loin.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Windmolens
Drie windmolens, kleine draken
in het zwarter wordend licht
willen van de grond losraken
en zinken in hun gewicht.
En links, op de barre heuvel,
in de losse, beukende wind,
houdt gevoelig aan de teugel
een draakje, een onbewogen kind.
De ziel, een zwarte windmolen,
slaat in een land ver van huis,
waar oeroude dieren dolen,
wanhopig wieken in kruis.
Maar eens, een najaar, de dieren
zijn diep in hun holen gevlucht,
mag de ziel de vleugels vieren
en vaart door de gouden lucht.
En ziende, op een steen gezeten,
het somber, gelukkig kind,
gesloten voorhoofd, vergeten
wat de droom aan de aarde bindt,
- duizelende sekonde hijgen,
en lam van vrees voor de val
ga ik trillen, ga ik stijgen,
en ik hang in mijn vleugels al.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Moulins a vent
Traduit du néerlandais par Liliane Wouters
Trois moulins à vent, trois dragons,
dans la clarté crépusculaire,
veulent se détacher et vont
sous leur poids retoucher la terre.
Sur la colline aride, à gauche,
un enfant, d'un dragon léger,
dans le vent libre qui les fauche
retient les rênes sans bouger.
L'âme, ce noir moulin à vent,
en un lieu loin de sa maison,
bat où vont désespérément
des monstres primitifs, en rond.
Mais, tel automne, un jour, les bêtes
ayant fui dans leurs trous profonds,
l'âme à ses ailes faisant fête
enfin navigue dans l'air blond.
Et vois, assis sur une pierre,
heureux, l'enfant sombre au profil
secret, oubliant qu'à la terre
le rêve tient par trop de fils.
- haletantes troubles secondes
figé de peur depuis le sol
je vibre, je quitte le monde
et dans mes ailes prends envol.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Avond aan zee
komt op een zee van groen
met zijn buik boven drijven.
grommend gevaarlijk ligt,
een buik vol kletsend licht,
Ver tot de hellende aarde
het vlammend rood behaarde
groot beest dat blinkt en zingt.
Wrede moeder met schuimen
loens van bronstige luimen,
buik, moederlijk daar hangen
zatheid van dronk voor elk.
Avond likt ons verlangen.
| |
| |
| |
Hubert van Herreweghen
Un soir a la mer
Traduit du néerlandais par Liliane Wouters
éclairs fusant au ventre,
fureur brillant aux dents.
brûlant, chantant, luisant.
yeux que sans cesse allument
mamelle, ventre où fluent
|
|