| |
XI.
't Komt wel weerom.
A.C. Belinfante.
Moderato. p
Heeft men iets ver-lo-ren dat men niet graag mist, En heeft men een
dui-zend-tal zuch-ten ver-kwist, Dan komt ons ver-troo-stend licht
ie-mand ter zij, Met raad en met daad en het diepst me-de-lij Dan
klinkt het meest al-tijd: kom, zucht niet daar-om, Dat komt wel weer-
om, Dat komt wel weer-om.
| |
| |
Laatst ging er een vriend per waggon naar den Haag,
De trein kwam te laat, dat was wis hem een plaag,
Dat kostte hem tijd en zijn geld was hij kwijt,
Hij had geene doode ter rustplaats geleid.
Hij keerde mismoedig, ik zeide: kom! kom!
Dat komt wel weerom. (bis.)
Eenmaal voor de balie, voor zekere grief,
Werd weder veroordeeld een vroegere dies;
Verpletterd hoort hij daar zijn vonnis nu aan,
Dat hij twintig jaar naar den kerker kan gaan.
Maal niet om je vrijheid, zei men, wees niet dom,
Die komt wel weerom. (bis.)
Een buurman, zeer vroolijk, keek eensklaps benauwd,
Op t vragen, heeft hij mij zijn zaken vertrouwd,
Zijn vrouw maakt dien stakker zoo droevig en naar,
Zij droeg lang het echtjuk, maar 't viel haar te zwaar.
Nu was zij verdwenen, ik troost hem daarom:
Die komt wel weerom. (bis.)
De Franschen en Duitschers zij meenden het goed,
Van weerszij vergoot men hardnekkig het bloed;
Niets gaven zij toe, het was alles geweld,
Gelukkig is nu weer de vreê daar hersteld;
Maar vriendschap, die geeft men nog niet op de som,
Die komt wel weerom. (bis.)
Daar handel en bloei voor dit land haast verdween,
Leidt men thans een beetren kanaalweg hier heen,
En is die eens klaar, dan keert alles voorwaar;
Niets hapert voor welvaart dan meer hier of daar;
Die geld hiervoor brachten, die deden niet dom:
Dat komt wel weerom. (bis.)
Een heer in effecten, die zat laatst in 't nauw,
Niets bleef hem meer over dan 't kind en zijn vrouw.
De Beurs had voor 't laatst hem als rijk nog gekend,
't Vooruitzicht voor hem is dus niets dan ellend,
Zoetsappig troost men hem, kom treur niet daarom:
Dat komt wel weerom. (bis.)
| |
| |
Amerika machtig toen vreê daar nog was,
Vocht 't Noorden en Zuiden om een holle kas;
Het land kleedt men uit en men spot met het bloed,
Europa vroeg angstig: waarheen dat toch moet?
Daar zei men bedaard bij dat alles, kom! kom!
Dat komt wel weerom. (bis.)
De klopgeesterij heeft de hoofden vervuld,
Men zit aan een tafel en wacht met geduld.
Men praat met de geesten heel flink en coulant;
Mijn grootvader zaliger drukt mij de hand.
Ja, Socrates-zelf, sedert eeuwen al stom,
Die komt nu weerom. (bis.)
Een meisje, zeer kleurig, werd eensklaps heel bleel,
Dat duurde geen dag, maar reeds menige week,
Haar ouders die spraken den dokter toen aan,
Die zei heel bedaard: laat die bleekheid maar gaan;
Een kleur zei hij lachend, bij 's vaders gebrom:
Die komt wel weerom. (bis.)
Wanneer gij bemerkt hebt vol onrust en pijn,
Dat haartooi en baard aan het uitvallen zijn,
Dat kaalheid u wacht en geen kliswortel baat,
Dan biedt Theophile u heilzamen raad,
Al ware ook uw schedel zoo glad als een trom,
Je haar komt weerom. (bis.)
Hij trok honderd duizend op 't valsche bericht,
Wat zet hij gefopt door de krant een gezicht!
Reeds leende hij geld en besteedde het weêr,
Nu restte hem niets dan de dood voor zijn eer.
Die som, zegt de koopman, mijnheer! wees niet dom,
Die komt wel weerom. (bis.)
Bis-couplet.
Heeft men ons geroepen dan draait men het hoofd,
Als teeken dat men aan die roepstem gelooft,
Uw handgeklap lokt mij vrijmoedig hier heen;
Want ik keer terug op uw bijval alleen,
En toon u zeer duid'lijk de proef op de som,
Maar.... ik kom nu niet weerom. (bis.)
|
|