De Schiedamse jeneverstoker
(ca. 1737)–Anoniem Schiedamse jeneverstoker, De– AuteursrechtvrijStem: O myn Rosetta zoet.Ik quam lestmaal in een gelag,
By Dogters en jong gezellen,
Daar ik twee zoete Liefjes zag,
Hoort toe ik zal ‘t u vertellen,
Zy zaten en aten, Zeer vriendelyk praten,
Het mogt haar niet baten, Wiln jy my verlaten,
Sprak zy overluit,
Zorgt niet Ionkvrouwe,
Ik zalder jou trouwen,
Al voor myn eigen bruid.
Daar op brogt hy haar de volle kan,
Die zy vriendelyk heeft ontfangen,
| |
[pagina 78]
| |
Nou benje myn verloofde, Iongman,
Zy kusten hem voor zyn wangen,
Daar na zyn zy beiden, Uit het gezelschap gescheiden,
Hoort waar hy ze leide, Ik zal ‘t u verbreiden,
En hy brogtze al voor haar deur,
Daar zey hy mooy Meisje,
Mogt ik jou reisje,
Gebruiken tot myn keur.
Zy zey Ionkman ik en weet geen raat,
Ik moest u boven dragen,
Dan moestje wezen stil van gelaat,
En wagten u voor iets te vragen,
Myn Meester wilt weten, Wist myne secreten,
Dan waster bescheten,
Om eens als ikker uit blyf,
Om een buurpraatje,
by myn Speelmaatje,
‘t Zou zyn geen quaat bedryf.
Hy zy Ionkvrouw en zorgt daar niet voor,
Ik zalder my wel na regten,
Zy schorste hem op zonder getreure,
Zy brogt hem na bedde niet slegte:
Hoor wat zy daar dede, Haar beyde ontkleden,
En dek op deeden, Te dekken haar leden,
Om te rusten door het gevley,
Door smeken en lusjes:
En zoenen en kusjes,
Hoort eens wat hy doe zy.
Hy zy Ionkvrouw myn wil is goet:
Maar ik en durf het niet wagen,
Daar mogt of komen een Kindje zoet,
Dan moest daar alle dagen:
Pappotje geprezen, Voor ‘t Kindje wezen,
Myn Liefje geprezen; Dus ben ik in vrezen,
Ik bemin dat ’s u alleen
Hy kleeden hem haastig,
En sprak zeer verbaastig,
| |
[pagina 79]
| |
Hoe kom ik weer beneen.
Zy zy Ionkman ik weet goet raat,
Ik zal u weer of dragen:
Om datje bent zulk een braaf jonkman:
Gy jonge gezellen,
Wagt jouder zeer welle: De trappen te tellen:
Alsje dan jou Liefste krygt,
Maar neemt het mooy Meisje;
En zoentze een reisje:
Van ‘t Pappotje zwygt.
|
|